Tijdens de Duitse bezetting had Paul van Ostaijen zich als flamingant ?verbrand”. In 1918 vluchtte hij van Antwerpen naar Berlijn. Waaruit bestond zijn ?kollaboratie” ? Een voorpublikatie.

EIND oktober 1918 vertrok Paul van Ostaijen samen met zijn vriendin Emma Clément naar Berlijn. De Eerste Wereldoorlog en de Duitse bezetting naderden hun eind. In september begonnen de geallieerden bij Ieper onverwacht aan een offensief dat een einde maakte aan de jarenlange loopgravenoorlog aan de IJzer. Het Duitse westelijke front stortte vrij snel in elkaar. De bevrijding van de rest van het grondgebied kon nog slechts een kwestie van tijd zijn.

Zo zou ook een eind komen aan de dromen van ?het nieuwe geslacht”, de jongeren die in de illuzie verkeerden dat zij het oude, burgerlijke, konservatieve, materialistische, en dus Belgische bewind de doodsteek konden geven. De oorlog zou, zo hoopten ze, voor een katarsis zorgen die de weg kon vrijmaken voor een nieuw tijdperk van sociale gelijkheid, geestelijke verdieping, humanitaire vooruitgang en kulturele emancipatie. Deze jongeren hadden de Vlaamse beweging als de motor van hun dromen gezien en wilden zich daar aktief (?aktivistisch”) voor inzetten. Ze geloofden dat de Duitse bezetting van België daarvoor het geschikte moment was : het Belgische bestel werd er feitelijk al door geneutralizeerd. In dat aktivisme leefde veel idealisme, maar het maakte deze jongeren blind voor het feit dat ze demokratisch niet werden gesteund en als een instrument van het Duitse imperialisme werden misbruikt.

DREIGEMENTEN.

De schrijver Paul van Ostaijen, 22 jaar in 1918, behoorde ook tot die aktivisten. Een kleine ironie : tot zijn 22ste verjaardag, op 22 februari 1918, bezat flamingant Van Ostaijen officieel de Nederlandse nationaliteit, die hij van zijn Nederlandse vader had overgeërfd. Bij het einde van de oorlog was Van Ostaijen niet van plan om het verloop van de gebeurtenissen af te wachten. Het liet zich raden dat de machthebbers van gisteren, die weer de machthebbers van morgen zouden worden, Van Ostaijen en de andere aktivisten hun ?landverraad” niet in dank zouden afnemen.

Zoals het aktivisme radikalizeerde in de loop van de bezetting, zo was Van Ostaijen mee geradikalizeerd. Een belangrijk keerpunt kwam voor hem in november 1916. Toen kreeg hij de dreigementen onder ogen van de Belgisch-nationalistische journalist Fernand Neuray, die samen met de regering naar het Franse Le Havre was gevlucht, tegen de aktivisten. Wanneer de Duitsers zouden verslagen zijn, aldus Neuray, zal de aktivisten de rekening worden geprezenteerd en ze zou niet zacht zijn ; er werden zelfs lynchpartijen in het vooruitzicht gesteld. Van Ostaijen nam die dreiging ernstig : hij voelde er zich door ?geïntimideerd” en verwachtte dus inderdaad het ergste.

Het vooruitzicht van wat hij later in de oorlog slechts half schertsend ?de ons te wachten staande hellefolteringen” noemde, deed hem inzien dat er aan het aktivisme niets vrijblijvends, onschuldigs of studentikoos (meer) was. Het inspireerde hem tot een soort fuite en avant. Van Ostaijen kwam tot de konklusie dat de enige weg die nog open lag, de weg vooruit was : ?Wij staan op een keerpunt. Wij moeten nu voorwaarts, bergop. Elke aarzeling wordt nu gevaarlijk, een misstap en wij storten in den afgrond die achter ons openligt”. Hoewel hij loyaal bleef aan België, verscherpte zijn visie op de Belgische nationaliteit ; hij aanzag haar nog louter als ?utilitair”, de Vlaamse daarentegen als ?reëel”. Daar zou Van Ostaijens nooit meer op terugkomen, integendeel. Toen hij zich in 1925 de vraag stelde of het noodzakelijk was om loyaal te blijven tegenover de Belgische staat, stelde hij dat men daarover in 1918 ?van mening kon verschillen”, maar dat deze opvatting toen, in 1925, ?een voorbije mogelikheid is ; wie er tans nog mee rondloopt is Arlequin op Aswoensdag”.

Tijdens de oorlogsjaren koos Van Ostaijen nooit openlijk voor de Vlaamse onafhankelijkheid en speelde al evenmin een prominente rol in het georganizeerde aktivisme. Tenslotte ging zijn aandacht zeker in 1917-’18 bijna uitsluitend naar de poëzie en de plastische kunsten. Toch kan ook niet worden getwijfeld aan de persistentie, tot het allerlaatste moment, van zijn aktivistische inzet. Hij ontbrak zelden op de belangrijkste publieke manifestaties van het Antwerpse aktivisme, dat een steeds radikalere weg opging.

VERKLIKKING.

Eind 1915 ondertekende Van Ostaijen een sympatiebetuiging aan René de Clercq en Anton Jacob, die omwille van hun flamingantisme door de Belgische regering uit hun jobs in overheidsdienst waren ontslagen. Samen met hem ondertekenden onder anderen nog Eugène de Bock, Herman Vos, René Victor, Oscar Jespers, Willem Elsschot en Bob van Genechten. In het voorjaar van 1916 was Van Ostaijens naam te vinden onder het aktivistische manifest waarin de vernederlandsing (door de Duitse bezetter) van de Gentse universiteit werd verrechtvaardigd en waarmee jongeren werden opgeroepen om er te gaan studeren. Van Ostaijen was er ook bij toen August Borms op een bijeenkomst in de Antwerpse Beurs op 3 februari 1918 een manifestatie organizeerde rond de proklamatie over de Vlaamse onafhankelijkheid. De bijeenkomst verliep woelig want er waren tal van tegenbetogers komen opdagen. Het is niet bekend wat Van Ostaijen precies over die proklamatie dacht, maar hij stond zeker niét aan de kant van de tegenbetogers. Ary Delen, die daar wél toe behoorde, beweerde dat hij werd opgesloten nadat Van Ostaijen hem zou hebben verklikt. Op 18 oktober 1918, geen maand voor de wapenstilstand, hield Van Ostaijen in het Antwerpse ateneum nog een toespraak op het tweede kongres van de Aktivistische Jeugd. Blijkens de titel ervan, De nieuwe zending, ontbrak het erin niet aan strijdvaardigheid hoewel slechts weinigen hadden begrepen waar hij het over had.

Van Ostaijens meest opzienbarende wapenfeit in het aktivisme dateert van 16 september 1917. Die dag werd hij gearresteerd omdat hij had deelgenomen aan een aktivistische manifestatie tegen de Belgische kerkvorst, kardinaal Mercier. Voor Van Ostaijen was de kardinaal, inderdaad een overtuigd Belgisch nationalist, ?een niet verdoken vijand van het Vlaamsche volk.” Voor hem bleef Mercier voor altijd het symbool van de ?Belgische”, dus burgerlijke, dus Franstalige verdrukking van Vlaanderen. Van Ostaijen voelde zelfs een ? fyziese haat” tegen het hele bestel waar Mercier model voor stond. De gevolgen van het incident vielen ernstiger uit dan Van Ostaijen wellicht kon vermoeden. Voor zijn deelname aan de protestmanifestatie werd hij in januari 1918, samen met vijf anderen, wegens smaad aan de kardinaal tot drie maanden gevangenisstraf en een geldboete veroordeeld. De betichten tekenden beroep aan maar de uitspraak van het hof van beroep liet (onder Duitse pressie ?) lang op zich wachten. Ze volgde pas na de het einde van de oorlog en de bezetting, in februari 1919. (Het hof bevestigde toen de uitspraak in eerste aanleg.) Zo leefde Van Ostaijen al van januari 1918 met het besef dat hij het risico liep in de gevangenis te zullen belanden.

Hoewel zijn openlijke politieke aktiviteit vooral na 1920 fel zou afnemen, bleef Van Ostaijen zijn aktivistische engagement de rest van zijn leven trouw. Hij weigerde, bijvoorbeeld, herhaaldelijk zijn medewerking aan tijdschriften waar ook openlijke anti-aktivisten in publiceerden. Die trouw gold ook ten aanzien van de figuur van August Borms, die na de Tweede Wereldoorlog als kollaborateur zou worden gefusilleerd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Borms bij de jonge aktivisten bewondering afgedwongen omdat hij de eerste prominente figuur uit de klassieke Vlaamse beweging was die openlijk voor het aktivisme had gekozen. Van Ostaijen aanzag Borms ongetwijfeld als iemand van de ouderen die de kant van de jongeren en van de nieuwe tijd had gekozen. Begin 1928, een maand voor zijn dood, weigerde Van Ostaijen nog het lidmaatschap van het huldekomitee voor de dichter Karel van de Woestijne omdat ook Maria Belpaire daarvan deel uitmaakte. Zij had zich immers uitgesproken tegen een vervroegde vrijlating van Borms, die toen wegens aktivisme nog altijd in de cel zat.

VRIENDIN EMMA.

In oktober 1918 maakte Van Ostaijen zich ongetwijfeld zorgen over het nakende einde van de Duitse bezetting en het herstel van het Belgische staatsgezag. Midden oktober 1918 achtte de Duitse overheid in Brussel de zaak verloren en begon ze plannen te maken om de leidende aktivisten met hun gezinnen naar het buitenland in veiligheid te brengen. Die dachten dat het ergste anti-aktivisme wel na twee, drie weken zou overwaaien. De Duitsers meenden dat de aktivisten het best naar het neutrale Nederland trokken, gezien de moeilijke politieke, sociale en diplomatieke situatie waar Duitsland zelf in verkeerde. En een Duitse ballingschap kon de aktivisten het verwijt opleveren dat ze bléven heulen met de vijand.

De semi-officiële Duitse propagandadienst, de Deutsch-Flämische Gesellschaft, organizeerde de opvang van de Vlaamse aktivisten in Duitsland met een goed gefinancierde Fürsorgestelle in Bad Salzuflen, een kuuroord in de buurt van Düsseldorf, dat ’s winters toch grotendeel leeg stond. In totaal verbleven er 229 Vlaamse vluchtelingen, van wie de meesten inderdaad spoedig naar Nederland doorreisden. Een medewerker van het Duitse bezettingsbestuur, de schrijver en criticus Friedrich Markus Huebner, maakte eind oktober 1918 gewag van een plan om de Duitse Flamenpolitik na de oorlog verder te zetten, teneinde de Franse en Britse invloed in België tegen te gaan. Daarin hadden ook aktivistische intellektuelen en kunstenaars een rol te spelen, die bijgevolg eerst door de Duitse overheid moesten worden beschermd. Huebner verhaalde ?dat Felix Timmermans naar Duitsland gaat”, dat Stijn Streuvels ?met een Duitse militaire vrachtauto naar Nederland is gebracht” en dat ook Emmanuel de Bom en ?überhaupt de Antwerpse groep” naar Duitsland zouden trekken. Ook zouden de schrijver Georges Eekhoud en de schilder James Ensor hebben beloofd via de kunst propaganda voor de zaak te maken. Behoorde ook Van Ostaijen tot die Antwerpse groep ? Over Huebner zou hij zich later overigens maar één keer uitspreken, om mee te delen dat hij diens poëzie ?larie” vond.

Maar Van Ostaijen voelde zich inderdaad geïntimideerd en had ook nog de veroordeling in de zaak-Mercier boven het hoofd hangen. En er was ook nog zijn vriendin Emma Clément, die zich in het Antwerpse mondaine leven wel zeer opvallend in het galante gezelschap van Duitse officieren had vertoond. Zij speelde ongetwijfeld een sleutelrol in Van Ostaijens beslissing om een toevlucht te zoeken in Berlijn. Via haar Duitse relaties zorgde ze voor de nodige reisdokumenten en zij beschikte in Berlijn al over een kontaktadres. En ze zou mee voor een inkomen kunnen zorgen. Of zoals Van Ostaijens goede vriend, de beeldhouwer Oscar Jespers hem later schreef : ?Het is nu duidelijk dat gij met haar weg zijt gegaan omdat materiële moeilijkheden daarmee opgelost waren”. Het zou inderdaad nodig zijn, want zelf kon Van Ostaijen in Berlijn nooit een vaste job verwerven. Zónder Emma was Van Ostaijen wellicht in Antwerpen gebleven.

In Berlijn wonen zou ook zijn voordelen hebben. Emma en Van Ostaijen konden er samenwonen, waar ze zich in het nog kleinburgerlijke en dus preutse Antwerpen niet aan waagden. En Van Ostaijen zou er zich in de expressionistische avant-garde kunnen storten, waarover hij in de bezettingsjaren zoveel had gelezen en die hij tot zijn voorbeeld had genomen.

OPDRACHT.

Toch vertrok Van Ostaijen enigszins overhaast uit Antwerpen. Het land verlaten betekende, bijvoorbeeld, ook dat hij zijn job in de steek moest laten. Van Ostaijen werkte zonder al te hárd te moeten werken als klerk op het stadhuis in het ?2de bureel”, ironisch genoeg de dienst Openbare Veiligheid, die zich bezighield met politie- en militie-aangelegenheden. Op 19 oktober 1918 vroeg hij drie dagen vakantie aan, van dinsdag 22 tot donderdag 24 oktober. Wellicht aarzelde hij toen nog om te vertrekken. Het is wat vreemd dat hij slechts drie dagen vrijaf wenste, want hij had in 1918 recht op veertien dagen vakantie, waarvan hij er nog maar zes had opgenomen. Hij had bijgevolg net zo goed die acht dagen officieel afwezig kunnen blijven vooraleer hij arbeidsrechterlijk in de problemen zou komen. Of dacht hij maar gedurende heel korte tijd weg te blijven ?

Blijkbaar stond zijn besluit om te vertrekken pas op maandag 21 oktober helemaal vast. Die dag schonk hij een eksemplaar van zijn een paar dagen eerder verschenen dichtbundel Het sienjaal aan zijn vriend en kollega-klerk René Victor. Hij schreef er een groet in waarin hij Victor ?de opdracht” gaf om hun beider geestesgenoten ?bijeen te houden”. Versta : Victor moest hen bijeenhouden in afwezigheid van de ?natuurlijke leider” Van Ostaijen. Drie dagen later was deze al het land uit, want op 24 oktober schreef niet hijzelf, maar Victor in Van Ostaijens naam een ekskuusbrief aan stadssekretaris Hubert Melis, die overigens zelf wegens aktivisme zou worden ontslagen. In die brief legde Victor uit dat Van Ostaijen zich ?verplicht” had gezien, ?door de dwang van omstandigheden, welke voortspruiten uit de politieke stroomingen der laatste jaren” om naar een niet nader genoemd buitenland uit te wijken. Onder de pen van Victor beloofde Van Ostaijen een uitleg voor zijn ?dienstverzuim” te zullen verschaffen op een moment dat de gemoederen minder verhit zouden zijn.

Van Ostaijen vertrok dus tussen 21 en 24 oktober, wat, vergeleken met het moment dat andere aktivisten het land verlieten, veeleer vroeg was. Vanaf 23 oktober stelden de Duitse autoriteiten de aktivisten gratis treinvervoer naar Duitsland ter beschikking, maar het is niet zeker of Van Ostaijen daar gebruik van maakte. Hij reisde echter via Düsseldorf, wat erop kan wijzen dat hij toch de officiële evacuatie-route van de Deutsch-Flämische Gesellschaft volgde. Eind oktober kwamen hij en Emma in Berlijn aan.

DIENSTVERZUIM.

In Antwerpen stond vluchten echter gelijk met schuld bekennen. Dat bleek meteen toen het Antwerpse stadsbestuur besloot om het aktivisme bij zijn personeel krachtig te bestraffen. Op 29 oktober 1918 werd Van Ostaijen al zonder wedde geschorst wegens ongewettigde afwezigheid. Eind november richtte de stad een onderzoekskommissie op, voorgezeten door schepen van Openbaar Onderwijs Karel Weyler, om de stadsambtenaren te straffen die zich tijdens de bezetting ?schuldig hadden gemaakt aan wangedrag.” Weyler verwachtte daarvoor van alle dienstchefs van de stad een verslag over de houding die hun ondergeschikten hadden aangenomen tijdens de bezettingsjaren.

De meeste diensthoofden leken eventuele aktivistische sympatieën op hun diensten te willen minimalizeren, maar zo dacht de dienstchef van het 2de bureel er niet over. Achille Despéroux berichtte Weyler dat er op het 2de bureel, meerdere ambtenaren als aktivist ?te boek” stonden. Als eerste vermeldde hij René Victor, ?die gewoon was het standpunt van het Vlaamsche Nieuws [de meest prominente aktivistische krant] te verdedigen, de zelfstandigheid van Vlaanderen goedkeurde, het manifest van de Hoogeschool geteekend heeft en in de Beurs aanwezig was gedurende de vermaarde betooging van 3 Februari 1918.” Vervolgens noemde hij ?Leopold Van Ostayen, zelfde feiten als Victor, was daarenboven bekend als een zeer hevige activist en werd tot drie maanden gevang veroordeeld om Z.E. Kardinaal Mercier uitgefloten te hebben.” De dienstchef somde nog een vijftal andere personeelsleden op zijn dienst op van wie hij veronderstelde dat ze op een of andere manier aktivistisch gezind waren. ?Er dient opgemerkt,” zo besloot Despéroux, ?dat Van Ostayen naar Duitschland vertrokken is vóór de intrede onzer troepen in Antwerpen.” Op dat laatste, empirisch kontroleerbare feit na, berustten Despéroux’ aantijgingen evenwel allemaal op mededelingen van derden, vermoedens, soms vage indrukken, desnoods roddel, zo blijkt uit de manier waarop de brief is geformuleerd.

Deze verklaring volstond om Van Ostaijens lot te bezegelen. Begin december besloot het stadsbestuur om hem om een wat dubbelzinnig geformuleerde reden te ontslaan. Hij werd ?wegens aktivistisch bedrijf” aan de dijk gezet, maar daar werd tegelijk zijn werkverzuim voor aangevoerd, aangezien Van Ostaijen ?om redenen van aktivistischen aard het land verliet en alzoo ongewettigd van zijn dienst afwezig bleef.” Het stadsbestuur beschouwde zijn afwezigheid dus als een schuldbekentenis. Op 3 februari 1919 stemde de gemeenteraad in met dit kollegebesluit. Van Ostaijen kreeg op zijn Antwerpse adres hij woonde tot dan toe bij zijn ouders een officiële ontslagbrief toegestuurd, waarin hem werd meegedeeld dat er ?genoegzame vermoedens” bestonden dat hij zich ?heeft plichtig gemaakt aan aktivistisch bedrijf.” De brief keerde naar de afzender terug met de boodschap ?afwezig voor onbepaalden tijd.”

Het stadsbestuur had niet op de bekrachtiging door de bestendige deputatie van de provincie Antwerpen gewacht om het ontslag uit te voeren. Die goedkeuring volgde ruim een maand later en zou pas in augustus officieel aan de stad worden meegedeeld. Maar geen nood, de deputatie deed er zelfs nog een schepje bovenop. Ze beweerde dat haar instemming met Van Ostaijens afzetting steunde op ?stukken van het dossier”, die zouden hebben aangetoond dat Van Ostaijen ?tijdens den duur van den oorlog aan zijne vaderlandsche plichten te kort is gekomen.” Ze splitste de aanklacht van aktivisme daarbij zelfs uit over niet minder dan vijf analoge beschuldigingen en stipte daarbij aan dat zijn vlucht al ?een klaar bewijs is dat de heer Van Ostayen zich plichtig erkent en gevlucht is om aan de bestraffing te ontsnappen.”

VAKANT.

Van enig ?dossier” tegen Van Ostaijen is echter niet het minste spoor, op die ene verklaring van Despéroux na. Nochtans scheen de publieke opinie het belangrijk te vinden dat afzettingsdossiers van aktivistische ambtenaren ernstig werden behandeld. Toen de provinciale deputatie in januari 1919 het ontslag van enkele andere, meer prominente aktivisten in de stadsambtenarij had bekrachtigd, schreef Het Handelsblad : ?Wij hebben het geen oogenblik kwalijk genomen dat het onderzoek lang geduurd heeft en zorgvuldig is geweest [… ] Waar het gaat om afstelling uit hun ambt mogen gegadigden, ook al zijn het activisten, de waarborgen eischen die de krijgsauditeurs in alle vervolgingen aan de beschuldigden toestaan : onbeperkte middelen van verdediging. [… ] hoe ernstiger het onderzoek, hoe gegronder het besluit in de oogen van de bevolking blijken zal.”

In het geval van Van Ostaijen was van welk onderzoek dan ook echter geen sprake. Begin 1920 vroeg onderzoeksrechter Jos Lamproye per brief om het ?bestuurlijk onderzoek” tegen Van Ostaijen te mogen inzien. Hij bereidde een strafrechterlijke vervolging wegens aktivisme voor, die Van Ostaijen later dat jaar nog eens een gevangenisstraf van acht maanden opleverde. Maar de stad kon Lamproye niet van dienst zijn ; iemand schreef in de marge van diens brief dat zo’n onderzoek niet was gevoerd en (want ?) dat Van Ostaijen was ?gaan vluchten.”

Een bijkomend onaangenaam gevolg van zijn ontslag, was dat Van Ostaijen er achterstallig loon bij inschoot. De stad weigerde hem en nog enkele tientallen anderen die ?wegens oorlogsgedrag” de laan waren uitgestuurd, nog de vergoedingen voor gepresteerd overwerk uit te betalen. Dat gold ook voor twee kollega’s van hem op het 2de bureel, René Victor en Jan Van Schoor. In het geval van Van Ostaijen ging het om 210 frank, een aanzienlijk bedrag, aangezien dat gelijk stond met één achtste van zijn jaarwedde, die voor 1918 immers op 1.675 frank bedroeg.

In 1925-’26 zouden de plooien tussen Van Ostaijen en het Antwerpse stadsbestuur toch weer min of meer worden gladgestreken. Als gevolg van een ?bestuurlijke amnestie” kreeg Van Ostaijen het aanbod om zijn oude job weer op te nemen wanneer daartoe een funktie vakant kwam. Van Ostaijen aanvaardde dat aanbod zelfs met enige aandrang. Er zou echter nooit nog een funktie voor hem op het stadhuis vakant worden.

Marc Reynebeau

Paul van Ostaijen redt het Duitse expressionisme.

foto 2 foto KN05IL-0421

‘De Goedendag : één van de bladen waarin Paul van Ostaijen zijn aktivistische idealisme uitschreef.

Een onschuldig begin : Van Ostaijen, zeventien jaar, solliciteert bij de Stad Antwerpen.

Van Ostaijen (links) met Floris en Oscar Jespers : met Emma waren de materiële problemen opgelost

‘Het Sienjaal : de goeden bijeen houden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content