In Kismayo gaat het leven verder zijn gangetje, tussen de oorlogsbedrijven door. Leven in de anarchie is het wel.
Sinds de val van het regime van Siad Barre in 1991 zijn alle staatsstructuren in Somalië verdwenen en vechten lokale krijgsheren om de macht. Terwijl het noorden zich lijkt op te delen in twee enigszins stabiele regio’s met een eigen bestuur – Somaliland en Puntland – blijft in Centraal- en Zuid-Somalië de verwarring totaal. Ook Kismayo, waar het Belgisch leger in 1993 de vlag van de VN trachtte hoog te houden, is na zoveel jaren nog steeds het toneel van oorlog tussen rivaliserende clans.
Kismayo heeft alles om een rustige en aangename provinciestad te zijn. De ligging aan zee brengt een aangenaam frisse wind die de barbaarse hitte tijdens het zomerseizoen het binnenland indrijft en met enkele potten witte verf maak je van het stadscentrum een decor dat zo uit Zanzibar lijkt te komen. Ook de kilometers ongerept wit strand spreken tot de verbeelding. Ooit stond hier een moderne vakantieclub die vooral in trek was bij de Italiaanse ingenieurs van de suikerrietplantages langs de Juba-rivier. Nu zijn de stenen chalets, het restaurant en de sportterreinen van de Wamo club volledig vernield. Het lege zwembad is het eenzame bewijs van luxe in een ver verleden. Even verder leven vluchtelingen in het Candel Beach strandrestaurant, ooit vermaard om zijn delicieuze kreeft.
De sporen van een rustig exotisch decor mogen dan nog zichtbaar zijn, het spel dat er nu wordt opgevoerd is lang zo vredig niet. Generaal Morgan, een ex-generaal van het Somalische leger en behorende tot de Majertein-clan, zwaait al vier jaar de plak in Kismayo. Dankzij een akkoord met de Ogaden slaagde hij er tot nu toe in om de stad te verdedigen tegen aanvallen van Marehaan– en Haber Gedir-milities. De verbetenheid bij de aanvallers is groot, vooral omdat Kismayo een havenstad is, en economisch erg belangrijk voor Zuid-Somalië.
Ook de grote verspreiding van lichte wapens en het extreem vurige temperament van de Somaliërs zorgen bijna dagelijks voor doden en gewonden. Mensen worden er vermoord om futiliteiten en de regel van de bloedwraak houdt de spiraal van geweld aan het draaien. Dat een grote meerderheid van de gewapende milities tegen het middaguur al merkana (high) is van de Qat (een amfetamine-achtige drug uit groene boomtwijgen), maakt het niet veiliger. Ondertussen is het ook tot verhoogde spanning gekomen tussen de Ogaden- en Majertein-clans. Dit zou in de nabije toekomst tot een breuk in de alliantie kunnen leiden met hoogst waarschijnlijk nog meer onzinnig geweld tot gevolg.
De plaatselijke intelligentsia heeft ondertussen het land verlaten. Zij zochten hun geluk in westerse, Arabische of Aziatische landen. Enkele zakenlieden zijn gebleven omdat oorlog – zoals steeds – ruimte biedt aan economisch opportunisme. Wie zaken doet in Kismayo geeft veel geld uit aan bescherming, betaalt dus de bestaande milities en zorgt ervoor dat er blijvend geld is voor wapens, munitie en Qat.
HET OOGSTEN VAN ZEEKOMKOMMERS
De economie in Kismayo draait volledig rond de haven. De weinige exportproducten zijn in de eerste plaats houtskool en vee, die groothandelaren van nomaden en kleine coöperaties kopen om ze per schip naar Dubai te brengen. De basisinfrastructuur die internationale handel mogelijk maakt, is verbazingwekkend goed ontwikkeld: de telefoonmaatschappij is in privé-handen en beschikt over een hoogtechnologische centrale met satellietlijnen. Het banksysteem is op die telefoonlijnen geënt. Er wordt dagelijks geld “doorgetelefoneerd” vanuit alle hoeken van de wereld. Veel inwoners van Kismayo leven trouwens van geld dat door familieleden in het buitenland werd verdiend. Somalische dhows – klassieke houten schepen – en Indiase kustvaarders zorgen voor regelmatig boottransport.
Mohammed Jama Mire is een witte merel in Kismayo. Hij leeft vijf maanden per jaar op de onbewoonde eilandengroep Fuma, samen met tien duikers, een kok en twee bewakers.
“Onze belangrijkste bezigheid op Fuma is het oogsten van zeekomkommers, kreeft en inktvis. Vooral zeekomkommers. In Kismayo leggen geregeld boten aan die bereid zijn onze productie te verkopen in Dubai. Nadien vertrekken de zeekomkommers vooral naar de Aziatische markten van Maleisië, Singapore en Indonesië. Ik heb zelf nog nooit zeekomkommer gegeten, nee. Het zeekomkommerseizoen begint ergens in november en is afgelopen eind april. Nadien brengen de moessonwinden een veel te ruwe zee. Dan kunnen enkel grotere vistrailers voort blijven werken.”
Ondertussen is de 33-koppige crew van een Italiaans vissersschip, de Bahari 1, bestaande uit Italianen, Roemenen, Kenianen en Tanzanianen, al drie maanden gekidnapt door Majertein van het SSDF ( Somali Salvation Democratic Front) uit Puntland. Zij willen losgeld van de reders, en een boete van 500.000 dollars die ze de vissers hebben opgelegd. Mohammed begrijpt de motieven van het SSDF wel: “De lokale bevolking heeft niet het nodige materieel om op grote schaal te vissen, maar buitenlandse vissers weten maar al te goed hoe visrijk de Somalische kustwateren zijn. Zij misbruiken het gebrek aan overheidscontrole om hier ’s nachts illegaal te komen vissen. Het is moeilijk te zien waar de boten vandaan komen, maar volgens mij gaat het meestal om Keniaanse, Zuidoost-Aziatische en ook Italiaanse schepen.”
VLUCHT VOOR DE CATASTROFE
De ecologische impact van de huidige wetteloosheid laat zich echter het best zien op het vasteland: “Rond Kismayo zijn de meeste grote bomen in een straal van 80 kilometer gekapt. Toen er nog een overheid bestond, was het verboden om die bomen te kappen. Nu wordt op grote schaal hout gehakt om er houtskool van te maken voor export. De ongebreidelde houtkap leidt bijna zeker tot versnelde woestijnvorming. Maar wat wil je dat de mensen doen als de economische mogelijkheden zo beperkt zijn?”
Mohammed was in eerste instantie het land ontvlucht omdat het bewind van Siad Barre te weinig vrijheid liet voor privé-initiatief: “Ik ben in 1987 – dus voor het begin van de oorlog – naar Canada verhuisd en heb er tot 1994 een Somalisch restaurant geleid. Toen ik heimwee kreeg naar Afrika, was het oorlog in Somalië, en zo ben ik in Mozambique terechtgekomen, en bij de zeekomkommer. De mensen daar hadden niet het nodige materieel om aan de slag te gaan. Toen heb ik beslist om hen dat te leveren: duikmateriaal, een compressor, een boot… In Tanzania vond ik drie duikers die wilden meewerken, en zo ben ik eraan begonnen. Ik verdiende daar heel redelijk mijn kost mee.”
In Mozambique blijven werken was gemakkelijker geweest, maar toch besliste Mohammed om na enige tijd zijn activiteit naar Kismayo te verleggen: “In Mozambique betaalde ik taksen aan een vreemd land, het geld dat ik er uitgaf, ging niet eens naar mijn eigen volk. Zeekomkommers waren er ook in Kismayo, en ik verkoos uiteindelijk om bij mijn eigen mensen te werken. De dag waarop je sterft is toch onvermijdelijk vastgelegd.”
Toch heeft ook Mohammed in veiligheid moeten investeren: “Alle institutioneel georganiseerde controle is verdwenen. Iedereen moet op zichzelf passen. Voor ons is het geld dat we hier besteden aan onze veiligheid vergelijkbaar met wat we elders aan taksen zouden betalen. Ik betaal permanent twee gewapende bewakers. De meeste veiligheidsproblemen heb je trouwens in de stad. Weinig mensen krijgen het in hun hoofd om op een onbewoond eiland herrie te gaan schoppen. Het eiland Fuma is mijn klein paradijs. De dolfijnen komen er bijna dagelijks tot vlak tegen het strand gezwommen. Als er ooit vrede komt, zou het geen enkel probleem zijn om Fuma te ontwikkelen voor het toerisme. Je moet bijna blind zijn om de schoonheid van die eilanden niet te zien. Tussen Kismayo en de Keniaanse grens zijn er trouwens nog veel meer van die eilanden. Als je ziet hoe de kust in Kenia voor het toerisme is ontwikkeld, dan moeten er ook hier zeker en vast mogelijkheden zijn. Het socialistisch regime van Siad Barre zag het nut van de toeristische sector niet in en momenteel is het hier veel te onveilig, maar ooit komt er een dag…”
De toekomst in Somalië ziet er nochtans somber uit. Alle vredesinitiatieven lijken doodgeboren, vakkundig de nek omgedraaid door nog maar eens een warlord die dreigt naast de macht te grijpen. Het noordwestelijke Somaliland heeft zich ondertussen uitgeroepen tot een onafhankelijke staat en ook het noordoosten – Puntland – heeft niet gewacht op een nationale oplossing alvorens een eigen regionale overheid te vormen. Maar echte vrede komt er volgens Mohammed niet zolang er geen nationale regering wordt gevormd: “Hoewel periodes van relatieve kalmte al jaren periodes van intensieve gevechten afwisselen, gaat het leven door ondanks de afwezigheid van een overheid. Het grootste probleem is en blijft dat de verschillende warlords niet bereid zijn de macht te delen. Maar het volk heeft zijn buik al lang vol van deze waanzin.”
Jan Stevens