Met het ontslag van Guy Verhofstadt komt een eind aan een experiment. Maar vooral de VLD moet maar eens kiezen wat ze wil.

MET VEEL APLOMB zijn vertrek aankondigen opdat de vrienden hem zouden pramen om toch maar te blijven ? Nee, zo is de nu ontslagnemende VLD-voorzitter Guy Verhofstadt niet. Het zou ook niet hebben gewerkt. Nauwelijks was vorige donderdagochtend de mare rondgegaan dat Verhofstadt zou opstappen, of daar lieten al drie grote en minder grote vrienden nog vóór de noen horen dat ze klaar stonden om hem op te volgen.

En om helemaal zeker te zijn dat een tijdperk was afgesloten, pakte de tevoren nochtans altijd zo VLD-vriendelijke krant Het Laatste Nieuws op vrijdag uit met twee volle bladzijden, soms erg kwalijk ruikende vuile was over Verhofstadt, die ze haar lezers tevoren kennelijk altijd had bespaard. Daarin was, bijvoorbeeld, sprake van “bevriende bedrijven” waaraan Verhofstadt “diensten” zou hebben bewezen, van de financiële puinhoop bij de partij of van de machtswellust en de autoritaire manier waarop ze door de voorzitter werd geleid. Als natrap kon dat tellen.

Als dit allemaal iets bewijst, dan is het dat de politieke vernieuwing die Verhofstadt voor ogen stond, door het Vlaamse liberalisme zelf nog lang niet was verteerd. Daarvoor had Verhofstadt de oude PVV nochtans tot de nieuwe VLD omgetimmerd, en hij had er op de kongressen altijd grote meerderheden en staande ovaties van het voetvolk voor gekregen. Als Verhofstadt er dan blijkbaar niet is in geslaagd om de partij zelf van de goede zin van zijn neoliberalisme te overtuigen, mag het ook niet verbazen dat zeker de modale kiezer bleef twijfelen en Verhofstadt daarom de grote elektorale suksessen onthield waarop die zijn strategie had opgebouwd.

VERSTARD.

Guy Verhofstadt heeft altijd van zichzelf gedacht dat hij een vooruitstrevend en sociaalvoelend hervormer, ja revolutionair was. Bij de jongste verkiezingen beloofde hij nog dat hij het aantal armen in het land, caramba !, zou halveren. Zijn programma oogde voor zijn politieke tegenstanders echter zo hardvochtig dat hij er de roepnaam Baby Thatcher (hem gegeven door, wie anders, SP-voorzitter Louis Tobback) aan overhield. Maar ook Het Laatste Nieuws had het, zij het pas vorige vrijdag, over diens “brute Thatcherisme”.

Het Verhofstadt-denken kwam al tot uiting in de “radikale” manifesten die hij samen met zijn toenmalige PVV-jongeren schreef aan het eind van de jaren zeventig. Het werd achteraf bevestigd, verfijnd en nog geradikalizeerd toen Verhofstadt de neoliberale bijbels van deHayeks, Friedmans, Buchanans of Lepages van deze wereld ging lezen. Dat denken steunt op de gedachte dat de samenleving verstarde door een te grote staatsmacht. Reglementen en belastingen zouden de spontane menselijke kreativiteit en vooruitgang smoren en er alleen toe leiden dat de staatsmacht en de invloed van de daarmee verbonden “pressiegroepen” (vooral vakbonden en ziekenfondsen) werd bestendigd.

In zijn ogen konden alleen méér liberalisme, méér konkurrentie en méér vrije markt de vrije gang van de kreativiteit garanderen. Als beeld voor de bevrijding van het individu uit de verknechting door big government en de parasitaire akolieten daarvan, big business en big labour, koos hij dat van de burger, waarmee hij niet een bourgeois maar een vrij mens bedoelde. In drie Burgermanifesten verklaarde hij zichzelf tot diens woordvoerder en bevrijder.

Verhofstadt stelde een verregaande korrumpering van het demokratische systeem vast, die volgens hem vooral de CVP had aangetast. De oude partijen zag hij als de slaven van de konservatieve groepsbelangen, die hun greep bestendigden via een in macht en personeel uit zijn voegen barstend staatsapparaat, politiek dienstbetoon, een betuttelende, op kliëntelisme gestutte en te dure sociale zekerheid, gebrek aan reële inspraak van de burger, elitaire besluitvorming bij het opstellen van kandidatenlijsten bij verkiezingen, enzovoorts. Hij wou het goede voorbeeld geven door alvast zijn partij grondig te herdenken, waarmee de PVV tot de VLD werd omgevormd.

Het probleem lag voor Verhofstadt bijgevolg in het hart van de Belgische politieke zeden. Dat leidde hem tot een soort politiek celibaat, een fundamentele afkeer van de gebruikelijke politieke praktijk, wat hem gemakkelijk kon doen uitgroeien tot de vaandeldrager van de opkomende anti-politiek. Het resultaat daarvan was de onwil of het onvermogen om politieke kompromissen te sluiten, zodat het voor zijn tegenstanders slechts een kleine moeite was om vast te stellen dat er met die Verhofstadt en die partij geen land te bezeilen viel. Met regeringen die altijd uit koalities van meerdere partijen bestaan, is dat nefast voor zo’n partij. Tenzij ze de absolute meerderheid kan verwerven, maar dat kon er nooit inzitten.

REVOLUTIE.

Toen Verhofstadt er als twintiger zijn opwachting maakte, was de PVV versuft tot een partij van over de belastingen zeurende middenstanders, bedrijfsleiders, ambtenaren en vrije beroepen. Maar ze kon moeilijk tégen de radikale vernieuwing zijn die werd uitgedragen door Verhofstadt en diens medestanders van het eerste uur, Patrick Dewael, Rudy Van Quaquebeke en Dirk Albrecht, want hun ideeën laten nu eenmaal perfekt in het verlengde van de weliswaar vergeten essentie van de liberale ideologie. Zo kreeg Verhofstadt de partij in handen, ook al omdat de leidende liberalen type Willy De Clercq, Herman Vanderpoorten of Frans Grootjans stilaan de pensioengerechtigde leeftijd naderden. En bovendien gaapte er een gat tussen het jonge geweld en de oude bonzen. In haar luim had de PVV geen tussengeneratie voortgebracht, op die ene Herman De Croo na.

Wat Verhofstadt voor ogen stond, was niets minder dan een ware politieke revolutie en kon daarom niet anders dan een werk van lange adem zijn. Vandaar maar ook omdat hij niemand behalve zichzelf vertrouwde dat hij sinds ’82 aan het hoofd van de partij bleef staan, op de periode van zijn ministerschap na. Toen hij in 1987 minister-af was, schrok hij er niet voor terug om de zittende voorzitter, Annemie Neyts, redelijk brutaal opzij te duwen om zijn stek weer in te kunnen nemen.

Deels ligt dat solipsisme ook in zijn karakter. Ook de VLD placht hij met een kleine pretoriaanse wacht om hem heen te besturen. Wie hem ooit heeft zien voetballen, weet dat hij bij het opstormen naar het doel de bal zolang mogelijk aan de voet houdt en die maar niet wil doorspelen naar een vrijstaande ploeggenoot. Voor de verdediger van het doelgebied is het dan maar een klein kunstje om als een blok graniet in de weg te gaan staan, waar Verhofstadt dan op te pletter loopt. Het is een mooie metafoor voor ’s mans politieke wedervaren.

Zijn strategie van de machtsverwerving was er dan ook naar. Eerst meende hij, in de eerste rooms-blauwe regeringen van Wilfried Martens (CVP), dat het volstond om voorzitter te zijn van een regeringspartij, opdat “zijn” ministers zuiver in de leer zouden blijven. Dat bleek niet zo. Hij zag zich verplicht om zélf in de jongste rooms-blauwe Martens-regering de sleutelposten te gaan bezetten, als vice-premier en als minister van Begroting.

OPPOSITIE.

Maar toen de kristelijke vakbond, de CVP en Martens (in die volgorde) da joenk in 1987 pardoes lieten vallen en voor de socialisten inruilden, kwam hij tot de konklusie dat hij alleen een beslissende stempel op het regeringswerk kon drukken als zijn partij de grootste zou zijn en de premier kon leveren hemzelf dus. Dat was in 1991. Hij kwam al dichter bij de macht toen hij als formateur een poging ondernam om (ook uit wrok tegenover de “verraderlijke” kristen-demokratie) een koalitie met de socialisten te vormen, maar ook daar kwam niets van terecht. Het ABVV had zijn projekt gesaboteerd, meende hij. Daardoor groeide zijn aversie voor de “pressiegroepen” voorgoed tot een prominent tema uit, maar formateur Jean-Luc Dehaene (CVP) werd premier van een rooms-rode koalitie, terwijl de liberalen opnieuw in de oppositie konden gaan kniezen.

Toen probeerde hij een ware meerderheidsstrategie, waarvan de nieuwe VLD de ruggegraat zou zijn. En aangezien het liberalisme niet volstond om de kiezers aan te trekken, trachtte hij het kiesvolk van andere partijen te annexeren door overlopers binnen te halen uit de VU, de CVP en de SP. Als ware trofeeën liet hij Jaak Gabriëls (ex-VU-voorzitter) en Pierre Chevalier (ex-SP) op het stichtingskongres van de VLD defileren. Maar met de Europese verkiezingen van juni 1994 en de wetgevende verkiezingen van vorige maand bleek echter dat Verhofstadt zichzelf maar iets had wijsgemaakt. Dehaene kon rustig aan de rekonduktie beginnen werken.

De VLD bleek allerminst onontbeerlijk om er een regering mee te vormen en De Croo mocht de overgelopen “verruimers” er rustig van verdenken dat ze “reizigers zonder bagage” zijn, politici zonder achterban, iets wat Gabriëls erg op zijn affront nam. Bij De Croo, met zijn 60.000 dienstbetoon-kliënten, ligt dat natuurlijk anders.

Verhofstadt heeft tientallen miljoenen frank uit de partijkas geput om zijn vernieuwing onder de aandacht te brengen, met krantjes, boekjes, kongressen, advertenties en referendums. Maar veel daarvan heeft alleen kosmetika opgebracht, cinema, die verborg dat zelfs de oude kern van zijn partij er met het hart niet bij was. De voorzitter sloot de ogen voor het vals spel in zijn achterban, waar de oude gewaden nog lang niet waren afgelegd en de nieuwe deontologische regels konstant werden doorbroken. Het verketterde dienstbetoon ging onverminderd door, net als de kumulaties van ambten en mandaten, de politieke benoemingen, de zuilafspraakjes, het zetelen in raden van bestuur her en der.

NEUZEN.

Zo’n verschil tussen teorie en praktijk fnuikt de geloofwaardigheid van Verhofstadts ambities, maar het illustreert vooral hoe weinig de VLD zelf zich schikt naar haar eigen nieuwe ideologische en deontologische vereisten. Rond Brussel hangen nog oude verkiezingsaffiches van hem, samen met de liberale bonzen van de oude stempel Willy Cortois en Francis Vermeiren. Het opschrift daarbij, De andere aanpak, heeft al menig voorbijganger van ongeloof doen gniffelen.

Verhofstadt had ook geen oor voor het aanzwellende gemor bij de oude getrouwen van de PVV, de (dixit De Croo) donkerblauwe liberalen, over de président-fondateur. Die wilden wel eens resultaten zien. Vernieuwing, allemaal goed en wel, maar er stonden meer bepaald, alweer naar het woord van De Croo, hele rijen taxi’s klaar vol oud-PVV’ers die hun honger naar een ministerportefeuille almaar moeilijker konden verbergen. Die hopen zelfs dat, nu Verhofstadt is opgestapt, hun intrede in een regering in extremis weer mogelijk is.

Het uur van de waarheid van de liberale vernieuwing slaat in september, wanneer de leden een nieuwe voorzitter kiezen. De opties zijn helder. Ofwel kiezen ze voor Patrick Dewael, die beweert “de tweede faze” van de vernieuwing te zullen doorzetten, wat twee dingen betekent : ten eerste, dat het allemaal wel wat rustiger mag, en ten tweede, dat het kontakt met de door Verhofstadt van de partij gealiëneerde liberale zuil, de verketterde blauwe vakbonden en ziekenfondsen, weer wordt hersteld. Ofwel kiezen ze, in de persoon van Verhofstadts eeuwige rivaal Herman De Croo voor de terugkeer naar het donkerblauwe liberalisme. Ofwel wordt het Annemie Neyts, die tussen beide strekkingen pendelt en daarom tegenwoordig nogal vaak het woord syntese in de mond neemt.

En minister van staat en senator Verhofstadt dan ? Vorige week dook hij onder in zijn datsja in Noord-Italië, een krot zonder nutsvoorzieningen waar hij de ware minimal state aan den lijve kan beleven. Als hij de met de mond beleden vernieuwingswil van zijn medestanders op haar realiteit wil testen, moet hij bij zijn terugkeer maar eens een oud plan uitvoeren : een geheel nieuwe partij oprichten. Dán zal hij de neuzen kunnen tellen en zien of de liberalen ooit wel echt een vernieuwing hebben gewenst of dat alleen maar hebben geveinsd.

Marc Reynebeau

Guy Verhofstadt : buiten langs de achterdeur.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content