De koppeling van het Amerikaanse ruimtependel Atlantis aan het Russische station Mir luidt een zoveelste nieuwe tijdperk in.

TWINTIG jaar geleden kregen de Amerikaanse president Richard Nixon en de Sovjet-leider Leonid Brezjnev het idee om hun ruimtevaartorganizaties eens iets samen te laten doen. De wereld keek verbaasd en hoopvol toe terwijl, in juli 1975, de Apollo 18 en Sojoez 19 heel langzaam elkaar naderden en hun sluizen aan elkaar vastklonken. Waarna de Russische ruimtevaarders bij de Amerikanen op de lunch gingen, en vervolgens de Amerikanen overstapten naar de Sojoez. Vooral Aleksej Leonov gedroeg zich bij die gelegenheid zeer uitgelaten. Voor de konstant uitbundige kosmonaut, haantje-de-voorste zowel op feestjes als in hachelijke omstandigheden, ging een lang gekoesterde droom in vervulling. De wereld hoorde hem jubelen. Weg met de grenzen, weg met het ijzeren gordijn, gedaan met die koude oorlog.

Maar het geluk van Leonov droogde vlug op, meteen na deze missie werd de koude oorlog gewoon hervat. En ook in de ruimte woedde de konkurrentiestrijd tussen de twee grootmachten in alle hevigheid verder. Met de Sovjets op kop. En hoe : tussen juli 1975 en maart 1981 hadden zij de ruimte voor zich alleen. Zowat om de twee maanden schoten de Russen een Sojoez met twee of drie kosmonauten de lucht in. Tot op heden hebben de Russen drie keer meer mensen naar de ruimte afgevaardigd dan de Amerikanen. Sinds april 1971 bezaten ze ook een ruimtestation, Saljoet. Als dat wat sleet vertoonde, werd het prompt vervangen. Zo hingen de Russen zeven Saljoets aan het firmament. De laatste installeerden ze in april 1982 en vervingen ze in februari 1986 door het nieuwste model, Mir.

PENDEL TE KOOP.

Toch werkte de Sovjet-ruimtevaart tijdens die zes jaar durende hegemonie aan een ietwat valse voorsprong. Want intussen hadden de Amerikanen niet stilgezeten. In april 1981 lanceerden ze hun eerste ruimtependel, de shuttle Columbia. Het tuig was geschikt voor kortstondige vluchten van hooguit een dag of tien, terwijl de Russische ruimtestations jarenlang rondtoerden. Maar het toestel van de Amerikanen was groter. Saljoet mat 15 meter met de aangekoppelde Sojoez en de onbemande vrachtraket werd het een meccano van 29 meter , terwijl het kleinste Amerikaanse ruimteveer 45 meter lang is.

Geestdriftig lanceerden de Amerikanen eerst twee tot drie ruimtependels per jaar en gingen almaar driester te keer : in 1984 vijf pendels, in 1985 acht. De Russen counterden door hun kosmonauten almaar langer te laten bivakkeren in de ruimtestations : zes maanden verblijf, 276 dagen verblijf, tenslotte een vol jaar.

Op 28 januari 1986 ging het met een shuttle grondig fout. De Challenger ontplofte nog voor hij de atmosfeer had verlaten. Weer kozen de Amerikanen voor een paar jaren van afwezigheid in de ruimte.

In hetzelfde jaar 1986 plaatsten de Sovjets hun nieuwste ruimtestation Mir in een baan om de aarde. En kondigden al zijn opvolger, Mir-2, aan voor het jaar 1994. Ze ontwierpen hun ruimtependel Boeran, een wat uitvergroot plagiaat van de Amerikaanse shuttle. Boeran werd één keer onbemand gelanceerd bij wijze van voorproef met de Energia-raket, “groter dan die van de shuttle”. Het Russische antwoord op “the biggest” luidt “sàmoje bolsjòje”.

En toen stortte de Sovjetunie politiek in elkaar. De reus bleek op lemen voeten rond te lopen. De ruimtehaven Baikonoer, die in het nu onafhankelijke Kazachstan ligt en waarvoor de Russen huur moeten betalen (wat ze tot nog toe verzuimden), verloor al haar glans. Mir-2 kwam er niet en komt er nooit. Het jongste bericht over hun “samoje bolsjoje” Boeran had de vorm van een advertentie in een Amerikaanse krant : “Ruimtependel te koop, in goede staat, heeft nog maar één keer gevlogen. “

Toch ligt de Russische ruimtevaart niet helemaal plat. Kosmonauten blijven heen en weer vliegen naar Mir en vestigen er zich nog altijd voor rekordtijden. En met hun ervaring en know-how blijven de Russen in de internationale ruimtevaart een begeerde partner. Vandaar nu die koppeling tussen een Amerikaans ruimteveer en het Russische ruimtestation.

Met al zijn aangekoppelde onderdelen heeft het Mir-complex een massa van honderd ton. Dat vertegenwoordigt ongeveer de massa van de shuttle, maar wie die grote ruimtependel tegen Mir ziet plakken, heeft veeleer de indruk dat Mir aan de shuttle wordt gekoppeld dan wel andersom. Ook al beschreef Frank Deboosere hem onlangs als “een tere vogel met niets om naar te pendelen. ” Sedert de maanvlucht met Apollo 17 in december 1972, heeft geen mens nog een voet op een ander hemellichaam gezet.

De huidige koppeling wordt “de start van een nieuw tijdperk” genoemd. Het klinkt voorverwarmd. De technologische aspekten van zo’n koppeling zijn niet om van omver te vallen. Beide toestellen draaien tegen zo’n 28.000 kilometer per uur om de aarde, maar hun snelheid ten opzichte van elkaar bedraagt tijdens de koppeling slechts enkele centimeter per minuut. Niet adembenemend, dus. Ter vergelijking : de aarde draait met een snelheid van 106.000 kilometer per uur rond de zon en toch landen hier de vliegtuigen probleemloos. Een ruimtekoppeling blijft precisiewerk, maar komt neer op routine.

Wel belangrijk is de planning waarin deze Amerikaans-Russische ruimteaktiviteit vervat zit. Ze maakt deel uit van een reeks voorbereidingen nog zes in de loop van de komende twee jaar tot de bouw van het internationale ruimtestation, waaraan behalve de Verenigde Staten en Rusland, ook Europa, Canada en Japan meewerken. Aan dit ruimtestation, een idee van de Verenigde Staten, wordt al zo’n tien jaar gesleuteld. Eerst heette het Freedom, inmiddels werd die naam veranderd in Alpha. Met de bouw van Alpha wordt in 1997 aangevangen. Dat beweert, tenminste, de planning van dit ogenblik.

Lode Willems

Atlantis haakt zich langs onderen vast aan Mir. Routineus precisiewerk.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content