Walging kan een intense, reinigende werking hebben. “Kus me Judas” van Will Christopher Baer.

Alsof je met je hoofd in de wc-pot een liter dunne stront opslokt: dat gevoel geven sommige boeken je. En sommige films.

Denk aan Smeris van Irvine (Trainspotting) Welsh. Een corrupte, door en door verrotte rechercheur bedelft je onder zijn smeerlapperij, zijn verslaving aan drugs, seks en alcohol, zijn moordzucht, zijn vunzige taal, “mijn darmen zijn zo vet als een hoerenkut na een avondje in de sauna”. Iedere vuilniszakkenteef en fucktang kan zijn politiereet-met-baconsmaak likken, die evenals zijn pik onder het eczeem zit.

Denk aan Bad Lieutenant van Abel Ferrara, met Harvey Keitel in de rol van de slechte politieman, verslaafd aan coke, crack, horse, gokken en seks met jonge hoertjes. De kijker wordt meegezogen in een diarree van goorheid en gedeprimeerdheid, en ook de religieuze “verlossing” van de hoofdpersoon laat een spoor van bittere gal na. Slechte helden zijn, als in klassieke tragedies, ten dode opgeschreven. “Ik haat mezelf omdat ik niet anders kan zijn dan ik ben. Niet beter kan zijn”, zegt de smeris van Welsh voordat hij zelfmoord pleegt. Duivels en martelaren hebben veel met elkaar gemeen.

Niet toevallig presenteert het kwaad in de genoemde voorbeelden zich in de gedaante van een politieman. Degene die moet denken als een misdadiger, als hij misdrijven wil oplossen. Theodore Weesner schreef in The True Detective: “Waar anders dan in zijn eigen hart kan een echte rechercheur naar bewijs zoeken?” Met andere woorden: trek de laden open waarin je eigen smerige kanten verborgen liggen. De New Yorkse rechercheur moordzaken Mike Sheehan, die zo’n vijftienhonderd moorden onderzocht en meer dan duizend bekentenissen afnam, zei daarover in een gesprek: “Moord is de misdaad bij uitstek waarbij je werkelijk in de schoenen van de dader moet gaan lopen. Het is bijna metafysisch. Ik ga naar de plek, loop er rond en probeer te voelen wat er gebeurd is. Daarbij let ik op de kleinste details. Je moet in de grootste smerigheid afdalen. Je in de moordenaar verplaatsen. Want alleen zo kun je hem volgen en ontmaskeren. Het is vrij beangstigend wat je dan ervaart.”

MARCHERENDE MIEREN

Hij deinsde er niet voor terug in verhoren te liegen en te bedriegen om moordenaars, van wie hij zeker wist dat ze schuldig waren, tot een bekentenis te dwingen. Zich ervan bewust dat de dunne lijn tussen de good guys en de bad guys zo breekbaar is als een tandenstoker.

“Ze hebben een persoonlijkheidsstoornis bij me geconstateerd. Ik ben paranoïde en asociaal en ik sta heel onverschillig tegenover geweld. Ze zeggen dat ik niet geloof dat de rest van de wereld echt is en bijgevolg vertrouw ik niemand en vind ik het geen punt om anderen pijn te doen en wat is er verder nieuw onder de zon? Ik heb bij de politie gezeten. Dat is allemaal normaal. Het is volslagen normaal.”

Ex-politieman Phineas Poe is de hoofdpersoon in Kus me Judas van Will Christopher Baer. Bij hem is allang geen sprake meer van balanceren tussen goed en kwaad; hij is tot op het krankzinnige af doorgeramd naar de duistere zijde. Net ontslagen uit de psychiatrische inrichting neemt hij een vrouw, Jude, mee naar zijn hotelkamer. Ze drogeert hem en ontdoet hem in bad van zijn linkernier. Hij verlaat het ziekenhuis voortijdig, “met waanzinnige zwarte hechtingen half over mijn buik en rug, als marcherende mieren”, en gaat geobsedeerd op zoek naar haar.

In een nevel van pijn en pijnstillers, gekweld door hallucinerende dromen over zijn vrouw Lucy, die onder verdachte omstandigheden stierf, onderneemt hij een tocht die hem naar alle krochten van de hel voert.

De mannen en vrouwen die hij ontmoet, zijn ziek en/of slecht; wezens die met hun verwrongen geesten waar mogelijk verderf zaaien. Poe verminkt en doodt even hard mee. Of zijn het waanvoorstellingen die hem voortdurend teisteren? Jude, die hij al snel weer vindt omdat ze een aanwijzing achterliet, heeft hem met haar “mongoloïde ogen, de ogen van de duivel”, volledig in haar ban. Met de koelbox – waarin zijn nier zit? – ondernemen ze een krankzinnige reis van Denver naar Texas. Ze geeft hem valiuminjecties, zegt ze, tegen de pijn en als hij in de trein met haar vrijt, snijdt hij even met een mes in haar schouder, om de wond later met secondelijm te dichten. Onfrisser kan het allemaal niet; de reis eindigt in het huis van een familie, waarvan de leden ongeneeslijk morbide tics hebben.

We zijn, als lezers en toeschouwers, alweer jaren gewend aan de postmoderne rauwheid, waarmee schrijvers van boeken en toneelstukken ons proberen te raken. Dat kan je, zelfs als geïnteresseerde in de donkere kant van de mens, wel eens de keel uitkomen. Maar soms is het ook een kwestie van doorbijten, doorlezen, doorkijken. Zoals in Smeris, in Bad Lieutenant en in zekere zin in het boek van Baer. Om in het idioom van hemel en hel te blijven: walging kan een intense, reinigende werking hebben. Zoals de kus van Judas.

Will Christopher Baer, “Kus me Judas”, Anthos, Amsterdam, 284 blz., 690 fr.

Ineke van den Bergen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content