Paul Koeck schreef, naar het werk van Walschap, het scenario voor de televisie-serie “Ons geluk”. Een gesprek over de regel van drie en de nood aan overheidssteun voor de Vlaamse beeldindustrie.
Da koekske moet je in ’t oog houden ! ” Toen Paul Koeck in 1964 met “Litte” debuteerde, fluisterde Gerard Walschap tijdens de boekpresentatie zijn dochter Carla die woorden in het oor. “Luid genoeg, ” aldus Koeck, “om door mij gehoord te worden, want Walschap had iets sympatiek-paternalistisch en wou me duidelijk laten blijken dat hij in mijn literair werk iets zag. “
Zelf hoort hij het niet graag, maar de Walschap-serie “Ons geluk” voor VTM is het voorlopig hoogtepunt in Koecks dramaturgische carrière. Het is geleden sinds “De heren van Zichem” dat er in Vlaanderen op zo’n overtuigende en ontroerende manier een Vlaams dorp met Vlaamse mensen werd te kijk gezet die toch niets provincialistisch of partikularistisch hebben. Koeck creëert de wereld van Walschap aan de hand van enkele centrale karakters die in een fiktief dorp, Lagerzeel, elkaar voor de voeten lopen met hun lief en leed.
Sinds maart 1991 is Koeck script supervisor bij VTM en geeft hij advies bij de skripts die VTM voor verfilming worden aangeboden. Deze keer heeft Koeck sinds lang opnieuw een scenario helemaal zelf geschreven. Samen met zijn vrouw, Reinhilde Dewit, de creative director van “Ons geluk”, heeft hij de bakens mogen uitzetten voor de hele verfilming. Voor deze maratonserie van zesentwintig afleveringen heeft Koeck “slechts” zeven romans uit het omvangrijke oeuvre van Walschap bewerkt. Het zou dus kunnen dat na “Ons geluk” nog bewerkingen van Walschap op het VTM-scherm te zien zijn. Koeck beweert dat hij in het skript van de laatste aflevering alles al klaarzet om met een eventueel vervolg verder te kunnen gaan.
PAUL KOECK : Ik vind Walschap een groot schrijver. Hij is onze Vlaamse Marquez, zoals Tom Lanoye dat ooit heeft gezegd. Hij vertelt voor een breed publiek, wat hem natuurlijk ook geknipt maakt voor televisie. Zijn werk is tot nu toe eigenaardig genoeg nauwelijks op televisie geweest, met uitzondering van de BRT-Avro-verfilming van “Een mens van goede wil” uit 1974. Ik voel me bovendien zeer verwant met het hoofdpersonage René Hox en met Walschap, zo u wil. René is iemand die ingaat tegen konventies, die zichzelf wil blijven en daarom eigenzinnig te keer gaat tegen allerlei ongeschreven wetten en vooral tegen schijnheiligheid in het algemeen. In elk werk van Walschap vind je die strijd tegen de konventies terug maar in “Ons geluk” wordt die strijd als het ware verdubbeld, omdat René zich als kunstenaar sowieso verzet tegen voorgeschreven paden. Daarin herken ik mezelf als schrijver. Schrijvers en kunstenaars zijn een zeer egoïstisch ras. Als je denkt inspiratie te hebben, moeten de anderen maar ophoepelen. Als je daarentegen na het gedane werk hunkert naar sociaal kontakt, dan moet je partner daar ook voor klaar staan.
Het boek zelf is bovendien zeer geschikt voor televisie. De passionele verhouding tussen René en Leontine die elkaar aantrekken én afstoten is dramaturgisch heel interessant en herkenbaar. Walschap heeft hier zichzelf en zijn vrouw geportretteerd. Hij zag haar doodgraag maar tegelijkertijd heeft hij voortdurend tegen haar moeten vechten om te doen wat hij wou. Misschien is hij precies daardoor de grote schrijver geworden die hij is. Sommige mensen hebben obstakels nodig om te kunnen bewijzen dat ze het wel degelijk kunnen.
Ik vind “Ons geluk” de centrale roman, of moet ik zeggen : het centraal dagboek bij het maken van het skript een ondergewaardeerd werk, want het is één van Walschaps sterkste boeken is. Ik heb het toevallig ontdekt omdat ik het oeuvre van Walschap systematisch heb uitgekamd.
Vroeger was u voltijds schrijver, nu werkt u voltijds voor VTM. Toch blijft u behept met een voorliefde voor het niet-konventionele en schrijft u een scenario rond een zachte rebel.
KOECK : Ik had vroeger een veel makkelijker bestaan. Vijf jaar geleden zaten we de helft van het jaar in Spanje. Ik schreef rustig aan mijn romannetje terwijl Reinhilde aan vertalingen werkte. Dat was een luilekkerland. Het is niet moeilijk om op die manier je ideologische lijn zuiver te houden. Maar als je in het gewoel zit, wordt dat veel moeilijker. Toch heb ik niet de minste moeite met de zogenaamde onderhoudende, tijdverdrijvende televisie. Mijn ouders keken graag naar “De kampioenen”, of naar volksseries, genre “De kotmadam”. Ik hou van mijn ouders en ik zou het voor mezelf een bekroning vinden als ik iets zou kunnen maken dat mijn ouders goed vinden. Met een toneelstuk is dat wel eens een keer gelukt, dat ze echt mee waren. En ik hoop dat ik ze met deze televisie-reeks nu ook zal kunnen meekrijgen.
Is een scenarist niet veel meer dan een romanschrijver beknot in zijn zogenaamde artistieke vrijheid ?
KOECK : Ik heb vrij veel ruimte gekregen om mijn ding te doen. En Reinhilde kon op de set artistiek de hele produktie leiden. Je moet natuurlijk heel wat uit handen geven aan zo kompetent mogelijke mensen. Maar we hebben de teugels toch erg strak kunnen houden. De reeks zal in grote mate beantwoorden aan wat we ons hadden voorgesteld. Dat kan een scenarist zeer zelden zeggen. Ik heb voordien al een vijftiental scenario’s geschreven en meestal is het frustrerend om je eigen tekst uiteindelijk niet meer te herkennen. Dat zal dus nu helemaal niet het geval zijn. Ook met de beeldmensen heb ik afspraken gemaakt. Er wordt nooit ingezoomd. Anders krijg je een serie met stijlbreuken, zoals “Bex en Blanche”, waarin je merkte dat er verschillende regisseursvisies met elkaar botsten.
Hoe hebt u Walschap voor televisie bewerkt ?
KOECK : Ik heb eerst alle zesendertig romans van Walschap doorgelezen en vervolgens een keuze gemaakt. Reinhilde kwam op de proppen met dat gesprek van Albert Westerlinck met Walschap waarin Walschap zegt dat hij ervan droomde dat verschillende personages uit zijn romans elkaar in één boek zouden ontmoeten. En toen rijpte bij ons het idee om een dorp te creëren, Lagerzeel, waarin die verschillende personages elkaar inderdaad ontmoetten. Natuurlijk moet je er konfliktsituaties bij verzinnen want elkaar zomaar tegenkomen op straat zegt niet erg veel, zeker niet op televisie. In funktie daarvan heb ik Walschap herlezen en aan de hand van een beperkt aantal romans vooral “Tor”, “Ons geluk”, “De Française”, “Trouwen” en “Denise” een skript geschreven. Sommige personages heb ik versmolten tot één karakter. De leidraad bij mijn bewerking waren immers verschillende karaktertypologieën.
Waarom hebt u Walschaps wereld gekomprimeerd in een dorp van de jaren vijftig ?
KOECK : Walschap schreef zijn romans tussen de jaren dertig en de jaren zestig. In sommige van zijn boeken is bij wijze van spreken de elektriciteit nog niet uitgevonden. Als je boeken door elkaar gaat halen, zoals ik dat heb gedaan, kun je ze moeilijk vandaag gaan situeren. Vandaar dat ik voor een zachte retro-oplossing heb gekozen : een setting die jaren vijftig aandoet. Een decennium dat ook de jeugd van vandaag allicht kan boeien en dat niet te ver terug gaat, anders krijg je een reaktie van : “dat is jezekestijd, wat daar wordt getoond, daar hebben wij niets mee te maken. ” Sinds de Wereldtentoonstelling is Vlaanderen sterk veranderd, begon echt modern te worden, zelfs veramerikanizeren en worden de sociale strukturen helemaal anders. Op het einde van de jaren vijftig wordt die kloof tussen de dorpsnotabelen en de rest van het dorp meer en meer gedicht. Vandaar die keuze voor een look die de vroege jaren vijftig suggereert.
Wat doet u met het toch zeer tijdsgebonden antiklerikalisme van Walschap ?
KOECK : Dat heb ik afgezwakt want als ik dat onverdund had overgenomen, was Walschap zelf een toonbeeld van onverdraagzaamheid geworden. Ik heb het ingebed in de strijd tegen de konventies en de schijnheiligheid die ook vandaag nog erg relevant is. Ik laat dus vooral zien dat bepaalde pastoors of notabelen de met de lippen beleden idealen zelf niet waarmaken maar integendeel andere mensen met die normen terrorizeren. Maar ik wou de kleine man ook niet gaan idealizeren, want die is soms net zo korrupt als de brouwer of de notabele.
Walschaps vertelstijl heeft iets van een strip : het moet vooruitgaan. Geldt dat ook voor de Walschap op TV ?
KOECK : Ja, het gaat allemaal heel snel. Gewoonlijk worden in de pilootaflevering de personages voorgesteld, is alles een beetje langzaam en gebeurt er niet zo heel veel. In deze serie is de handeling vlug geritmeerd. Walschap vraagt daar om. Zijn vertelstijl is zeer dynamisch. Zo schreef hij in “Celibaat” : “Het eerste wat hij kocht was een auto en het eerste wat hij overreed een kind. “
Door uw a-historische setting kan u de personages karakterieel moeilijk “uitleggen”. In de eerste aflevering wordt Tor drie keer uitgemaakt voor “hoe groter geest, hoe groter beest”, terwijl die Tor toch niets vergeestelijkts heeft ?
KOECK : Je merkt toch hoe Tor buiten zijn milieu valt. Hij schildert en schrijft gedichten, wat niet voor de hand ligt in een schoenmakersgezin. Hij leeft in de wolken. Dat verklaart nog niet die uitroep “hoe groter geest, hoe groter beest”, maar ook in het boek wordt dat niet onmiddellijk uitgelegd. De moeder heeft iets tegen hem omdat hij een bleekscheet is en eigenaardig doet. In het boek zelf wordt die antipatie niet hard gemaakt. Die afkeer is er nu eenmaal en, zoals het in het boek heet, zijn er altijd kinderen die in de moederschoot mislukken. Tor is er één van, punt aan de lijn.
Waarom koos u niet voor een historische aanpak, zoals “Heimat”, waarin u de personages en de wereld rondom hen gedurende enkele decennia ziet evolueren ? Walschap begint “Tor” toch ook in de jaren negentig en belandt uiteindelijk in de jaren dertig.
KOECK : Nogmaals, als schrijver werk je vanuit een bepaalde levenservaring. Alles wat je meemaakt, wordt in en door het werk dat je maakt gefilterd. Vanuit die ervaring voelde ik mij aangetrokken door Walschap en heb ik Walschap ook op deze “tijdloze” manier bewerkt. Een historische aanpak interesseert mij dus niet. Gesteld dat je historisch te werk gaat, kom je trouwens voor onnoemelijke problemen te staan. Je kan dan maar met één boek tegelijk vertrekken. Je hebt dan ook vier akteurs nodig om één personage van geboorte tot dood te laten evolueren. Nee, ik denk dat ik met mijn modernizerende visie de kijkers kan laten meeleven met mensen die vandaag zouden kunnen rondlopen en met konflikten die ook nu aan de orde zijn. De inkleding en de filmische, dynamische vormgeving zijn min of meer hedendaags. Er is natuurlijk eveneens een exotische kant aan het geheel, maar dat retro-element primeert zeker niet.
Wat is het regieconcept achter “Ons geluk” ?
KOECK : Ik heb bewust met jonge regisseurs gewerkt, dertigers die minder de nadruk leggen op het vertellen en meer op de beeldestetiek. De eerste zeven afleveringen werden gedraaid door de 33-jarige Serge Leurs. Daarna nam de 31-jarige Renaat Coppens de fakkel over en de 37-jarige Frank Van Mechelen sluit af. Ze hebben het medium televisie met de moedermelk meegekregen terwijl ik vijftien jaar was toen ik voor het eerst met televisie werd gekonfronteerd. Soms ontstond er een konfliktje omdat ze meer aandacht besteedden aan de manier van draaien en in beeld brengen dan aan hetgeen er verteld werd.
Met Serge Leurs heb ik het meest gepraat omdat hij de toon zette voor wat volgde. Ik heb met hem afgesproken om veelsteadycam te gebruiken omdat ik wou dat de camera tussen de mensen evolueerde. De camera ziet nooit iets wat een toevallige getuige ook niet zou zien. Er worden dus geen beelden om de beelden zelf geschoten. In “Bex en Blanche” heeft Leurs er zich ooit aan bezondigd om zijn camera in de papiermand te plaatsen en van daaruit het antwoordapparaat te filmen dat Bex in de mand slingerde omdat het niet meer werkte. In die mand zat niemand, geen personage bedoel ik. Ik heb Serge op het hart gedrukt om dat in deze serie niet te doen. Als de regisseur natuurlijk kan uitleggen waarom hij onder tafel zou filmen waar normaal toch niemand zit, dan is dat voor mij oké. Het gebeurt trouwens een keer wanneer René met Leontine aan tafel zit, dat er een shot onder tafel wordt gedraaid maar dat gebeurt dan om een dramaturgisch verantwoorde reden.
Scenario’s schrijven is vaak een kwestie van techniek, zoals dat heet. Klopt dat ?
KOECK : Voor mij alleszins. De dingen werken maar als je het regeltje van drie toepast. Ik wil je bijvoorbeeld een vuurtje geven en het gaat niet. Tweede keer idem dito. En de derde keer lukt het wel. Eerst wordt er dus een spanning of een verwachting opgebouwd in scenariotermen de set-up en uiteindelijk gebeurt er iets, de pay-off. Als ik bij Walschap lees hoe iemand een vrouw het hof maakt, ga ik als scenarist met mijn regeltje van drie op zoek naar een mogelijke set-up. Scenario’s schrijven is ’t fabriek.
Romans schrijven is iets helemaal anders. Ik voel altijd mee met de personages en voel me ellendig als het personage zich ellendig voelt, anders lukt het schrijven van een roman niet. Bij een scenario daarentegen denk ik voortdurend aan de kijker. Als ik wil dat de kijker ontroerd wordt, dan heeft de scenarist bepaalde technieken in petto om dat te doen. Als Walschap in één zinnetje schrijft dat ze elkaar nauwelijks drie keer hadden gezien of ze viel al in zijn armen, dan moet ik die vorige twee keer in het scenario erbij verzinnen. In drama’s moet je die derde keer opbouwen.
Gaat door dat technische aspekt het scenario niet te mechanistisch werken ? In de eerste aflevering zie je bijvoorbeeld luchtbelletjes in de beerput en enkele sekwenties later blijkt dat er inderdaad iets terminaals aan het gebeuren was.
KOECK : U kent het boek “Tor” en daarom wist u natuurlijk wat er ging gebeuren. Maar los daarvan vind ik dat die suggestie met die belletjes er zeker moest zijn. Alleen zijn ze voor mijn part te nadrukkelijk aanwezig. Als het in werkelijkheid zo borrelt zoals hier, dan moet je merken dat er in die beerput iets dramatisch aan de hand is. Maar in televisiedrama kan je niet anders. Een dergelijke serie die zesentwintig uur moet lopen is een geweldige machine en bij het konstrueren daarvan kun je niets aan het toeval overlaten. Je zou akteurs meer vrijheid kunnen geven, maar weet die akteur veel dat een andere akteur in een vorige scène dezelfde zin, die hij nu debiteert, ook gebruikt en dat daarom de manier waarop die zin door hem wordt gebracht, moet verwijzen naar wat voorafgaat. Als je dat niet inkalkuleert en improvizaties van het moment toelaat, komt er zand in de machine, begint alles te knarsen en wordt het geheel karikaturaal.
Vervullen de grote TV-feuilletons van vandaag zoals “Twinpeaks”, “Heimat” en “Ons geluk” de funktie van de grote literaire feuilletons uit de negentiende eeuw ?
KOECK : Ik denk het wel. Sommigen beweren dat de beeldkultuur de literatuur wegdrukt maar volgens mij wordt de taak van de literatuur door de beeldkultuur precies scherper omlijnd. In romans heb ik geen behoefte aan scenariotechnieken. Literatuur evolueert dus in de richting van niet-verfilmbare boeken. Ik ben helemaal niet bang van die beeldkultuur omdat daardoor de “echte” literatuur alleen maar beter weet wat ze niet moet doen : namelijk, beeld willen zijn. Ik ben wél bang voor een veramerikanizering van de beeldkultuur. Als er iets zou moeten worden gesubsidieerd en dat is mijn boodschap aan de nieuwe minister van Kultuur dan is het de Vlaamse beeldkultuur.
Mijn geloof in kommissies is niet erg groot. Zo was er onlangs in de bevoegde kommissie een hele kontroverse rond de subsidiëring van het VTM-projekt Diamant, naar de thriller van Jef Geeraerts. In die kommissie is de BRTN-visie nogal nadrukkelijk aanwezig via mensen die bij onze officiële omroep hun brood verdienen. Voor een BRTN-aanvraag rond het projekt Kongo werd er zonder verpinken subsidie toegekend en ik gun het de BRTN van harte maar voor Diamant kon dat niet want VTM heeft zogezegd geld genoeg om alles zelf te bekostigen. Zo bewijs je het jonge Vlaamse beeldtalent geen dienst. Bij een hernieuwde aanvraag wordt het licht plots toch op groen gezet. Dat is geen ernstig beleid.
Ook bij schrijverssubsidies loopt er wel eens iets fout. Waarom moet iemand, die bij Agfa Gevaert een zeer dik betaalde job heeft, een schrijverssubsidie krijgen ? Om op vakantie te gaan, antwoordt die iemand dan… Ik heb toch ook na mijn werkuren gezwoegd aan een boek, aldus die iemand nog. Ja zeg, anderen sproeien de tuin na hun uren en worden die daarvoor betaald ? Schrijvers die interessant bezig zijn, ook al is dat misschien maar voor honderd lezers, zoals Mark Insingel, verdienen daarentegen dubbel en dik gesubsidieerd te worden. Anders verdwijnt dat soort tegendraadse literatuur, en dat zou pas erg zijn.
“Moeder, waarom leven wij ? ” was erg fotografisch en statisch gefilmd, met overal close-ups. Wordt er nu uit een ander vaatje getapt ?
KOECK : “Moeder, waarom leven wij ? ” was een regisseursserie. De regisseur Guido Henderickx ziet eerst en vooral beelden en het boek komt niet op de eerste plaats. “Ons geluk” is eerst en vooral een vertelling. Henderickx & Co. gebruikten uit de roman van Lode Zielens wat ze konden gebruiken en de rest was hun een zorg. Hier wordt daarentegen bewust voor Walschap gekozen omwille van zijn vertelstijl. Deze serie is meer open, want er werd veel meer op lokatie gedraaid. Er werd soms ook vrij close gedraaid, want televisie is bij uitstek het medium van de “koppen”.
Had u tijdens het werken aan “Ons geluk” het gevoel dat dit nu de serie is waar Vlaanderen, sinds “De Heren van Zichem”, zit op te wachten ?
KOECK : Anders moet je er niet aan beginnen. Als je er zo hard aan gewerkt hebt, zoals wij, moet je wel denken dat Vlaanderen op “Ons geluk” zit te wachten. Zonder die overtuiging hadden wij toch al die energie niet opgebracht ? We hebben inderdaad de pretentie dat we iets anders brengen, iets dat móest gebracht worden. Vooral het lezen van Walschaps werk, was voor mij dé stimulans om zijn wereld op televisie te brengen.
Frank Hellemans
Paul Koeck en Reinhilde Dewit : touwtjes in handen houden.
De jaren ’50 : een zachte retro-look.
Koeck : niet bang voor de beeldkultuur.
“Tegendraadse literatuur moet er zijn. “