De Vlaamse Gemeenschap besteedt jaarlijks de helft (44 procent) van haar begrotingsmiddelen aan onderwijs.

De Vlaamse onderwijsuitgaven liggen met 5,8 procent van het bruto geografisch product (BGP) even hoog als het gemiddelde van de Oeso-lidstaten (de ?rijke landen”, van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Deze uitgaven in procent van het Vlaams BGP uitdrukken, maakt niet alleen een betere duiding van de omvang van dit bedrag mogelijk. Zo’n percentage valt ook beter te vergelijken met het cijfer van andere landen of regio’s. Het BGP is de som van de toegevoegde waarde in een jaar geproduceerd door alle bedrijfstakken die hun activiteit uitoefenen in een bepaalde regio. Het BGP is de Vlaamse component van het Belgische bruto binnenlands product of BBP.

In West-Europa klimmen alleen Scandinavische landen zoals Denemarken (7,6 procent), Zweden (7,7 procent), Noorwegen (7,6 procent) en ook Finland (8,3 procent) boven het Vlaamse cijfer. Nederland (5,6 procent), Frankrijk (5,5 procent) en de Verenigde Staten (5,4 procent) zitten in de buurt van Vlaanderen. Duitsland en Japan boeken respectievelijk 4,1 en 3,6 procent.

De salarisuitgaven wegen zwaar op de Vlaamse onderwijsbegroting. Als we de begroting opsplitsen per uitgavencategorie (salarissen, werkingsmiddelen,…) gaat 77,5 procent naar salarissen die het Departement Onderwijs rechtstreeks uitbetaalt aan ongeveer 150.000 personeelsleden. Dit relatief groot aantal personeelsleden is te wijten aan de goede onderwijsparticipatie. In ons land gaat bijna 60 procent van het totaal aantal jongeren van 2 tot 29 jaar naar school. De grote participatie in het kleuteronderwijs, de leerplichtverlenging tot 18 jaar, de open toegang tot het hoger onderwijs, en ook het zittenblijven verklaren dit hoog percentage. Vijf procent van de beroepsbevolking is leerkracht. In de Verenigde Staten is dat nog geen 3 procent.

ACHT LEERLINGEN.

Niet zozeer het gemiddeld salaris van de leerkrachten duwt de begroting in de hoogte. De (organieke) omkadering of, met andere woorden, de leerlingen-leerkracht-ratio is een grotere opduwer. Hoewel, de klas van gemiddeld acht leerlingen bestaat alleen op papier. Dit statistisch gemiddelde zet protesterende leerkrachten op een verkeerd been. Zestien en meer leerlingen in een secundaire klas leunt dichter aan bij een echte gemiddelde klasgrootte. In het lage statistische gemiddelde verrekende het Departement Onderwijs namelijk het totaal van de budgettaire ambten. Dus ook de gedetacheerden, terbeschikkinggestelden en voorts alle leerkrachten die niet of enkel gedeeltelijk voor de klas staan, werden meegeteld. Overigens neemt de kloof tussen de organieke en de budgettaire omkadering toe. Daardoor moet het Departement Onderwijs gemiddeld 109,5 leraars betalen voor elke 100 die werkelijk voor de klas staan.

Op onderwijs mag je niet besparen, zeggen vakbondsmensen. Er is van een besparing evenwel weinig te zien in de begrotingscijfers. De Vlaamse onderwijsbegroting steeg tussen 1990 en 1995 van 182,8 naar 226,7 miljard frank. Dat is een toename met 24 procent. Dit jaar krijgt onderwijs 231,3 miljard frank.

De koek van de begroting is evenwel ongelijk verdeeld. Een vergelijking van de gemiddelde overheidskost per leerling/student leert dat er enorme verschillen bestaan in de financiering per onderwijsniveau. Stel dat de overheid 100 frank besteedt aan een student in het hoger onderwijs buiten de universiteit (hobu), dan krijgt een universitair student 169 frank. Voor scholieren in het buitengewoon en secundair onderwijs is dan respectievelijk 157 en 112 frank weggelegd. Een leerling in het basisonderwijs krijgt 41 frank.

De financiering van het hoger onderwijs ligt 17 procent onder het gemiddelde van de Oeso-landen. Maar het Vlaams secundair onderwijs ligt er 8,2 procent boven.

Bron : ?Het Vlaams onderwijs in de kijker : een internationaal perspectief.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content