Al het goud en edels van de Etrusken en de Romeinen een maand lang in het Jubelpark.

AL IN DE eerste ijzertijd (negende eeuw tot 700 vóór Christus) wisten de Etrusken in Noord-Italië prachtige persoonlijke broches, ?fibulae? en hangertjes te maken uit zilver, goud en electrum, een mengeling van beide edele metalen. Hun werk was verwant met dat van hun buren, de Galliërs of Kelten. In de laatste jaren van de achtste eeuw kwam daar plotseling verandering in. Ten gevolge van de Assyrische oorlogen in het Midden-Oosten richtten de Feniciërs en de Corinthiërs hun handelsschepen voor het eerst op het westelijke Middellandse Zeegebied. Ze landden in Spanje, Sardinië en in Etrurië, stichtten er steden als Carthago, Cadiz en Marseille en brachten de edelsmeedtechnieken, eigen aan de oriënt, mee naar het Westen.

De Etrusken waren goede leerlingen en begonnen nu zelf te werken met filigraan (draadjes goud) of met granulaties (korreltjes goud), zoals ze dat al eeuwen deden in Mesopotamië, Kreta en Cyprus. Die ?oriëntaliserende? mode zette zich ook door in de begrafenisgebruiken. In plaats van de lichamen te verbranden, werden die nu neergelegd in familiegrafkelders waarboven een ?tumulus? werd opgehoogd. De inhoud van die graven moest een weerspiegeling zijn van de rijkdom en het prestige van de familie. In die grafkamers vonden de archeologen later de schitterende resten van de Etruskische cultuur : fraaie fresco’s, vaatwerk en beelden in brons, op Griekse modellen geïnspireerde ceramiek, wapens en veel door het Oosten beïnvloede juwelen.

Niet enkel de oosterse technieken werden overgenomen, ook de iconografie veranderde. Net als op het vaatwerk en de ceramiek, vind je op de gouden armbanden, oorringen en halskettingen afbeeldingen van griffioenen, sirenen, sfinxen, allemaal beesten uit het fantastische ?bestiarium? van de oriënt. Ook oosterse geometrische figuren en, bijvoorbeeld, palmbladeren deden hun intrede in de versiering. Die oriëntaalse mode zou het enkele eeuwen volhouden, tot ongeveer de zesde eeuw vóór Christus.

Etrurië zou weldra overschaduwd worden door Rome. De Romeinen hadden zo hun eigen tradities, al lieten zij zich op hun beurt door het Oosten inspireren, zij het dan via een hellenistische omweg. Die wereld leerden zij kennen via hun contacten met de Griekse kolonies van Zuid-Italië, die daar vanaf de achtste eeuw vóór Christus waren gesticht.

DE LELIE.

De edelsmeden van ?Magna Graecia? gebruikten niet enkel goud en zilver bij het vervaardigen van hun diademen, gespen en ringen, ze verwerkten er ook (half)edelstenen en email in, net zoals dat gebeurde in het Alexandrië van de Ptolemeeën. De Romeinen namen die gebruiken over en zorgden voor een hoogtepunt in de kunst van het snijden van precieuze stenen of ?gemmae?. De Romeinse ?intaglii? (ingesneden) en cameeën (in reliëf uitgewerkte) amethysten, agaten, chalcedonen en cornelianen werden eeuwen later door de renaissancevorsten druk verzameld en zo kwamen ze tot bij ons.

Goud werd door de Romeinen voornamelijk gebruikt om er munten uit te slaan. Keizer Augustus creëerde (eerste eeuw vóór Christus) in zijn rijk rondom de Middellandse Zee een monetaire en economische unie met zijn beeltenis op de munten als herkenbaar en bindend element. Het gebruik van de ?aureus? gedurende de volgende eeuwen consolideerde ook de band tussen de klassieke oudheid en de vroege middeleeuwen. Lombarden en Byzantijnen schakelden weldra over op de ?solidus? waarin minder goud werd verwerkt. Maar de keizers van het West-Romeinse rijk, zoals Karel de Grote (omstreeks 800) en Frederik II (omstreeks 1230), lieten zich nog altijd inspireren door Augustus en gaven op hun beurt gouden munten uit met hun beeltenis. Een echte eenheidsmunt was er evenwel niet meer.

De steden gingen nu zelf hun munten slaan. Meteen wordt duidelijk waar de echte economische macht lag, bij de steden van de vroege renaissance. Florence, bijvoorbeeld, sloeg vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw gouden munten met de naam van de stad erop, of het symbool (een lelie) of de patroonheilige (Sint-Jan). De ?florijn? werd een begrip in de monetaire geschiedenis, net als de ?ducaat?, zijn Venetiaanse tegenhanger.

Al dat goud van Etruskische fibulae, oorbellen en armbanden, zegelringen met jaspissen, amethysten en andere kleurrijke gesteenten, munten van de Romeinse tijd tot de renaissanace naast kleine voorwerpen in brons, ivoor, been en albast (zo’n tweehonderdvijftig stuks) zijn een maand lang te zien in de tentoonstelling ?Magisch goud Schatten van de Etrusken en de Romeinen? in de Musea van het Jubelpark in Brussel. De prestigieuze tentoonstelling was eerder te zien in Sevilla, New York, Tokio en New Delhi.

Paul Dossche

?Magisch goud. Schatten van de Etrusken en de Romeinen?, in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Tot 23/6.

Bronzen beeld van Cartocebo, eerste eeuw voor Christus : het fantastische bestiarium.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content