Toen hij met zijn vriendin ging samenwonen, zochten ze een huis vlakbij het Gentse Sint-Pietersstation. Dagelijks pendelt hij naar het Centraal Station in Brussel. Van daaruit gaat het dan met de metro naar de campus van de Vrije Universiteit, waar hij als programmaverantwoordelijke op de cultuurdienst werkt. Als alles meezit, kost de reis hem een uur, maar er zijn ook wel eens dagen geweest dat hij er vier uur over deed. Hij neemt de internationale trein Oostende-Keulen, die pas om kwart over negen uit Gent vertrekt. Een trein voor heren van stand, die het zich kunnen permitteren om na het voetvolk op kantoor te arriveren. Alleen als hij ’s avonds naar een theatervoorstelling of een concert moet, en hij de laatste trein dreigt te missen, neemt hij de auto. ?Maar ’s ochtends sta te trillen op mijn benen als ik door dat verkeer naar mijn werk gereden ben.” En thuis zijn er de kinderen, en op het werk zijn er de telefoontjes. De trein is nog zowat de enige plek waar Niklaas ongestoord kan werken.

Zelf heeft Niklaas nooit aan een universiteit gestudeerd. Hij is drukker van opleiding. ?Ik heb me dat nooit beklaagd. Het was een studie op mijn niveau. Maar als ik dan zie wie hier allemaal kan afstuderen, denk ik wel eens : jeetje, had ik het maar geweten.” Het organiseren van culturele evenementen zat hem van jongs af aan in het bloed. In het kader van een BTK-project is Niklaas op de culturele dienst van de VUB beland, en daar is hij nu al veertien jaar blijven hangen. Hij heeft er noodgedwongen leren improviseren. ?Want we beschikken hier dus niet over een machinerie als de Vooruit of de Beursschouwburg. We hebben aan alles gebrek : ruimte, personeel, financiën. Het komt er dus vooral op aan er vroeg bij te zijn. dEUS hebben we hier gehad voor 20.000 frank, en zes maand later stonden ze op Torhout-Werchter, voor een nulletje meer allicht.” Maar hij wordt intussen ook een dagje ouder, en de studenten blijven jong. Vroeger droomde hij ervan gedroomd in de voetsporen van zijn moeder te treden. Zij had een winkel in kinderkleding. En zelf zou hij wel eens een winkel in ?schoon papier” willen beginnen. Handgeschept en zo.

Hij heeft nog steeds dat Aalstergevoel, die onbedwingbare neiging van Aalstenaars om, zodra ze met twee zijn, te gaan spotten met de mensen. En elk jaar reist hij met carnaval nog eens naar het ouderlijk huis, om er met de hele familie vanop het balkon naar de Voil Jeanetten te kijken, de fles jenever binnen handbereik. Aalst werd hem op een bepaald moment te klein. Op zijn negentiende is hij er vertrokken. En nu heeft hij hetzelfde probleem met Gent. Maar waar zal hij dan naartoe trekken ? Naar Brussel misschien ? ?Ik ken Brussel wel, en ik houd ook van die stad. Ik ken nogal wat studenten die nooit de campus verlaten, en na vier jaar terugkeren naar Zichem-Zussen-Bolder zonder dat ze zelfs ooit de Brusselse Grote Markt gezien hebben. Hun vaders lopen elke dag gehaast van het station door de Ravensteingalerij naar het ministerie zonder ooit een zijstraat te nemen, en de zonen en dochters doen het niet beter. Natuurlijk, het is hier niet overal even veilig. Onlangs is nog een medewerker van de Beursschouwburg neergestoken. En er is niemand die zich over deze stad wil bekommeren, zeker de politici niet. Ik zie me nog niet naar Brussel verhuizen. Ik zal maar blijven pendelen, zeker ?”

.

M.B.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content