Vorige vrijdag berichtte De Standaard Magazine over een incident dat zich op een weekbladredaktie heeft afgespeeld. De redaktiesekretaris van een weekblad had stiekem een foto genomen van de onbeschrijflijke wanorde waarin het bureau van een journalist verkeerde. Hij wou de foto insturen voor een wedstrijd die beoogde de rommeligste werkplek te bekronen. De journalist was daarover zeer vergramd en had de redaktiesekretaris zelfs met een proces bedreigd.
Ondergetekende ontkent ten stelligste deze journalist te zijn. Hij kan allerminst in verlegenheid worden gebracht met zijn bureau maar is integendeel fier op de allerindividueelste expressie die hij in zijn kantoortje heeft gerealiseerd. Het papier is erin geagglutineerd tot een hoogst verfijnd en delikaat informatiesysteem met het uitzicht van een kunstwerk van de facteur Cheval . Akkoord, er gaat daar wel eens een cruciaal dokument in verloren, maar toch nooit meer dan één op twee. Toegegeven, soms is het wel eens zoeken om een verloren notitie terug te vinden, maar langer dan een half etmaal duurt dat ook weer niet.
Maar deelnemen aan die wedstrijd kon natuurlijk niét. Het ging om het type wedstrijd waarin naar de volslankste dame wordt gezocht, waarna die een gratis lidmaatschap van de Weight Watchers krijgt. De eerste prijs bestond er immers in dat vier potige beotiërs het geprimeerde kantoor tot een klinische ruimte zouden herscheppen, plus dat de rommelmaker in kwestie een gratis kursus (ter waarde van 30.000 frank !) papier-in-de-vuilnisbak-gooien kreeg.
Te weinig mensen weten dat het clean desk-syndroom een gevaarlijke ziekte is. Mensen die aan lege bureaus werken, steriel in de meest boosaardige betekenis, die daarop nog plaats vinden om een krant op open te spreiden, missen vertrouwde ankerpunten, ontberen de permanente aanblik van een traditie (het geaccumuleerde papier), kijken aan tegen een horizon die in het ijle verdwijnt, waar slechts het nihil wenkt. Ze houden daar alleen pleinvrees aan over. Een mooie, onoverzichtelijke rommel is daarentegen een teken van een intens bestaan, van geloof in de existentie, zoals het bewaren van een hoop papiertjes voor je-weet-maar-nooit een engagement aan het licht brengt dat slechts in een diepgaand en oprecht beleefd arbeidsgenot en in een innige verbondenheid met de materie kan wortelen.
Het schone-bureau-fascisme kent daarentegen slechts het hier-en-nu van de onmiddellijke produktiviteit en reduceert de kantoormens tot een afgestompte werkslaaf, zonder lange-termijnvisie, burnt out vooraleer de tijd daarvoor gekomen is. De opruimer kompenseert op zijn bureau datgene waar hij in zijn geest niet in slaagt : orde houden. En clean is zo’n desk toch nooit. De ijlte dient ingedamd, met kantoorplanten, wanstaltige bureaulampen, smakeloze schrijfsets of egocentrische memorabilia als foto’s van vrouw en kind. Slagzinnen als ?Denk aan mij” draineren de kreativiteit alleen naar een intens verlangen naar de bel die het einde van de werktijd aankondigt. Het schone bureau verraadt slechts desinteresse. De opruim-hooligans beginnen bovendien steevast met het weggooien van de asbak. En wie heeft tijdens de normale kantooruren hoe dan ook tijd voor opruimen ? Wie anders heeft er behoefte aan voldoende plaats om een krant open te vouwen dan diegene die de arbeidstijd inderdaad wil vergooien aan het lezen van kranten ?
M.R.