‘Niemand begreep zo goed hoe de politiek werkte’

LYNDON B. JOHNSON legt de eed af in het presidentiële vliegtuig, twee uur na de moord op JF Kennedy. © GettyImages

Hij hervormde de Amerikaanse sociale zekerheid en zorgde dat zwarten burgerrechten kregen. Maar vanwege de escalatie van de Vietnamoorlog werd de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson door progressief Amerika uitgespuwd. Ook vandaag wordt hij nog altijd niet naar waarde geschat.

Hoewel hij grotendeels uit het collectieve geheugen verdwenen is, blijkt Lyndon B. Johnson een dankbaar onderwerp voor fictie te zijn. In de reeks House of Cards speelt Kevin Spacey de rol van Frank Underwood, een keihard machtspoliticus die als president van de Verenigde Staten geen enkele tegenstand duldt. Volgens de scenaristen is Underwood gemodelleerd naar Johnson. Ook inhoudelijk zijn er gelijkenissen. Zo lanceren ze allebei ingrijpende sociale hervormingen: Johnson had de Great Society, een progressief programma dat de levenskwaliteit van iedere Amerikaan moest verbeteren, en Underwood AmericaWorks, dat iedereen aan een job moet helpen.

Toch wordt Lyndon B. Johnson (LBJ), die in 1963 de vermoorde John F. Kennedy (JFK) opvolgde, overschaduwd door iconische figuren als Franklin Roosevelt, JFK of Ronald Reagan. In zijn nieuwe politieke biografie, Prisoners of Hope, legt de Amerikaanse historicus Randall B. Woods uit hoe onterecht dat is. ‘Johnson is ongetwijfeld een van de beste presidenten ooit. Niemand begreep zo goed hoe de politiek werkte.’

Midden jaren 1950 was de moderne burgerrechtenbeweging opgekomen die streefde naar gelijke rechten voor zwarte Amerikanen. Maar ondanks enkele bescheiden successen bleef het zuiden diep racistisch: zwarten kregen er geen volwaardig stemrecht en scholen en openbare gebouwen bleven gesegregeerd. JFK had een aantal wetsontwerpen gelanceerd om dat te veranderen, maar die waren nooit door het Congres geraakt. Racistische zuiderlingen, doorgaans Democratische partijgenoten van de president, hielden zijn voorstellen eindeloos tegen en JFK slaagde er niet in hen te overtuigen om hun verzet op te geven. Niet dat hij zich daarvoor bovenmatig inspande: Kennedy vreesde dat de publieke opinie niet klaar was voor burgerrechten voor zwarten en dat ze hem stemmen zouden kosten. Johnson was minder terughoudend en slaagde er al enkele maanden na zijn aantreden in een van de meest omvangrijke burgerrechtenwetten door het Congres te loodsen. Dat succes was te danken aan zijn politieke talent.

‘Johnson had goede persoonlijke relaties met de leden van het Congres’, legt Woods uit. ‘LBJ begreep hoe mensen dachten. Hij schrok er niet voor terug om politici grote investeringen in hun regio te beloven als ze voor zijn wetten stemden. Bovendien kende hij elke politicus in Washington, welke regio hij of zij vertegenwoordigde en wat daar gevoelig lag. Zo begreep hij dat een senator uit het zuidelijke Alabama onmogelijk voor burgerrechten kon stemmen, omdat hij dan electoraal afgestraft zou worden. Maar hij wist zulke mensen met een mengeling van dreigementen en beloftes te overtuigen dat ze die wetten niet moesten tegenwerken. Dat hij erin slaagde het Zuiden de burgerrechten te laten accepteren, is zijn grootste verdienste.’

Volgens Woods kan geen enkele moderne politicus het netwerk van Johnson evenaren. ‘Hillary Clinton is misschien de uitzondering. Zij is bevriend met belangrijke Republikeinen als John McCain. Daardoor zal ze meer kunnen realiseren dan president Barack Obama, die zulke contacten niet heeft.’

Johnson kon zalven, maar ook slaan. Volgens medewerkers had hij een inwendig klokje dat elke twintig minuten afging, waarna hij een nieuwe woedeaanval kreeg. Hij kon urenlang razen en tieren en hij schrikte er niet voor terug om tegenstanders te intimideren met geoorloofde én ongeoorloofde middelen.

Want de cynische machtspoliticus Johnson had weinig scrupules. Hij liet zo veel mensen illegaal afluisteren, inclusief zijn Democratische partijgenoten, dat hij klaagde niet alle transcripties van die gesprekken gelezen te krijgen. Een andere biograaf van Johnson, Robert Caro, beschrijft hoe LBJ eens ontdekte dat een journaliste door zijn persoonlijke financiën aan het spitten was. Hij belde onmiddellijk naar haar hoofdredacteur. ‘Jullie kunnen mij onderzoeken,’ dreigde LBJ, ‘maar ik kan jou en jouw krant ook laten doorlichten.’ De journaliste werd onmiddellijk van de zaak gehaald.

Sociale zekerheid

Vandaag wordt LBJ, hoewel hij veel meer gerealiseerd heeft dan zijn voorganger, overschaduwd door Kennedy. Dat is des te pijnlijker omdat de relatie tussen hen beiden compleet verzuurd was. De Kennedyclan had een afkeer voor de eenvoudige, weinig verfijnde Johnson die heel Washington leek te kennen en alles gedaan kon krijgen. Als vicepresident van Kennedy werd Johnson van alle belangrijke dossiers weggehouden en herhaaldelijk vernederd tijdens vergaderingen. ‘Maar ironisch genoeg is het beeld dat wij vandaag van JFK hebben door Johnson gevormd’, vertelt Woods. ‘LBJ creëerde het imago van de iconische Kennedy die voor de zwakkeren streed. Hij maakte van JFK een martelaar om de burgerrechten en de Great Society te bevorderen.’

De Great Society was een progressief hervormingsprogramma dat ingrijpende en ongeëvenaarde hervormingen met zich mee bracht. Oude en kwetsbare mensen kregen een ziekteverzekering, het onderwijs en de kunstensector kregen veel meer subsidies en er kwamen allerlei wetten om het milieu te beschermen. In die zin was de Great Society uniek: voor het eerst probeerden progressieven niet enkel de scherpe kantjes van de armoede af te vijlen, maar op een positieve manier de levenskwaliteit van elke Amerikaan te verbeteren.

In tegenstelling tot wat zijn tegenstanders vaak beweren, wilde LBJ met zijn Great Society geen welvaartsstaat creëren. Integendeel zelfs. Woods: ‘Johnson streefde geen gelijkheid na. Hij wilde enkel dat de armen goed onderwijs en kansen op de arbeidsmarkt zouden krijgen.’ Want in tegenstelling tot veel hedendaagse progressieven vreesde LBJ dat de welvaartsstaat kwetsbare mensen afhankelijk zou maken van de overheid. Zo herhaalde hij uitentreuren dat hij belastingbetalers wou maken van mensen die anders alleen maar belastingen zouden opsouperen.’

‘Johnson begreep de Amerikaanse kiezers’, zegt Woods. ‘De Verenigde Staten zijn een fundamenteel conservatief land, met een afkeer voor de Europese welvaartsstaat. Daarom zal een progressief als Bernie Sanders, die gelijkheid als een ideaal ziet, nooit de verkiezingen kunnen winnen.’

Wat de Great Society zo’n uitzonderlijke prestatie maakte, was dat alles goed ging in Amerika. De jaren zestig waren een gouden tijd voor de Amerikaanse middenklasse. ‘Andere hervormingsbewegingen teerden altijd op een wij-zijgevoel’, zegt Woods. ‘In de jaren dertig had je met de New Deal ook een groot hervormingsprogramma, maar toen waren heel wat mensen wanhopig arm, wat grote politieke hervormingen makkelijker maakt. In de jaren zestig was de blanke middenklasse echter geen vragende partij voor de Great Society. Zij hadden dat niet nodig. LBJ deed een beroep op hun geweten: hij probeerde hen met morele argumenten te overtuigen dat ze in naam van de rechtvaardigheid iets moesten opofferen voor de minder gegoeden.’

Om de Great Society te realiseren, sloot hij zo veel mogelijk compromissen met de Republikeinen. Die houding kwam voort uit Johnsons religieus geïnspireerde idealisme om van Amerika een beter, verenigd land te maken. Maar het had ook een ijdele kant. Heel zijn leven had LBJ naar het presidentschap gesmacht en toen Kennedy stierf, was hij vastbesloten te tonen dat hij die functie verdiende. Al enkele uren na zijn inauguratie begon hij druk nieuwe wetten te plannen die zijn plaats in de geschiedenis moesten verzekeren. Volgens medewerkers was die verandering fysiek merkbaar. De altijd wat voorovergebogen, onhandig lopende Johnson, struinde plots trots rechtop door de gangen van het Witte Huis.

Duizend wetten

In totaal kreeg LBJ een duizendtal wetten goedgekeurd, meer dan welke andere president ook. Toch werd hij almaar minder populair. En het was vooral zijn eigen progressieve vleugel die hem het leven zuur maakte. Onder Johnson was de oorlog in Vietnam geëscaleerd. Hij geloofde, met een voor hem atypische naïviteit, dat Amerika alle mensen ter wereld vrede en welvaart kon brengen. Maar hoewel de VS in 1967 bijna een half miljoen troepen in Vietnam gestationeerd hadden, waarvan er duizenden stierven en nog veel meer getraumatiseerd terugkeerden, kwam dat doel maar niet dichterbij. De anti-oorlogsbeweging, geleid door linkse jongeren, kreeg een absolute afkeer van Johnson.

Ook bij veel Zwarte Amerikanen nam de ontgoocheling toe. Voor de wet waren ze misschien gelijk aan blanken, maar socio-economisch bleven ze achtergesteld. Johnson was zich hier terdege van bewust, maar hij droeg gematigde zwarte leiders als Martin Luther King op om geduldig te blijven. LBJ, zelf opgegroeid in het zuiden, begreep dat veel blanken niet klaar waren voor meer hervormingen. Maar door alle successen van de burgerrechtenbeweging was er een klasse van zelfbewuste zwarte jongeren opgestaan die vonden dat Johnson met zijn bereidheid tot compromissen niet snel genoeg hervormde. Het gevolg was geweld. Amerikaanse binnensteden werden herhaaldelijk in puin gelegd door rellende zwarten. Johnson zelf slalomde tussen woede en empathie. Hij voelde zich verraden door de zwarten voor wie hij zo veel gedaan had. Bovendien vreesde hij – terecht – dat de blanke middenklasse zich vol afschuw tegen de burgerrechtenbeweging zou keren, waardoor verdere hervormingen onmogelijk zouden worden. Tegelijkertijd had hij begrip voor het geweld. ‘Wij vatten nauwelijks hoe diep de frustraties zitten’, zei hij eens. ‘Die mensen worden al tweeduizend jaar vervolgd. En nu hebben de zwarten in de getto’s geen werk, geen huis om in te slapen en moeten ze tussen de ratten en de drugsverslaafden leven. We moeten die mensen gewoon helpen.’

Maar ook binnen de Democratische partij groeide het verzet. Door zijn neiging om de consensus te zoeken met de Republikeinen, vroegen veel Democraten zich af of LBJ nog wel hun president was. Het frustreerde Johnson enorm dat hij ondanks al zijn successen toch uitgespuwd werd door de linkerzijde. Verbitterd merkte hij ooit op: ‘Wat is het verschil tussen een kannibaal en een progressief? Een kannibaal eet tenminste zijn eigen vrienden niet op.’

In 1968 besloot Johnson niet deel te nemen aan de presidentsverkiezingen, in de hoop zo zijn partij te redden. Het mocht niet baten. Door de interne tweespalt en het radicalisme aan de linkerzijde won de Republikein Richard Nixon de verkiezingen. Het leek alsof Amerika zich definitief had afgekeerd van de Great Society. Maar volgens Woods is dat allerminst het geval. ‘In hun retoriek gaan de Republikeinen vandaag nog steeds te keer tegen LBJ, maar geen enkele mainstream politicus heeft ooit een poging ondernomen om de subsidies aan de ziekteverzekering of het onderwijs echt af te bouwen. De Great Society staat tot vandaag overeind.’

Johnson zelf was aan het einde van zijn leven compleet gedemoraliseerd. ‘Hij vond dat hij gefaald had’, besluit Woods. ‘Hij dacht dat alles waar hij zo hard voor gewerkt had, mislukt was.’

DOOR JELLE DEHAEN

Johnson liet zo veel mensen afluisteren dat hij niet alle transcripties van die gesprekken gelezen kreeg.

Johnson slalomde tussen woede en empathie. Hij voelde zich verraden door de zwarten voor wie hij zo veel gedaan had.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content