“Spaar ons van steunprogramma’s, geef Antwerpen liever één miljard schuldverlichting, ” verzucht Marc Van Peel (CVP). De leefbaarheid van onze steden staat hoog ingeschreven op de agenda : zowel van de federale als van de Vlaamse formateurs.

NOOIT eerder stond de problematiek van de grootsteden zo centraal bij de vorming van een regering. De sociale zekerheid, de pensioenen en de werkgelegenheid domineerden de verkiezingscampagne. Dat zij bijgevolg ruimschoots aan bod zouden komen bij de formatiegesprekken, lag voor de hand. Maar al op de verkiezingsavond voegde uittredend premier en huidig formateur Jean-Luc Dehaene (CVP) een nieuw element aan de diskussie toe. Hij oordeelde dat de volgende regeringen op federaal en gewestelijk niveau dringend werk moesten maken van de leefbaarheid van onze steden. Het was ongeveer de enige uitspraak met nieuwswaarde die de premier sinds de stembusgang van 21 mei deed. Voorts hield hij de boot af met aankondigingen over voetbalmatchen en trouwpartijen en met een korte stand van zaken in zijn moestuin.

Dehaene speelt met de geïntegreerde aanpak van de stedelijke problemen niet op eigen terrein. Dit was in het verleden niet bepaald zijn eerste interesseveld. In zijn enkele maanden oud Sleutelplan, dat voor de CVP de grondslag vormt voor de federale regeringsonderhandelingen, rept Dehaene amper over de kleine en grote steden. Dehaene heeft het in zijn boekje wel over ekologische waarden, het tropisch regenwoud, de Vlaamse kultuur die voor een deel verbonden is met ons landbouwverleden en over de gunstige verhouding tussen milieu en ekonomie. Over de leefbaarheid van onze steden praat hij niet, tenzij indirekt als hij het heeft over de oude steden en dorpen die tot ons kultureel erfgoed behoren. Hij raakt ook heel even de blijvende schade aan veroorzaakt door de lintbebouwing, zonder erbij te zeggen dat lintbebouwing de exponent is van onze lamentabele ruimtelijke ordening die mee het verval van de steden inluidde.

Bovendien praat Dehaene als mogelijk premier van een federaal kabinet over materies die goeddeels aan de gewesten zijn toevertrouwd. Al blijft de afbakening niet altijd even duidelijk. Professor Luc Goossens (zie ook kader) wijst, bijvoorbeeld, op het institutioneel probleem in de belangrijke sektor van de huisvesting. Huurkontrakten en prijsvorming resorteren onder het federale kabinet, terwijl het vastleggen van de kwaliteitsnormen een gewestelijke materie is. Tot nu toe stelde dat geen problemen om de eenvoudige reden dat geen enkel gewest kwaliteitsnormen vastlegde. Maar als, waar Goossens voor pleit, de huurprijs in overeenstemming zou worden gebracht met de kwaliteit van de woning dan is overleg tussen België en de gewesten onvermijdelijk. Hetzelfde geldt voor andere materies.

GELD EN STRUKTUREN.

Het blijft hoe dan ook verheugend dat een regering acht jaar na de doorstoot van het Vlaams Blok in Antwerpen (17,7 procent bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1988) de stedelijke problematiek een topprioriteit vindt. De centrale vraag is of de onderhandelaars de moeilijkheden van de steden in een breder kader zullen plaatsen. Los van de beleidsfouten die een aantal steden in het verleden ongetwijfeld maakten, blijft er de vaststelling dat zij vaak ten onrechte met de vinger worden gewezen.

Vanuit haar residenties achter met stroom beveiligde hekken in groene kavels maakt la Flandre profonde zich graag zorgen over de teloorgang van de stad, die in schril kontrast zou staan met de zuivere harmonie van het platteland. Dat de steden de uitvergroting zijn van de maatschappelijke problemen in heel het land, is een gedachte die een deel van weldenkend Vlaanderen graag wil verdringen. De idee dat een stelselmatige wederopbouw van de steden ook voordelig is voor de rest van het land, maakt slechts moeizaam opgang. Dat is ook logisch. De vlucht naar de rand heeft niet alleen het draagvlak van de steden versmald en de randgemeenten verrijkt. Die leegloop heeft ook de spraakmakende gemeente naar de rand gevoerd en heeft wie zwakker was achtergelaten en aangetrokken. Dat heeft zich ook politiek vertaald : de Vlaamse raad loopt over van de politici uit kleinere steden en gemeenten, bij voorkeur burgemeesters en schepenen. Zelfs de parlementszetels van de grotere steden worden vaak door mandatarissen van de rand bezet.

Dat de formateurs zich voornemen om de stedelijke problemen meer geïntegreerd aan te pakken, bewijst dat ze niet tevreden zijn over alle facetten van het beleid dat de regeringen onder hun leiding hebben gevoerd. Want er is zeker wat gebeurd. Het koninklijk kommissariaat voor de migranten levert al langer degelijk studiewerk af en voormalig kommissaris Paula D’Hondt (CVP) trok sensibilizerend door het land. Na de nationale doorbraak van het Blok op 24 november 1991, kregen de steden meer aandacht. Er werd geld tegenaan gegooid en er kwamen nieuwe strukturen.

De Vlaamse regering pakte uit met een urgentieprogramma voor de sociale woningbouw. In vier jaar tijd zouden er tienduizend sociale woningen worden gebouwd. Daarvoor werd door Vlaams minister Norbert De Batselier (SP) een nieuwe struktuur opgezet : Domus Flandria, een gemengde konstruktie (privé en overheid), aktief in de steden en gemeenten waar de nood het hoogst is. Om het gevoel van onveiligheid te bestrijden, kwamen er op federaal niveau veiligheids- en preventiekontrakten. Minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback (SP) wilde daarmee, onder meer, de aanwezigheid van de politie in het straatbeeld vergroten. In de steden verschenen nieuwsoortige politie-agenten, die vooral bij foutparkeerders enige bekendheid genieten. Om de kansarmoede te bestrijden, werd het Vlaams Fonds voor Integratie van de Kansarmen (VFIK) opgericht. Steden die aan bepaalde voorwaarden voldeden (voldoende steuntrekkers bij het OCMW, voldoende migranten, zoveel langdurig werklozen,…) konden geld krijgen, maar niet beslissen wat ze ermee zouden doen.

BEETJE KOMFORT.

Tijdens de onderhandelingen die dezer dagen worden gevoerd, buigen de gesprekspartners van SP en CVP zich over de vraag of ze verder gaan op de ingeslagen weg. Zelfs als ze bereid zouden zijn om de stedelijke problemen samenhangender aan te pakken, dan nog blijft de vraag of het opzetten van almaar nieuwe strukturen de beste metode is. Marc Van Peel (CVP) vindt alvast van niet. Hij hoopt dat de volgende regeringen nieuwe paden zullen bewandelen. Van Peel wil de bestaande strukturen beter benutten en vooral de steden zelf laten beslissen hoe het extra-geld te besteden. Van Peel is CVP-ondervoorzitter en zetelt in de Antwerpse gemeenteraad en in de Vlaamse raad.

“Het debat dat wij nu moeten voeren, gaat over de decentralizatie, ” aldus Van Peel die ook bij de Antwerps koalitiegesprekken tegen het bestuurlijk centralisme inging. “Sommigen dachten een tijd aan een soort koninklijk kommissaris voor de steden, iemand die de aandacht gaande houdt en de problemen stelt maar over geen reële bevoegdheden beschikt. Ik zie dat niet zitten. Het ergste dat de steden kan overkomen, is dat de problemen voor de honderdste keer worden onderzocht en dat er vervolgens niets verandert. “

Luc Van den Brande (CVP), uittredend minister-president van de Vlaamse regering en zelfbenoemd formateur van een nieuwe ploeg, pleitte voor een minister van de Steden. Zijn partijgenoot Van Peel ziet dat niet zitten. “Om te beginnen, hebben de grootstedelijke problemen ongeveer met alle beleidsdomeinen te maken : veiligheid, migranten, kansarmoede, mobiliteit, werkgelegenheid, ruimtelijke ordening en stedebouw, huisvesting,… Als zo’n minister van de Steden moet inhakken op de beleidsdomeinen van zijn kollega’s, dan voorspel ik meer ambras dan kohesie in de Vlaamse regering. Maar goed, CVP en SP zijn daar nog niet uit. “

Van Peel wil in ieder geval dat de regering tastbare maatregelen neemt voor de drie grootsteden (Brussel, Antwerpen en Gent) en voor de kleinere steden met analoge moeilijkheden (Mechelen, Lokeren, Sint-Niklaas, Oostende,…). De evaluatie van het beleid van de vorige regeringen, waaraan de CVP deelnam, is voor Van Peel niet onverdeeld positief. “We hebben wel wat zien bewegen, maar ik betreur dat we voor elk nieuw probleem ook een nieuwe struktuur hebben opgericht. ” Van Peel geeft het voorbeeld van Antwerpen, maar dat is volgens hem op vele andere steden toepasbaar.

“Antwerpen zit in een financiële wurggreep door de lasten van het verleden. Ons primair saldo op de begroting is uitstekend, maar we boeten voor de fouten die voor de fusie zijn gemaakt. In vergelijking met dertien jaar geleden zakten twee jaar geleden onze investeringen op de buitengewone begroting terug tot een derde, nu is dat opgekrikt maar nog altijd maar de helft van 1982. Dat wil zeggen dat wij maar half zo veel geld aan straten en pleinen meer kunnen besteden. Hetzelfde doet zich voor op sociaal gebied. De stad moest sinds het bezoek van voogdijminister Luc Van den Bossche (SP), in 1990, fors snoeien in het OCMW-budget. Dat gebeurde veelal in de niet-verplichte uitgaven. Het gevolg is dat de aanvullende toelagen, een extraatje voor de huur of de verwarming, zijn afgeschaft. Maar dat is nu net zo belangrijk, want voor een bejaarde is het verschil tussen 18.000 en 21.000 frank per maand het verschil tussen geen en een beetje komfort. “

Kortom : “Antwerpen zette al jaren geleden noodgedwongen het mes in de sociale toelagen, de veiligheidsaspekten en de infrastruktuur, ” aldus het parlementslid. “Dan kwam zwarte zondag (24 november 1991) en begon iedereen van oeioeioei te roepen. De ogen gingen open en er kwamen allerhande speciale programma’s gericht op de grootstedelijke problematiek : VFIK, Domus Flandria, de veiligheidskontrakten. “

KWISPELSTAARTEN.

Volgens Van Peel hebben die programma’s niet zelden “perverse gevolgen”. Zegt de ACW’er : “Antwerpen kreeg in de loop van de jaren twee miljard frank aan VFIK-geld, aanvankelijk meer dan 420 miljoen frank per jaar. Maar de stad moest wel beantwoorden aan een rigide pakket van criteria. Het geld moest naar nieuwe programma’s gaan, een vastgesteld percentage moest aan migranten worden besteed, een ander aan onderzoeksprogramma’s. ” Van Peel vreest dat het geld vooral een enorme injektie was voor de welzijns-, onderzoeks- en koördinatiecentra. De honderden miljoenen werden onvoldoende aan de kansarmen besteed, vindt hij, al maakt hij wel een onderscheid voor de projekten van sociale werkgelegenheid en, in mindere mate, Domus Flandria. “Daar zijn tastbare resultaten geboekt. Maar Domus Flandria pompte weer miljarden in grootschalige projekten die weinig rekening houden met de omgeving. Hoe groter, hoe beter, was de leuze. Zo werd er bijna niets geïnvesteerd in de negentiende-eeuwse gordel maar werden de blokken van het Kiel en Luchtbal gerenoveerd en werd in het centrum van de stad gebouwd. We moeten naar kleinschalige renovaties evolueren, want een kaalslag in Stuivenberg of Seefhoek, gevolgd door immense sociale blokken, kunnen we missen als kiespijn. “

Van Peel is strenger voor VFIK en de veiligheidskontrakten. “We waren het al na een jaar met alle Antwerpse politieke families eens dat het misliep. Het is niet eens een boutade, want al die studies komen ongetwijfeld tot het besluit dat de beste maatregel ter bestrijding van de kansarmoede is het OCMW drieduizend frank meer aan de bejaarden te laten geven. Dat is wel diezelfde drieduizend frank die we wegsaneerden…. Het zou ook zinvol zijn om de gepensioneerden in de rusthuizen iets meer zakgeld te geven. Nu krijgen zij een mensonwaardige kruimel. “

Het verhaal houdt ook steek voor de politie, vindt Van Peel, waar fors is gesnoeid in het personeelsbestand. “Maar intussen wordt er, met de veiligheidskontrakten wel een vreemd lichaam, los van het bestaande politiekorps, in het leven geroepen, ” klaagt hij. “Daar konden veel kriminologen, sociologen, fan-coachers en onze smurfen, de hulpagenten, aan de slag. Dat geld is dus niet besteed om het politie-apparaat beter te organizeren. Het is dus weer hetzelfde liedje : extra-geld, rigide regels voor het gebruik ervan en een nieuwe struktuur. “

Van Peel wil lessen trekken uit het verleden. “Rudimentair gesteld : spaar ons van programma’s voor de grootsteden terwijl die steden tegelijk de buikriem moeten aanhalen. Ik ben ervoor om geld aan de steden te geven, met hen een resultaatsverbintenis aan te gaan en het vervolgens aan hen over te laten hoe ze het geld besteden. Laat de steden er zelf voor zorgen dat ze veilig en proper zijn, en dat ze investeren in infrastruktuur en kansen op werk. Liever één miljard schuldverlichting dan al die extra steunprogramma’s. ” Dit jaar betaalt Antwerpen zeven miljard frank annuïteiten af, op een begroting van 32 miljard frank.

De kans is klein dat de burgemeesters en schepenen van de kleine gemeenten, sterk vertegenwoordigd in de Vlaamse raad en met name in de CVP, staan te kwispelstaarten bij de idee dat de steden schuldverlichting krijgen. “Zij zullen dat wel begrijpen, als dat niet ten koste van hun gemeenten gaat, ” meent Van Peel.

“Het zal veel moeilijker zijn om de gemeenten rond de stad, waar de bevolking van de haven leeft zonder in de stad belastingen te betalen, ervan te overtuigen dat wij onze infrastruktuur moeten veilig stellen voor de toekomst. Voor de verkiezingen werden wij overstelpt met moties waarin gemeenteraden, en niet één of andere aktiegroep, hun beklag doen over elke ingreep die wij overwegen. Of dat nu de hogesnelheidslijn was, of de IJzeren Rijn, of het storten van slib. Het is veeleer op dat terrein dat de randgemeenten een absoluut onbegrip tonen voor de steden waarvan zij ekonomisch afhankelijk zijn. “

Peter Renard

Marc Van Peel (CVP) : “Met een minister van de Steden die moet inhakken op de bevoegdheden van zijn kollega’s, voorspel ik meer ambras dan kohesie in de Vlaamse regering. “

De problemen van de steden werden stereotiep bestreden met extra geld, rigide regels en nieuwe strukturen.

Al die studies over de kansarmoede komen tot een voorspelbaar besluit : laat het OCMW die bejaarden drieduizend frank meer geven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content