Dit jaar wordt de honderdste geboortedag van de schrijver Paul van Ostaijen gevierd. Knack opent de rij met een fragment biografie : Van Ostaijen en de liefde.

EIND 1917, TEN TIJDE van de Eerste Wereldoorlog en de Duitse bezetting, maakte Paul van Ostaijen, toen 21 jaar oud, in het Antwerpse nachtleven kennis met de knappe, bijna drie jaar oudere mannequin Emma Clément. Het werd het begin van een merkwaardige liefde die zou duren tot aan zijn vroegtijdige dood op 18 maart 1928. Ten tijde van hun kennismaking wierp Van Ostaijen, van beroep klerk op het Antwerpse stadhuis, zich al op als promotor van het expressionisme. In literatuur en beeldende kunst zouden de expressionisten korte metten maken met het ?burgerlijke” impressionisme en bepleitten zij een kunst die middenin het nieuwe leven zou staan. Van Ostaijens politieke engagement liep daarmee parallel : hij engageerde zich in het aktivisme, de tendens in de Vlaamse beweging die van de Duitse bezetting gebruik wou maken om een aantal aloude flamingantische eisen te realizeren, zoals de vernederlandsing van de universiteit van Gent.

De oorlogstijd belette niet dat Antwerpen een bruisend uitgaansleven kende, en het was daarin dat Van Ostaijen al enkele amourettes had beleefd, die hij ook in zijn gedichten uit die tijd ter sprake bracht. De verhouding met Emma Emmeke voor de vrienden was echter niet zomaar een flirt, maar ontwikkelde zich van meet af aan tot een serieuze relatie. Samenwonen deden ze niet, maar daar brachten de omstandigheden verandering in. De Duitse nederlaag aan het einde van de oorlog beloofde niets goeds voor de aktivisten die met de vijand hadden ?geheuld”. Van Ostaijen besloot de wijk te nemen naar Berlijn, de Duitse hoofdstad, waar het expressionisme al tot volle bloei was gekomen. Emmeke reisde met hem mee, of liever, het was precies omdat Emmeke mee in ballingschap zou gaan, dat hij de reis aandurfde. Met z’n tweeën leek het immers makkelijker om er aan de kost te komen.

DE BOOT EMMA.

Twee en een half jaar bleven Van Ostaijen en Emmeke in Berlijn. Het was geen vrolijke tijd, vooral omdat ze voortdurend geldgebrek leden ; Emmeke werkte er als verkoopster in een modewinkel en als fotomodel, maar Van Ostaijen slaagde er niet in om een vaste job te bemachtigen. Hoewel het voor hem een artistiek zeer vruchtbare periode zou worden hij schreef er onder meer de dichtbundels De feesten van angst en pijn en Bezette stad en kwam in kontakt met de hele Duitse artistieke avant-garde kende hij er de ene zenuwkrisis na de andere.

En toen ook de relatie met Emmeke eraan ging, vooral als gevolg van de financiële zorgen, besloot Van Ostaijen dan toch maar naar Antwerpen terug te keren. Toonden Duitse kennissen zich daardoor geschokt, één iemand zag het afspringen van de verhouding als een goede zaak, Van Ostaijens vriend en medestander Oscar Jespers, de beeldhouwer, die de vereenzaamde Van Ostaijen troostte met de gedachte dat de boot Emma dan wel gezonken was, maar dat de bemanning (Van Ostaijen dus) zich had weten te redden en er met een cognac wel weer bovenop zou komen.

Emmeke bleef in Berlijn, want zij had er een andere man leren kennen, Peter Pringsheim, een fysicus van de Berlijnse universiteit. Pringsheims zus Katia was getrouwd met de toen al beroemde schrijver Thomas Mann, zodat ook Emmeke in de hechte Mann-clan belandde. Toen de nazi’s aan de macht kwamen, werd Pringsheim ontslagen en trok hij met Emmeke eerst naar België en in 1940 naar de Verenigde Staten. Daar werkte hij bij het Argonne National Laboratory in Chicago. In 1941 kreeg hij (samen met Thomas Mann) een eredoktoraat van de University of California in Berkeley. Na zijn emeritaat kwam het echtpaar Pringsheim-Clément in Antwerpen wonen, waar ze beiden in de loop van de jaren zestig overleden.

Tot voor kort leek het alsof Emmeke na 1921 zo goed als volledig uit Van Ostaijens leven was verdwenen, maar het tegendeel is waar. Het blijkt dat zij tot 1923 hebben geprobeerd om hun relatie nieuw leven in te blazen, wat niet is gelukt, waarna Emmeke op 8 december 1923 met Pringsheim trouwde. Dat belette niet dat ze elkaar in Antwerpen, Brussel en Berlijn zijn blijven ontmoeten en in alle geval tot aan Van Ostaijens dood hebben gekorrespondeerd.

HARTSTOCHT.

Deze niet volledig bewaarde briefwisseling is vaak ontroerend en literair-biografisch zeer interessant. Helaas dragen de meeste brieven van Emmeke geen datum en vallen ze slechts bij benadering en onder voorbehoud te dateren. Ze zijn geschreven in een mengeling van Duits, Nederlands en Antwerps. Emmeke verloor in Duitsland stilaan haar vertrouwdheid met het Nederlands, waardoor haar taal steeds meer op vertaald Duits begon te lijken. Ze besefte dat terdege. Dat is weder een brief he ! schreef ze in een postscriptum, fouten eene prachtige taal. Sei niet boos. In een andere brief : Polte lief, beesteke, schrijf mij eens het verschil tusschen nog en noch, ik weet niet heel juist, ik verwissel het zeker. Hoezeer dat haar dwars zat, blijkt uit een brief van begin 1927 : Het is werkelijk eene schande dat ik mijne gedanken niet schoon op het papier brengen kan. Waarom ben ik zo dom ? Wanneer hier uit deze brieven wordt geciteerd, wordt geen wetenschappelijke teksteditie beoogd ; de evidente spelfouten werden stilzwijgend verbeterd en ook de interpunktie is toegevoegd.

De brieven brengen aan het licht dat het vooral Emmeke was die de relatie in stand wou houden. Haar brieven vertonen zelfs een bepaalde hartstocht, al was het maar in de aanhef ervan, meestal Mijn allerliefste Polte dat was het koosnaampje dat zij hem had gegeven. Van hem aan haar zijn slechts twee brieven bekend, waarvan de laatste, geschreven twee weken voor zijn dood, begint met het veel neutralere Beste Emmeke. In een postscriptum daarbij vraagt hij haar om hem de roman Das Schloss van Franz Kafka toe te sturen. Kafka genoot toen nog lang niet de bekendheid die hij later kreeg, maar Van Ostaijen, wiens proza soms enige verwantschap met dat van Kafka vertoont, volgde hem al geruime tijd omwille van diens ?superieure geestelijke houding”. In 1924 zou Van Ostaijen Kafka’s eerste vertaler buiten Tsjechoslovakije worden.

Uit de brieven blijkt dat Van Ostaijen Emmeke wel vaker om boeken en wellicht ook om kunstwerken vroeg. Zo ?bestelde” hij in 1925 een publikatie van het Bauhaus, waar verschillende van zijn vrienden uit de Berlijnse jaren als docenten werkten. In zijn Berlijnse jaren stond Van Ostaijen echter biezonder gereserveerd tegenover het Bauhaus, waarvan hij vond dat het niets voorstelde. Was hij dan in 1925 van mening veranderd ? Hoe dan ook, Emmeke deed altijd haar best om hem het gevraagde te bezorgen.

Schreef Emmeke al met een zekere regelmaat, Paul van Ostaijen mocht zeker zijn dat hij in de dagen vóór zijn verjaardag altijd op post van haar kon rekenen. Het waren gelegenheden die zij aangreep om telkens weer haar affektie te laten blijken. Ze voelde zich daarin niet geremd. Ik kusse Dich zoo sehr mijn liebes liebes Polte, zo eindigt een brief, wellicht uit 1927 of ’28. En op 27 augustus 1927 sloot ze af met : Nu, mijn lieveling, kus ik je zeer op je schoonen mond en je prachtige oogen die ik toch zoo zeer gaarne heb.

CRUISE.

Een steeds terugkerende klacht in Emmekes brieven is dat Van Ostaijen haar zo weinig schreef. Mijn lief beesteke, schrijf mij toch direkt wat loos is. Dan schrijf ik jou een langen brief. Ik weet niet of gij thuis zijt of wat ge drijft. Niets weet ik [… ] Schrijf mij snel, ik wil het, heet het eind 1924. Dat je mij geen brief schreef [vind ik] slecht van jou, luidt het een half jaar later. Op 27 augustus, wellicht 1927 : Polte lief en zoet, ik hoop dat jij mij ook eens schrijft en niet meer stout zijt. Aan het eind van zijn leven : Mijn lief Polte, ik lijd werkelijk zeer daaronder, dat gij mij niet schrijft. Toen ze rond 1926 met vakantie ging naar Zwitserland, deelde ze hem voor alle zekerheid haar adres mee opdat hij haar daar een langen brief zou kunnen sturen. Het jaar tevoren maakte ze een cruise vanuit Bremerhaven naar Tenerife en suggereerde ze hem om een brief naar het Spaanse Cadiz te sturen, waar hun schip onderweg zou aanmeren. Ze had wat last om het precieze adres van de scheepsagentuur in Cadiz te noteren, zodat ze daaraan toevoegde : Als je het niet lang genoeg vindt, kan je nog wat bijvoegen.

Eind 1924 veegde ze hem de mantel uit, zeggende : Polte lief, je kunt niet gelooven hoe dat niet schrijven van jou mij ziekt maakt. Een ganschen tag denk en nachts droom ik van jou. Emmeke bleef in alle geval voortdurend haar genegenheid tonen tegenover Van Ostaijen : Ik denk toch so zeer veel aan jou, tenmindenste elken morgen en avond. Of : je bent voortdurend in mijne gedanken. Hem een brief schrijven, was daar een teken van : Direct uit mijn bed schrijf ik je, ik kan het niet meer uithouden.

Paul van Ostaijen en Emmeke waren duidelijk niet in wrok uit elkaar gegaan, maar het was kennelijk gewoon een onmogelijke liefde. Op 1 november 1923 hadden zij definitief een punt gezet achter hun pogingen om samen te leven. Die dag bracht hij haar in Antwerpen naar het station waar zij de trein naar Berlijn zou nemen, waar ze goed vijf weken later met Pringsheim trouwde. Een jaar later blijkt die eerste verjaardag haar niets dan smart te brengen : Vandaag is het een jaar dat ik afscheid van je nam. Ho, mijn Polte, ik darf niet terug aan den dag denken, anders ben ik den ongelukkigsten der menschen.

Emmeke gaf in al haar soms overweldigende liefde voor Van Ostaijen zelfs blijk van enige jaloezie. Nadat hij haar had geschreven dat hij ziek was, was haar eerste vraag : Mijn Polte, je hebt mij nog niet geschreven wie je verzorgt. En bij een volgende gelegenheid : Mijn beesteke, hebt gij bezoek ? Het is vreeselijk verveelend in ’t bed te moeten liggen en sich niet ziek te voelen, ik ben nog liever alleen als met bezoek. In het voorjaar van 1925 had Van Ostaijen haar aangekondigd dat hij zijn nieuwe boek aan haar wilde opdragen misschien ging het om de later dat jaar verschenen groteske De trust der vaderlandsliefde, die echter geen opdracht meekreeg maar daarbij wou hij alleen haar initialen vermelden. Zij antwoordde : Lief Polte, ik heb daarop nagedacht waarom je eigentlijk je boek aan EC opdragen wilt. Is het misschien alzoo voor 2 personen gedacht ? Als het werkelijk mij geldt, dan vind ik het veel juister mijn ganschen EC of EP. Je ziet dat ik een verschrikkelijk jaloeser wesen ben en blijf.

SCHOON EN FIJN.

Toonde Van Ostaijen zich niet biezonder kommunikatief, dat lag bepaald in zijn karakter, zeker wanneer het ging om gevoelige of intieme kwesties. Een wel zeer kras voorbeeld van zijn geslotenheid blijkt uit de brief die Emmeke hem schreef op 1 februari 1924. Daarin meldde ze hem dat zij van haar zus had gehoord dat Van Ostaijens moeder was gestorven, waarmee ze hem dan ook kondoleerde. Dat is een erg opmerkelijke uitspraak, aangezien Van Ostaijens moeder op wie hij zeer gesteld was stierf op 30 oktober 1923, dus net vóór hij Emmeke naar de trein richting Berlijn begeleidde. Dat betekent dat hij van die zeker ook voor hemzelf dramatische en onverwachte gebeurtenis twee dagen tevoren in het geheel niets heeft laten blijken bij hun afscheid.

Wat Van Ostaijen haar dan wél te melden had, kon in alle geval nooit biezonder vrolijk zijn geweest. Soms moet hij zelfs ronduit nors hebben gereageerd. Het bracht haar wel eens tot de konklusie : Ik weet niet, Polte lief, maar ik heb oogenblikken dat ik geloof dat gij je Em niet meer lief hebt. Is dat waar, Polte ? Misschien stak het hem dat ze geregeld haar bepaald niet armtierige bestaan met Pringsheim beschreef bijvoorbeeld hoe ze op vakantie in het schoonste en fijnste hotel logeerden, terwijl hijzelf veeleer armoedig leefde. Geregeld meldde hij haar dat het met zijn gezondheid niet te best was gesteld, wat haar ertoe aanzette hem goede raad te geven : Ik hoop dat je tuchtig [lever] traan genomen hebt. Of : Ik hoop dat je al reeds traan gekocht hebt en er heel veel van neemt en dat je veel eet en goed slaapt. Niet alleen de ziekte die hem fataal zou worden, longtuberkulose, teisterde hem, ook scheen hij te lijden onder zenuwspanning, wat ook in zijn Berlijnse jaren geregeld het geval was. Je moet ook weer beginnen traan te nemen. Je werd zien dat je nerven in winter beter worden. En : Loop niet te veel uit en rook niet al te veel. Onverdeelde blijdschap bezorgden zijn brieven haar in alle geval slechts zelden : Nu, mijn Polte, je laatste brief heeft mij niet veel vreugde gebracht. Hoe kunt je zoo pessimist zijn. Het werd alles schoon maar men moet tijd hebben.

Als het briefschrijven niet vlotte, dan wou Emmeke graag ontmoetingen organizeren, hoewel Van Ostaijen ook daar niet altijd onverdeeld positief scheen op te reageren : Mijn Polte, ik vind dat gij absoluut niet gelukkig zijt dat ik naar B[russel] koom. Van Ostaijens ziekte was een goed argument om hem aan te sporen naar Berlijn bij haar op bezoek te komen, hoewel ze zelf een wat fragiele gezondheid had : Ik hoop, mijn lief beesteke, dat het je veel beter gaat en dat je weldra naar Berlijn kunt komen. De kamer is in order. Ik kan je dan goed verzorgen. [… ] Ik denk toch zoo veel aan jou, mijn Polte, en ben zoo zeer ongelukkig dat ik je bij je ziek zijn niet oppassen kon. Mij schijnt het nu toch iets beter te gaan. Ik neem Karlsbader water, parfumolie, en moet veel turnen. Ge kunt denken hoe dat turnen de eerste tijd waar. Nu gaat het al heel goed. Ik zal je mijn kunststukjes voormaken, dan hebt je zekers veel te lachen. De zon schijnt prachtig op mijn balkon. Ik geloof dat daar een mooi plaatsje voor mijn Polte is waar hij zich zonnen kan. Nu, mijn lief Polte, bid ik je nogmaals : kom zoo rap als mogelijk, ik heb zoo eene grote sehnsucht.

KOMMUNISTEN.

Dat Emmeke nog in kontakt bleef met Van Ostaijen, was voor Peter Pringsheim absoluut geen geheim. Van Emmeke viel trouwens al evenmin een kwaad woord over Pringsheim te horen Peter is een buitengewoon goeden man, zo luidt het kort na hun huwelijk. Geregeld vermeldt ze ook welke fraaie cadeaus ze van hem allemaal kreeg en hoe attent hij wel was : Als ik naar huis kwam [wellicht na een bezoek aan Van Ostaijen] was alles heel schoon in order en de theetafel gedekt met koeken die P. zelf gebakken hat. Slechts één keer vermeldde ze dat Pringsheim een zweem van jaloezie liet blijken, nadat ze Van Ostaijen nog eens bij hen thuis had uitgenodigd : Ik heb het Peter reeds aangekondigd, waarop hij mij ten antwoord gaf dat hij dan om die tijd Lies (zijne vroegere vriendin) dan ook wel kon inviteeren, wat ik dan zou zeggen. Hij meent het natuurlijk niet.

Via Pringsheim was Emmeke meteen opgenomen in de clan rond ?de tovenaar” Thomas Mann. Wellicht in de zomer van 1926 ging ze met de hele familie op vakantie naar de Oostzee. Het was er heel schoon voor mij geweest. Ik ben iets minder nerveus geworden en heb ook goede kleur bekomen. Ik ben bijna een negerkind (vrouw). Met de gansche familie Mann waren wij te zamen, ook [de toen beroemde schrijver Gerhard] Hauptmann en eene dochter van [de al even bekende toneelauteur Frank] Wedekind, Pamela, die de verloofde is van Klaus Mann, mijn neef. De verloving tussen Klaus Mann, een zoon van Thomas, en Pamela Wedekind zou later afspringen, waarna zij zou trouwen met Carl Sternheim, een Duitse schrijver die een groot deel van zijn leven in het Brusselse heeft gewoond.

Via deze familie verkeerde Emmeke voortdurend in intellectuele kreise. Maar het ging wel om een ander type intellektuelen dan de nog wat bohémien-achtige avant-garde die ze met Van Ostaijen in Berlijn had gekend : ze schijnen mij werkelijk allen zeer op de hoogte, geene expressionisten, maar menschen die wel een oordeel daarover hebben. Dat oordeel zal wel niet zo gunstig zijn geweest, want vooral Thomas Mann was, zeker kort na de Eerste Wereldoorlog vrij konservatief en nationalistisch in zijn opvattingen, een volmaakt kontrast met Van Ostaijens ideeën uit die tijd. Een links tijdschrift waar Van Ostaijen begin 1919 een artikel ter publikatie aanbood, noemde Thomas Mann in diens dagboek een verwerpelijk vod. Dat konservatieve nationalisme gold zeker ook voor Pringsheim zelf. Die was na de oorlog namelijk vrij verbitterd teruggekeerd uit Australië, waar hij vier jaar in een interneringskamp had doorgebracht, aangezien hij in 1914, bij het uitbreken van de oorlog, daar toevallig verbleef voor een wetenschappelijk kongres en niet meer tijdig naar huis terug kon.

Emmeke onderkende Pringsheims konservatieve ideeën best. Wat zegt jij tot zoo eene beroemde familie, vroeg ze Van Ostaijen. Dat is niet nog alles, ik heb ook een ex-Communistischer minister als cousin der nu Reichstagabgeortnen is [Thomas’ oudere broer Heinrich Mann ? ] . Van deze Partei hebben wij nog meere groote koppe in de familie. Het zijn geene vrienden van Peter, hij heeft gansch andere aanzichten.

Marc Reynebeau

Deze tekst is een voorpublikatie uit het boek ?Dichter in Berlijn. De ballingschap van Paul van Ostaijen (1918-1921)”, dat over enkele weken verschijnt bij uitgeverij Globe.

Emmeke Clément en Paul van Ostaijen, midden 1919 in Berlijn : een onmogelijk bestaan in een onmogelijke stad.

Paul van Ostaijen en Emmeke Clément, zoals Paul Joostens hen tekende (ca.1920) : erotische uitstraling.

Peter Pringsheim : nationalist.

Pret aan de Oostzee : Erika Mann, Pamela Wedekind en Klaus Mann.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content