Zijn grootouders verhuisden zo vaak dat ze de moeite niet namen om hun spullen uit de kisten te halen. Zijn ouders deden het iets rustiger. Zij hielden het bij zeventien keer. Piet Tavernier zelf raakt voorlopig niet verder dan het cijfer zeven. Maar hij is jong, 32. Hij heeft nog alle tijd om het familierecord te breken.
Hij was amper vijf toen hij aan de hand van zijn moeder voorbij een mooi huis liep en zei : ?Ik wil architect worden.” Het huis was een sobere platte doos, en het is nog altijd een beetje het huis van zijn dromen. Hij leed aan een bouwdozensyndroom. Overal zocht hij Legoblokken. Maar hij was een nul in wiskunde, en met de andere exacte wetenschappen wilde het ook niet vlotten. Hij koos voor een opleiding als binnenhuisarchitect, waar die vakken niet zo zwaar doorwogen.
Hij studeerde later ook nog architectuur, maar na twee jaar gaf hij er de brui aan. Hij wist wat hij moest weten. ?Want of je nu een muur van binnenuit of van buitenuit moet bedenken, dat scheelt weinig.” Misschien studeert hij ooit nog wel eens verder. Want als je in België als architect aan de slag wil, moet je een diploma hebben, en zoals de zaken er nu voorstaan, zal hij dus nooit zijn eigen handtekening onder een ontwerp kunnen zetten.
Hij werkt nu voor het bureau van architect Stijn Peeters, en hij zou er voor geen geld meer wegwillen.
Hij houdt van extremen. ?Architectuur waar ik maagpijn van krijg. Want wie zegt dat architectuur per se gezellig moet zijn ?” Het meest van al houdt hij van het werk van John Powson. ?Prachtig maar hopeloos onpraktisch.” Powson was naar het oosten getrokken omdat hij Zen-monnik wilde worden, vooraleer hij besloot om architect te worden. Piet van zijn kant ging vorige zomer nog op pelgrimstocht naar Zuid-Frankrijk, waar hij drie cisterciënzerkloosters bezocht. ?De orde heeft ze destijds bedoeld als een antwoord op de potsierlijke bombast van de kerken van hun tijd. Ze wilden terug naar de essentie. Ik ben absoluut niet gelovig, maar die kloosters zijn van het mooiste wat ik ken.”
Peeters herinnert zich nog de eerste keer dat hij Piet in zijn appartement bezocht. Een lege ruimte, met daarin een zetel en een tv, en verder niets. Behalve Piet, op de grond gehurkt, en als een zwartrok gekleed. Dat was de tijd waarin je Piet nog in een verloren hoekje van lege concertzalen kon vinden, luisterend naar experimenteel geweld. Maar vandaag draagt Piet al wat fleuriger kleren. Zijn droom is nog altijd ooit eens een gevangenis te mogen bouwen. Geen gezellig bouwwerk, maar iets in de stijl van een cisterciënzerabdij. Maar ondertussen kijkt hij er echter ook niet op tegen om huizen te ontwerpen die ook nog leefbaar zijn. ?Want een dressoir waarin je maar vijf onderbroekjes van Calvin Klein aan een kapstok kan hangen, dat kan nu ook niet de bedoeling zijn. Powson blijft goed als inspiratiebron, maar niet om na te volgen.”
Een fermette gaat hem te ver. ?Niet dat ik de mensen hun fermette niet gun, maar wij doen zelden zware toegevingen. Trouwens : als je met de mensen dóórpraat, blijkt dikwijls dat ze eigenlijk iets beters willen dan een fermette.”
Het mooiste gebouw van België ? Hij moet diep nadenken. En zegt dan : ?Het dakterras van deSingel in Antwerpen”. Maar dat is toch niet echt een gebouw ? ?Precies,” zegt Piet, ?en daarom is dat het mooiste in België.”
M.B.