Vlaamse verhalen uit de jaren stillekens : alleen het beste is goed genoeg, maar zoveel goeds is er, eerlijk gezegd, ook weer niet.

PRESTIGE moet je verwerven, dacht ik, maar de serie Klassieken uit Vlaanderen dient zich van meet af als ?prestigieus” aan. Dat slaat zeker op de fraaie vormgeving (gebonden, met stofomslag), en op het ambitieuze van het project : ?klassieke auteurs uit Vlaanderen weer toegankelijk te maken voor een ruim publiek”. Binnenkort verschijnt er een deel met werk van Cyriel Buysse ; in afwachting verlustigen we ons in het dikke ?pilootdeel” (sic) ?Klassieke verhalen uit Vlaanderen”, dat achttien verhalen uit de periode 1890-1945 bevat. Vooraf moet bij een zo chic uitgevoerd werk wel opgemerkt worden dat het al te veel zetfouten bevat, waaronder erg storende : d/t-fouten, en ook ?aan poos” (voor ?na een poos”), ?tralies” (?geen tralies”), ?doodslag” (?doorslag”), ?denken” (?danken”), ?hij” (?het” en ?ik”), ?allen” (?alleen”), ?herinneringen” (?herbeginnen”)… Behalve in het verhaal van Paul van Ostaijen is de spelling gemoderniseerd, allicht voor het ?ruime publiek”, maar soms blijven er resten van de oude versie zichtbaar. En kun je Karel van de Woestijne (met zijn koppel- en samentrekkingstekens) zomaar aanpassen ? In elk geval zorgt de buigings-n wel eens voor moeilijkheden en inconsequenties (genre : ?van de(n) huwelijke n staat”). Dat zijn méér dan details, in een ?prestigieuze” uitgave.

Maar genoeg over uiterlijkheden. Het boek werd samengesteld door Lut Missinne en ingeleid door de Gentse professor Anne Marie Musschoot. De inleiding is literair-historisch opgezet en gaat diep gebukt onder een tomeloze drift tot rubriceren en etiketteren. Musschoot ziet bijvoorbeeld de veranderingen in het proza van rond 1930 als een ?explosie van de modernistische vernieuwing”, met Gerard Walschap en Maurice Roelants als ?voornaamste vertegenwoordigers van het modernistische proza in Vlaanderen” ; tegelijk worden Van Ostaijens grotesken wel ?revolutionair” genoemd, maar toch enigszins terzijde geschoven wegens hun extreme karakter en gebrek aan directe invloed. De term ?modernisme” wordt hier gebruikt en omschreven op een alleszins niet evidente manier, en dat wordt onvoldoende verantwoord.

HACHELIJK.

Er zitten nog meer haken aan deze inleiding. Zo wordt de historische betekenis van ?mijlpaal” Roelants (die fameuze modernist dus) weer eens zwaar beklemtoond ; maar stél dat dat terecht gebeurt (ik geloof het node) : heeft zoiets belang buiten de universiteit, voor het ?ruime publiek” van dit boek ? Alleen als Roelants’ teksten vandaag nog waardevol blijken, me dunkt. Kennelijk zit Musschoot niet met zulke vragen. Ze biedt geen serieuze reflectie over wat de moeite waard is om gered te worden voor nieuwe lezers, noch over de specificiteit van novelle en kort verhaal binnen de prozaliteratuur, noch over het hachelijke begrip ?klassiek”.

Volgens de ?Verantwoording” van Lut Missinne zijn de opgenomen verhalen klassiek ?omdat ze behoren tot het beste werk van belangrijke auteurs”, en als voornaamste criteria voor haar keuze noemt ze : kwaliteit, bekendheid en leesbaarheid. Maar om een tekst als klassiek te beschouwen heb je, denk ik, ook een element van blijvende voorbeeldigheid nodig (er valt wat van te leren, voor schrijvers én lezers) en een soort consensus (binnen een literaire ?elite” die ruimer is dan de academische deskundigen). Ook de omvang speelde uiteraard mee bij de samenstelling ; daarom ontbreekt Willem Elsschot, en daarom zijn sommigen met minder goed of weinig representatief werk vertegenwoordigd. Het lijkt beslist geen sinecure om zo’n bloemlezing te maken. Missinne heeft het op een heel behoorlijke manier gedaan, maar ze had wat minder moeten toegeven aan volledigheidsdrang. Want in alle ernst : de Vlaamse prozaliteratuur uit de eerste eeuwhelft telt gewoon geen achttien ?belangrijke auteurs”.

En deze recensie valt kribbiger uit dan ik wil, omdat er in het boek veel te veel bladzijden staan die niet aangenaam (of alléén aangenaam) om lezen zijn, omdat het te veel moeizame of zelfs onbeholpen taal bevat, te veel al dan niet hoogdravende saaiheid en bloedeloosheid. Dat alles werkt nivellerend. En een ?ruim publiek” zal misschien lijden onder de veelal povere intrige, en onder de slepende traagheid van een aantal verhalen ; zo zouden bestaande vooroordelen over oudere Vlaamse literatuur bevestigd kunnen worden. ’t Gaat niet slechts om ?leesbaarheid”, maar ook om de vraag of het de moeite loont bepaalde hinderpalen te overwinnen en een tekst tot leesbaarheid te dwíngen.

KITSCH.

De problemen beginnen al bij de beroemde namen. Neem ?Monsieur Hawarden” van Filip de Pillecyn. In 1935 miste Menno ter Braak daar spanning in, en de personages bestempelde hij als ?de schimmen van een romantische verbeelding zonder ruggegraat”. Maar toch vond hij : ?het boekje is zeker zuiver geschreven en vrij van smakeloosheden”. Hoe begrijpelijk is die vriendelijke dubbelheid in de beoordeling ! Ik betrapte me erop dat ik bij mindere goden als Lode Baekelmans, F.V. Toussaint van Boelaere (?De dode die zich niet verhing”) en Lode Zielens dingen noteerde als ?verzorgd” of ?valt mee”. Zo is het dikwijls : keurig werk, maar het doet me niks, fascineert niet (meer). En nee, helaas, verstofte parels of geheime schatten trof ik niet aan de literatuur- en kunstgeschiedenis is rechtvaardiger dan men vaak meent. Wat komt in hemelsnaam Karel Jonckheere uitspoken in deze selectie ? Dat zijn verhaal (?De verwachte”) fantastischer is dan de meeste, lijkt geen voldoende reden. Wie heeft in hem ooit een betekenisvolle prozaschrijver gezien ?

Het zal wel toeval zijn (of juist niet), maar er wordt in dit boek verbijsterend frequent doodgegaan. Het aardige van zo’n thema is, dat het vergelijkingen mogelijk maakt, ook in kwaliteit. In Stijn Streuvels‘ vroege verhaal ?Het einde” wordt een doodsbed op het 19de-eeuwse platteland aangrijpend en wreed van buitenaf benaderd, via de machteloze gedragingen van de omstanders. In Van de Woestijnes meesterwerk ?De boer die sterft” daarentegen trekt de stervende zelf door zijn leven-met-de-zintuigen even aangrijpend. En naast die twee lees je Ernest Claes over het sterven van ?Wannes Raps”, en dan zie je goed hoe dit verhaal (ondanks aardige flarden) uitloopt in onvervalste kitsch : devote zoetekoek die een dood in de vrieskou aanvaardbaar moet maken. (Claes’ Milde Humor laat me overigens koud.)

In feite heb je iets soortgelijks bij Roelants’ ?De jazzspeler”, waar niet de dood maar de braafheid met een griezelige variant van katholicisme wordt omsponnen. ?Ik had een prangende behoefte om te bidden, daar, op die stond. Te zeer afkerig van alle ostentatie, maakte ik in gedachte een kruisteken en dat gaf mij reeds sterkte om door mijn ontgoochelingen zegevierend te lijden.” (Wat een prachtstijl, nietwaar.) Het gesloten wereldbeeld van Roelants is onverzoenlijk met waarachtige literatuur, en mijn weerzin voor dit prul is dertig jaar na de eerste lezing nog uiterst fris gebleven. Ik zie geen enkele reden om er een klassieke status aan toe te kennen.

En eigenlijk, om eens een balletje terug te kaatsen in de tijd : ik vind die benauwende stukken van Claes en Roelants moreel verwerpelijk. Wie tegengif nodig heeft, leze twee keer Van Ostaijens ?Het gevang in de hemel”, een van de springlevende hoogtepunten in de bundel. Iedereen zou dat trouwens moeten lezen. ?Ik vraag het u in gemoede, bestaat er een hogere vrijheid dan deze uit vrije wil in het gevang te gaan ?” (De vermakelijke ?wil-tot-het-gevang” vindt bij Roelants zijn ernstige toepassing.)

GENIAAL.

Laat ik nog gauw de overblijvende heren (ja, alleen heren) noemen : Gaston Burssens, Raymond Brulez, Buysse (?De biezenstekker” : minstens interessant, zeker ?historisch”, maar verre van zijn beste werk), Herman Teirlinck, Joris Vriamont (?Sebbedee” : curieus – maar niet overschatten), Felix Timmermans, Maurice Gilliams (?Monsieur Albéric”) en Walschap (?Genezing door aspirine”). Wat de laatste twee betreft : ruim het lezen waard natuurlijk, maar functioneren die verhalen nog goed als ze buiten het oeuvre staan ? ?Genezing” is een sleuteltekst, die ons veel leert over de schrijver, maar ik zou hem nooit aanbevelen aan wie pas met Walschap begint.

De opzet van deze bloemlezing is me heel sympathiek. Wellicht ware het beter geweest een kleiner aantal auteurs te selecteren : er hadden er gerust drie de plaats mogen ruimen voor één Elsschot, en van enkele anderen had men dan meer stukken kunnen opnemen. Het ontbreekt de makers van dit boek niet aan deskundigheid, maar misschien wel aan enig lef, aan de moed tot subjectiviteit (al klinkt dat paradoxaal in een ?klassiek” verband).

Tradities moeten leven, en niet academisch verstarren. In plaats van de geschiedenis te ondergaan, kun je ermee omgaan, erin ingrijpen. Nog eens : wat willen we bewaren van vroeger ? En waarom ? Alleen het beste is goed genoeg, de rest kan ons niet raken. En wat is het beste ? En hoe kunnen we dat vandaag nog lezen ? Met die kwesties, en met een beetje respectloze leesaanwijzingen, had de inleiding zich dienen bezig te houden aan een dorre literatuurles bestond heus geen behoefte. In zijn huidige vorm bevat het boek magnifieke dingen, maar niet genoeg. En het mist, vrees ik, de aantrekkelijkheid om een ?ruim publiek” (die beruchte ?gewone lezer”) te doen warmlopen voor Vlaams proza uit de jaren stillekens. ’t Had beter kunnen zijn. Maar ik blijf uitkijken naar de volgende delen in de serie.

Het bovenstaande mag nog eens duchtig gerelativeerd worden : voor je ’t beseft ben je de boodschapper of de pianist aan het lastigvallen. Uiteindelijk zorgt, minstens ten dele, de toenmalige literatuur zélf voor het probleem. Hoeveel betekenis had die ? Onvermijdelijk denk je aan dat legendarische woord van een van de weinige echte groten : Geniaal, maar met te korte beentjes. Of het Vlaamse proza van vandaag hoger reikt dat is weer een andere vraag.

Joris Note

Lut Missinne (samenst.), ?Klassieke verhalen uit Vlaanderen”, Manteau, Antwerpen, 385 blz., 995 fr.

Gerard Walschap : wat maakt een schrijver tot een modernist ?

Karel van de Woestijne : een aangrijpend meesterwerk.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content