Over den toestand van de Vlaming in ’t Walenland

Het beeld van 'de Vlaming in Wallonië', zoals dat in het collectieve geheugen wordt bewaard, is dat van de vernederde, bespotte flamin. © FRANKY VERDICKT

Van ‘kort na Napoleon’ tot in de jaren 1970 namen Vlamingen de wijk naar Wallonië, op zoek naar een beter leven. En het was er echt niet altijd kommer en kwel, blijkt uit de expo ‘Vlaamse migranten in Wallonië’. Veel Vlamingen hadden het er best naar hun zin.

Onder een banale brug loopt de Samber door Marchienne-au-Pont, een trieste voorstad van Charleroi. Een monumentale kerk en een karig begroeide terril herinneren aan vroegere glorie. Vroeger, toen alles niet zo grauw was, en de volkse buurt niet zo Turks en zo vuil, en het gros van de huizen niet zo verwaarloosd, en het grote staalbedrijf niet zo verroest en zo nutteloos. Vijf kilometer indus- triële archeologie, van de kleine ring rond Charleroi tot Marchienne-au-Pont. Dit moet het meest desolate landschap van België zijn.

Maar onder de brug van Marchienne-au-Pont ligt een kleurrijk schip, en in dat schip zaten die dag Louisa Declercq, ooit uit Zelzate, en Germaine Landuyt, ooit uit Wingene, en samen met enkele andere Vlaamse schippersvrouwen klossen zij daar om de veertien dagen kant: om de kant, om de vriendschap en om het Vlaams, want onderling spreken zij Vlaams. Dat schip, de Spes Nostra, is het kerkschip voor Henegouwen, definitief rustend aan de Samber. De eigenaar was ene Degrauw J., en ook aan de overkant, aan de Quai de la Sambre, dragen de eigenaars van de daar rustende boten overwegend Vlaamsklinkende namen.

Een ‘kerkschip’ is natuurlijk het middelste deel van een kerk, maar ook een schip ‘dat als kerk en geestelijk middelpunt dienst doet’. De aalmoezenier van de Spes Nostra heet Philippe De Burghrave, die hier elke zondag de mis opdraagt, in het Nederlands. Toch is hij het tegendeel van een schipperszoon, zoals hij vertelt in dat mooie, wat aangeleerd klinkend Nederlands zoals dat een jaar of vijftig jaar geleden in de Vlaamse colleges werd gesproken. ‘Ik ben in Gent geboren, in 1941, in een welgestelde Franstalige familie. Onze huistaal was het Frans. Om die reden werd ik gepest, hard gepest, in het Sint-Lievenscollege. Wij spraken daar in onze schuilhoek met enkele Franstaligen Frans, wat niet mocht, en we werden verraden en gestraft. Dat was onhoudbaar.’ Zo belandde de jonge Philippe in een internaat in Eigenbrakel, werd seminarist in het bisdom Doornik, en nadien leraar godsdienst in een beroepsschool in Charleroi, waar hij de wereld van de arbeiders leerde kennen. ‘In 1979 vroeg een schipperszoon mij of ik aalmoezenier van de schippers in Henegouwen wilde worden. Ik heb toegezegd, hoewel ik die wereld helemaal niet kende.’ Bovendien kwam De Burghrave in een milieu in volle crisis terecht, omdat ‘Europa’ in het wereldje van de binnenschippers de vrije markt had ingevoerd. ‘Veel schippers gingen toen aan wal, en daar waren bijzonder veel Vlamingen bij’, zegt De Burghrave. Vrij snel bleek het sociale dienstbetoon al even belangrijk als de eredienst, en de priester verwijst nadrukkelijk naar ‘de ploeg’ die deze schippers – de enkele varenden en de vele rustenden – op vele vlakken bijstaat. Op een kerkschip komt correspondentie voor varende schippers toe, en briefwisseling tussen schepen. Vroeger was er in Marchienne-au-Pont nog een schipperscafé, waar de Vlamingen bijeenkwamen, maar dat ging dicht.

Maar waarom kiest een Vlaamse binnenschipper voor een Waalse wal? ‘Veel van de oudere schippers, man en vrouw, konden lezen noch schrijven’, zegt De Burghrave. ‘Een van die oudere echtparen heeft mij verteld dat hun beslissing om in Wallonië aan te leggen alleen te maken had met de televisie: de Franse zenders dubben al hun films en anderstalige programma’s in het Frans, terwijl de Vlaamse stations vrijwel alles uitzenden in de oorspronkelijke talen, met ondertiteling in het Nederlands. Maar onze schippers konden dat Nederlands niet lezen. Frans konden ze horen, en dus verstaan. En daarom meerden ze hun schip aan Waalse wal.’

Maar er is hoop voor het Nederlands, en niet alleen in Wallonië. Een toenemend aantal Franstalige en zelfs Franse binnenschippers stuurt zijn kinderen naar Vlaamse internaten, omdat bij de passage van de sluizen in Nederland de kennis van Nederlands vereist is, ook voor buitenlanders.

‘Naar de mijnen’

Niet alleen schippers zijn vanuit Vlaanderen naar Wallonië getrokken. Ook boeren, zelfstandigen, seizoensarbeiders gingen ernaartoe – maar vooral arbeiders. Het beeld van ‘de Vlaming in Wallonië’, zoals dat in het collectieve geheugen wordt bewaard (zowel in Vlaanderen als in Wallonië), is dat van de vernederde, bespotte flamin. Maar veel Vlaamse migranten hadden het in Wallonië naar hun zin. De kerk was nadrukkelijk aanwezig, maar anderen ontdekten in Wallonië een open en vrije maatschappij, weg van de knoet van de pastoor. Zo vertelt de Waalse romancier René-Pierre Hasquin in een geestig boek ( Une mouette flamande en Wallonie) dat de hoofdpersoon, een ver familielid van de schrijver, afkomstig uit een benepen dorp in West-Vlaanderen, bij zijn aankomst in een logement in Charleroi ontdekt dat in de huur van zijn kamer ook de huur van de logementshoudster begrepen is.

In die lange periode van de Vlaamse immigratie naar Wallonië – die duurde van ‘iets na Napoleon’ tot in de jaren 1970 – hadden de begrippen ‘Vlaanderen’ en ‘Wallonië’ nog niet de politieke en structurele inhoud die we sinds de staatshervorming kennen. De Vlaamse arbeiders, schippers, boeren en zelfstandigen migreerden in eigen land, naar het zuiden van België, en voor de meesten van hen betekende dat gewoon een tocht ‘naar de steenkoolmijnen’. België werd toen geregeerd door een vorst en door de Société Générale, nog onder impuls van koning Willem I opgericht onder het Hollands Bewind (1815-1830), om de exploitatie van de indrukwekkende bodemschatten in de Waalse ondergrond te financieren: ijzererts, leisteen, marmer, steenkool vooral. De ironie wil dat de grens tussen die bodemschatten en het Vlaamse territorium ongeveer samenvalt met de latere taalgrens. De eerste migranten in Wallonië kwamen uit het toen doodarme Vlaanderen. In het zwarte decennium 1840-1850 stierven in sommige Vlaamse gewesten mensen op straat of in hun huizen, en in sommige steden en gemeenten moesten de veldwachters dagelijks de huizen onderzoeken om te zien ‘of de bewoners nog leefden’.

De migratie vanuit Vlaanderen naar Wallonië duurde zolang de delfstoffenindustrie daar rendabel was. Zodra de energiebron – steenkool – opdroogde, moest steenkool worden ingevoerd. Invoer gebeurt via havens, en die liggen nu eenmaal in Vlaanderen. De hele teloorgang van Wallonië heeft met die uitputting van de grondstoffen te maken, en niet met ‘de luie Waal’. Net zoals de opleving van de industrie in Vlaanderen met de invoer van steenkool en ertsen via de havens te maken heeft, en niet alleen met het beeld van ‘de hardwerkende Vlaming’.

‘Hotel de Bruges’

‘Vlamingen, sluit u allen aan by de Ziekebeurs van het Algemeen Nederlandsch Verbond van Charleroi.’ Voor ons ligt een folder van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond – Tak Charleroi – Cercle Néerlandais’, met als ondertitel ‘Onpartydige Vlaamsche Kring gesticht ten Jare 1905 te Charleroi’. Het blijkt om een poging te gaan om een reeks bestaande Vlaamse verenigingen uit Charleroi te bundelen onder de koepel van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV), dat ook in talrijke andere Waalse steden actief was. Het ANV was niet de enige koepel van Vlaamse verenigingen in Wallonië. Van groter belang nog was het ‘Werk der Vlamingen’, georganiseerd door de kerk en de bisschoppen, waarvan de leden helemaal omkaderd waren door een systeem van paters en pastoors, in een poging om de ‘Vlaming in het Walenland’ katholiek te houden. Bij het ANV was het alleen om het behoud van de Nederlandse taal te doen.

In de brochure wordt de Vlamingen aangeraden om lid te worden van het Algemeen Nederlandsch Verbond als ‘middel om uw lot te verbeteren in het Walenland’. De heer secretaris heet Karel Mariën, die in een kort voorschrift de ‘Vlaamsche jongens’ aanspoort om in alle omliggende gemeenten van Charleroi een ‘onpartydige Vlaamschen Kring’ op te richten, naar het voorbeeld van degene die in de ‘kom van Charleroi’ bestaat. Dezelfde Karel Mariën doet in verzekeringen, zo blijkt later. Op de volgende bladzijde staan ‘De Vlaamsche Leeuw’ en het ‘Belgisch Volkslied’ broederlijk onder elkaar, in die volgorde.

De vereniging heeft tot doel ‘Stoffelijke en Zedelijke Opbeuring van de in en om Charleroi gevestigde Vlamingen en Hollanders, van het zij ook welke Po-litieke of Godsdienstige denkwijze, als kinderen van een stam’. En ‘met volharding, maar met omzichtig beleid, zal gestreefd worden naar verbetering in den toestand, waarin de Vlaming in ’t Walenland verkeert ten opzichte van de taal’.

De manier waarop dat gebeurt, blijkt uit de indrukwekkende lijst met activiteiten van de bestaande af-delingen van het ANV van de stad Charleroi, zoals gezegd gesticht in 1905. Daar zijn actief: een ‘zieke-beurs’ voor Onderlinge Bijstand, bekrachtigd door een Koninklijk Besluit; een ‘volksuniversiteit; een muziekafdeling (een fanfare dus, die natuurlijk ‘Vlaamsche Eendracht’ heet); een ‘begrafeniskas’; een volksbibliotheek; en een ‘Werk der gelezene dagbladen. Kantoor van Inlichtingen. Plaatsingsbureau voor Vlaamsche Werklieden’, met als lokaal het ‘Hotel de Bruges’ in de Rue Neuve 48, Charleroi.

De afdelingen worden op de volgende bladzijden meer in detail voorgesteld, en daaruit blijkt dat de letterkundige G. Vermeersch erevoorzitter was van de letterkundige afdeling en van de volksuniversiteit. Deze Gustaaf Vermeersch, afkomstig uit Veurne, was autodidact. Hij werd treinwachter op de vaste lijn Charleroi-Aken, en liet een somber verhaal na (Het Rollende Leven) over zijn ervaringen op de treinen in het Walenland. Tijdens de oorlog verzeilde hij in het activisme, en hij stierf in 1926 vereenzaamd in Aalst – misschien in het besef dat hij in Charleroi zijn glorietijd had beleefd.

Toneel in Verviers

De twee laatste bladzijden van de brochure zijn aan reclame gewijd, en die teksten verschijnen in het Frans, met onder aan de bladzijde de vermelding ‘Men spreekt er Vlaamsch’. In haar geheel straalt de brochure iets van de belle époque uit, de periode van geluk van voor de Grote Oorlog. De Vlaamse migranten in Wallonië hebben die periode vermoedelijk intenser beleefd dan hun broeders en zusters in het toen doodarme Vlaanderen.

Datzelfde optimisme straalt van elke bladzijde van Echo uit het Walenland, waarvan elf nummers verschenen tussen februari en december 1901, met als ondertitel ‘Maandelijks blad uit Verviers en omliggende’. Het bestaan van dat blad wijst op een bloeiend Vlaams verenigingsleven in Verviers. Al in het eerste nummer van deze Echo uit het Walenland staat dat ‘hoegenaamd geene politieke vraagstukken in onze kolommen (worden) opgenomen’. Deze Echo is gewoon een reclamedrager: advertenties voor schoenen, rieten manden, verf, ‘Vlaamsche Mostaard’, en zelfs een ‘Vlaamsche Kostschool te Olen. Warm aanbevolen voor het aanleeren van de Vlaamsche Taal’, en gedreven door de koster-organist aldaar. Bijna alle reclameteksten verschijnen enkel in het Nederlands, met hier en daar een Franse zin. Het Café International van Louis De Bock, ‘lokaal der Vereenigde Vlamingen’ prijst zichzelf aan in beide landstalen, en deelt zakelijk mee: ‘English spoken – Man spricht Deutsch – Men spreekt Vlaamsch’.

Deze jaargang draait helemaal rond één thema: de nieuwe vlag van de ‘Vereenigde Vlamingen’, en het feit dat die vlag tijdens een plechtige zitting op het stadhuis, voorafgegaan en gevolgd door talrijke optochten, door de heer burgemeester zelf aan de voorzitter van de vereniging zal worden overhandigd. Zo gebeurde het in 1901, maar wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat een burgemeester van Verviers, vandaag, aan een groep Vlamingen een vaandel zou overhandigen ‘voorstellende een Vlaamse Leeuw, die het stadhuis van Verviers omarmt’.

Het vaandel ging verloren. Misschien staat of hangt het nog ergens op een zolder in Verviers.

Een caféruzie beslechtte het lot van deze Echo uit het Walenland van Verviers. Uit het laatste nummer blijkt dat Café International van Louis De Bock werd ingeruild voor Au bon Faro. Over de verandering van lokaal vond een vergadering plaats (in Au bon Faro) die, zo meldt de dienstdoende redacteur, ‘eindigde in betreurenswaardige tooneelspelen’.

VAN 18/03 TOT 27/05 LOOPT IN GRAND-HORNU DE EXPO ‘VLAAMSE MIGRANTEN IN WALLONIË’, GEMAAKT DOOR KADOC, HET CENTRUM VOOR GESCHIEDENIS VAN DE KU LEUVEN. HET BIJBEHORENDE BOEK IS UIT BIJ LANNOOCAMPUS.

DOOR GUIDO FONTEYN / FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Oude Vlaamse schippers meerden in Wallonië aan omdat ze de Nederlandse ondertitels op de Vlaamse televisie niet konden lezen.’

In 1901 doet de burgemeester van Verviers ‘zijn’ Vlamingen een vlag cadeau, ‘voorstellende een Vlaamse Leeuw, die het stadhuis van Verviers omarmt’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content