De uitgave van de verzamelde verhalen van Richard Minne is een literair evenement voor Vlaanderen. Nu al een brok mythologie.

HIJ heeft natuurlijk heel weinig geschreven in zijn lange leven of toch, tenminste, heel weinig afgemaakt. Hij had een baan bij de sociale krant Vooruit, schreef er een cursiefje in ?In twintig lijnen”, voorloper van de dagelijkse ?boontjes” van Louis Paul. En hij was een van de weinige grote dichters die dit land heeft gekend : Richard Minne (1891-1965). Wat van hem gepubliceerd was ging anderhalve keer op tien centimeter boekenplank als we er het totaal onbekende ?Album 1944″ bijrekenen dat hij samen met zijn vriend Raymond Herreman schreef.

Wat was het dan : één dichtbundel ?In den zoeten inval”, het resultaat van zijn jaren als redacteur van het literaire tijdschrift ’t Fonteintje (1921-1924), verscheen in 1927. Een zeer dunne, uiterst eigenzinnige roman, ?Heineke Vos en zijn biograaf”, in 1933. Negen jaar later, door de gebundelde inspanningen van zijn vrienden Herreman en Maurice Roelants, verscheen ?Wolfijzers en schietgeweren”, een boek dat lang bijna mythologisch geweest is, zo onvindbaar als het was. Het was een merkwaardige bundeling gedichten en prozastukken, afgewisseld met brieffragmenten waarin soms ook weer gedichtjes voorkwamen. Het geheel (enkele jaren geleden heruitgegeven bij Manteau en zo gauw mogelijk daarna op straat gedumpt) geeft de indruk een eigenzinnig werkstuk te zijn, vrucht van een ontembare schrijfdrang en in feite was het net het tegendeel : de vrienden hadden er alles ingegooid waar ze aan werk van Richard Minne de hand konden op leggen. Het probleem was immers dat de schrijver, erkend maar altijd op droog zaad, niet schreef.

Het neemt niet weg dat het anno 1996, godbetert, een literaire gebeurtenis is in Vlaanderen als alweer een Nederlandse uitgever met goed zeventig bladzijden grotendeels onbekende ?Verzamelde verhalen” van Richard Minne (ondertussen dertig jaar dood) op de markt komt. Het boekje dat zijn omvang meer dan verdubbeld ziet door de uitleg, woordverklaringen, uitleiding en verklarend essay over schrijver, geschiedenis van ontstaan en vergaan, en vindplaatsen werd samengesteld door Marco Daane en Yves T’Sjoen. Het bevat veertien meestal zeer korte schetsen en verhalen die ontstaan zijn tussen einde 1917 en 1946, plus het genoemde pak nota’s en materiaal. Daarin wordt van elk verhaal afzonderlijk gemeld wanneer en waarom het geschreven is, waar gepubliceerd, waar gevonden, en aangezien Minne zijn manuscripten liet corrigeren op stijl- en taalfouten door Herreman ook de varianten, correcties en wat dies meer zij, benevens in een tweetal gevallen de hele eerste (of alternatieve) versie die van het verhaal bestaan heeft. Het is een mooi werk. Dat de lezer aan het eind hongerig en wat weemoedig achterblijft, is dan ook niet de schuld van de samenstellers maar van Minne zelf.

SCHRIJVEN.

?Laat niet af te schrijven ; het is nog de eenige uitkomst, moreel en financieel. Wij hebben toch een zekeren naam, die altijd iemand imponeert. Waarom stelt ge u niet tot doel : alle twee dagen een gedicht, met of zonder inspiratie ; de inspiratie is : aan uw werktafel gaan zitten. En een novelle per week ; en ondertusschen alle dagen 20 regels van een roman of van een autobiografie.” (Herreman aan Minne, 1929 of 1930.)

De onvermoeibaarheid waarmee de spitsbroeders Herreman en Roelants hun oude vriend tot schrijven bleven aanzetten, vormt een epos op zichzelf. Natuurlijk waren er ogenblikken waarin Minne zelf óók van literaire plannen bezeten was, alleen duurden die meestal niet bijster lang. Zo voorjaar 1930 : ?’Heineke Vos’, het hierbijgaande en nog een tiental reeds verschenen schetsen, voorzien van een inleidend mea culpa, bundel ik tot een modest boekje. Kent gij een uitgever ? Ik loop met drie groote plannen in mijn hoofd. 1) Voor dezen winter : De dichter op den Boer (Waerschootse overpeinzingen en experimentjes). 2) Voor 1931 : Herinneringen van een Hansworst. 3) Voor ’32 : Edmond Picavet et fils, tapissiers. Geloof me, ’t is zoo ernstig als ’t maar zijn kan.”

Er is allemaal niets van in huis gekomen, afgezien van ?Heineke Vos” dan en wat schetsen en verhalen in bladen als De Gids, Groot Nederland, het Nieuw Vlaams tijdschrift (waar hij redactielid was). Ergens staat de schrijver gekarakteriseerd als ?de luiste dichter van Vlaanderen”, en als men het zou bestaan zijn uiteindelijke productie af te wegen tegen zijn duidelijk beschikbare hoeveelheid talent zou dat moeilijk te ontkennen vallen. Ergens, voelt de lezer, moet er iets gebeurd zijn dat de drang voor de literatuur gebroken heeft. Wat dat geweest kan zijn, blijft onduidelijk. De echte Minne-biografie is nog niet geschreven. De Brieven van Minne zijn niet uitgegeven (hoewel een deel daarvan, de correspondentie tussen Herreman en Minne, in de maak zou zijn). Voor een uitgave van de volledige werken van Richard Minne, zo schrijven de redacteuren, bestaan voorlopig géén plannen. Het geeft niet : Minne gaat niet weg. Zijn hier uitgegeven ?novelle” ?Polderland” bestaat al decennia ?van-horen-zeggen” in de mythologie van de Vlaamse literatuur, en ongelezen gebleven is ze niet weggegaan en nu is ze hier terug.

GENT.

Over de nu gebundelde stukken zou men kort kunnen zijn. Dat zou dan een vergissing zijn. Minne was van Gent, al heeft hij het grootste deel van zijn leven aan de Leie gewoond (enkele jaren in Waarschoot, als boer is dàt wat hem gebroken heeft ? daarna in Sint-Martens-Latem). Toen hij jong was militeerde hij bij de Socialistische Jonge Wacht, tot hem eind 1917, in de sfeer van de Russische Oktoberrevolutie, de toegang ontzegd werd tot het partijlokaal Vooruit wegens verbroederen met de vijand. Is het dàt wat hem gebroken heeft ? Neen, ongetwijfeld, het heeft hem weggehaald van het militantisme, de politieke zekerheden en de pamflettaire literatuur. Het is erna dat hij in ernst is beginnen schrijven. Maar dat Gent, de politieke desillusie, het Vlaanderen van de Leie dat er, zoals men weet, een ànder verborg, zijn blijvende trekken geweest, al heel vroeg, in het portret van de dichter. Het beroemde kwatrijn dat als motto bij zijn eerste dichtbundel ?In den zoeten inval” staat (door Minne onveranderlijk ?de Zoeten” genoemd) is daarin al tekenend :

?Betrouw u niet op beeldekens en borden.

Iedere herberg heeft het hare, maar ’t bedriegt.

Hier schuilt een nijdas, oud aan ’t worden,

die solo speelt en somtijds liegt.”

De toon van Minne-Vlaanderen, dat wil zeggen een idyllisch landschap met veel Gent erin koppige norsheid, opstandigheid, afkeer van flauwekul is in al die verhalen herkenbaar. Sommige zal men twee keer moeten lezen om er ook het andere ingrediënt in te vinden : de wrange weemoed, de ironie, de afwezigheid van geloof in de literatuur. Maar bij de beter gelukte verhalen die dan ook echt ?verhalen” zijn geworden zoals ?Het gestoorde feest”, ?Polderland” of ?De alpacamuts” krijgt de lezer aan het eind van het verhaal vanzelf de optater waar hij, in slaap gedaan door het sussende van de Latem-factor, al niet meer op voorzien was : de rijke nietsnut die uit het venster springt als zijn vrouw sterft (hij gaf dan toch om iets !) ; de dichter die terugkeert naar zijn dorp en weet dat hij niet had moeten komen ; de ex-geliefde die hertrouwt en een frituur gaat uitbaten aan de Belgische kust. Er moet een draad van tederheid door het weerbarstige erts lopen om dit soort schaduwen mogelijk te maken.

Men leze ze maar, deze veertien zogenaamde verhalen. Ze vormen nu al een brok mythologie, een echo van een Vlaamse literatuur die nooit heeft bestaan, maar waar menige schrijver van gedroomd heeft. Richard Minne is daar geweest, al heeft hij er niet veel van meegebracht : de meesten zijn er nooit van teruggekomen.

Sus van Elzen

Richard Minne, ?Verzamelde verhalen”, Van Oorschot, Amsterdam, 170 blz., 625 fr.

Richard Minne : de luiste dichter van Vlaanderen.

Minne schrijft : een Vlaanderen dat nooit heeft bestaan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content