Wie na de financiële crisis tekenen ziet van een return of the state moet zich in de Europese Unie onmiddellijk afvragen: welke staat? De nationale staat of Brussel?

De toekomst voorspellen doen we elke dag – we kunnen niet anders. Dat gaat vaak mis, maar dat doet er niet toe, want zonder verwachtingen geen leven. Een enkele keer slaat een voorspelling zo fataal en ook zo grandioos de plank mis dat de voorspeller zelf beroemd wordt. Het mooiste voorbeeld ervan is de Britse econoom, politicus en publicist Norman Angell, die een imposant boek publiceerde: The Great Illusion. Daarin betoogde hij dat de economische verwevenheden in de wereld zo groot waren geworden dat oorlog zinloos, contraproductief en dus niet meer van deze tijd was. Het was een groot succes meteen na verschijning – in 1910. Norman Angell werd beroemd en bleef het ook na de Grote Oorlog.

Financiële en economische crises hebben hun eigen logica wat voorspellingen betreft. Als de spraakmakende gemeente een dergelijke crisis zou voorspellen, zou de crisis niet doorgaan. Consumenten, producenten, overheden zouden anticiperen, reageren en daarmee inbreuk plegen op de loop der gebeurtenissen. De bedding zou worden verlegd en de self-defeating prophecy zou dan perfect zijn. In zoverre moet het aantal helden van deze tijd – zij die het allemaal hadden zien aankomen – niet anders dan beperkt zijn.

Natuurlijk, een portier van de Hey Jo club aan Jermyn Street in Londen wist het in 2005 ook al. In deze vermaarde club voor jonge bankiers hoefde je in dat jaar geen Abramovitsj meer te heten om achteloos een paar flessen champagne à raison van 20.000 pond per stuk te laten knallen. Het begon toen doodnormaal te worden op payday. Een portier daar trok in dat jaar de conclusie dat hier iets helemaal mis begon te gaan. Maar hoeveel gezag heeft de opinie van een portier als het om de wereld van aandelen, futures en derivaten gaat?

Te weinig, zo weten we nu.

Natuurlijk, de onevenwichtigheden in de wereld werden al een aantal jaren geleden geanalyseerd en golden als onhoudbaar op den duur, maar daarmee is geen crisis voorspeld. Misschien geeft de Azië-president van Morgan Stanley, Stephen Roach, het sentiment van de terugblik nog het best aan: we voelden dat hier iets misging, de data vertoonden steeds grotere onevenwichtigheden, maar het ging alsmaar niet mis en dan zijn er wel eens enkele momenten van twijfel over je eigen analyse. Zulke zelftwijfel, hoe gering ook, tast de kracht om anderen te overtuigen altijd aan.

En dan was er overheersende euforie van economische voorspoed waarin het ongemakkelijk wordt om een non-conformist te zijn. Zo’n klimaat helpt ook niet om dissidente geluiden op te vangen en in de mainstream van het discours onder te brengen. Zowel het succes als de bijpassende ideologie leverde de oogkleppen, die nodig zijn om bepaalde signalen wel en andere niet te veronachtzamen. Deze oogkleppen zijn hardhandig afgerukt en wat zien we nu?

Staat van ontnuchtering

In elk geval verkeert de economische wetenschap in een staat van ontnuchtering. De theorie van de efficiënte markt met zijn rationele actoren was vanaf de jaren tachtig het dominante intellectuele paradigma in de economie geworden. Het leidde tot een verfijning van macro-economische modellen en gaf de economie het aureool (en het gezag) van een exacte wetenschap. Met dat aureool heeft de crisis hardhandig af-gerekend. Menselijk gedrag, informatieongelijkheden, irrationaliteit zullen weer een plek moeten krijgen in het vak. Economie zal weer meer een sociale wetenschap worden, meer gamma, wat bescheidener daarmee ook. Dit is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want hele generaties zijn inmiddels met het paradigma van de efficiënte markt opgevoed. Niet alleen zij, maar ook vele instituties ontlenen er hun houvast aan. Je trekt niet zomaar een nieuw wetenschappelijk paradigma uit een bureaulade.

Evident is ook dat de vrije markt als ideo-logie heeft afgedaan. Samenlevingen zijn dermate hard op de grenzen van deregulering gestoten dat hier de wal het schip keert. Publieke instellingen en autoriteiten doen ertoe, ze zijn onmisbaar gebleken. Als gevolg staan het speelveld en de spelregels van de vrije markt, de governance, op elke politieke agenda en zelfs de klassieke vrije-marktfetisjisten begrijpen dat het onderwerp op de agenda thuishoort.

Desalniettemin kenmerken de huidige interventies van de staat zich door een grote mate van onzekerheid. Politici gebruiken weliswaar ferme taal, maar er is weinig enthousiasme over het nieuwe activisme van de staat. De legitimatie van staatshandelen in een postmoderne intellectuele werkelijkheid is flinterdun. In Amerika is anti-etatisme deel van de nationale identiteit, in Europa zitten nationale overheden verstrikt in afhankelijkheden die hun speelruimte beperken en autoriteit ondermijnen. Nog ontbreekt het zelfvertrouwen dat voorwaarde is om nieuwe, duurzame arrangementen te kunnen treffen.

Op zichzelf is dit zelfvertrouwen al langer een knagend vraagstuk. De bevolkingen van het Westen voelden zich al veel langer ongemakkelijk bij de globalisering en de opkomst van Azië. Bestuurders en maatschappelijke elites begroetten deze ontwikkelingen weliswaar steevast als een win-winsituatie, maar grote delen van de middenklasse voelden zich onbehaaglijk bij het perspectief van wereldwijde concurrentie, outsourcing en wat dies meer zij. In zoverre geldt de financiële crisis ook als een wake-up call voor iedereen: de dynamiek is inderdaad verschoven naar het niet-westerse deel van de wereld. Ondanks de klappen die ook landen als China en India krijgen van deze crisis, komen zij ten slotte relatief sterker uit deze hardhandige correctie van mondiale verhoudingen naar voren.

Mondiale governance

Het ongemak in het Westen over de nieuwe verhoudingen in de wereld gaat verder. Nog beschikt het Westen over een technologische voorsprong, maar de fabriek-van-de-wereld – China – haalt snel in. Een land als Duitsland heeft dus alle reden om zich ongerust te voelen nu zijn klassieke naoorlogse kracht van indus-triële vernieuwing meer concurrentie zal krijgen dan ooit tevoren: Koeweitse sjeiks die een kwarteeuw geleden aandelenpakketten kochten van Daimler-Benz werden nog beschouwd als een exotische curiositeit, mogelijke Chinese aandeelhouders van Opel nu golden als regelrechte bedreiging.

Het perspectief wordt verder gekleurd door onzekerheid over nieuwe potentiële groeidrijvers. Aan de economische crisis in de late negentiende eeuw ontworstelden Europa en Amerika zich door elektrifi-catie en industrialisatie. Na de Tweede Wereldoorlog ontplooide zich een middenklasse met duurzame consumptiegoederen en een nieuwe levensstijl. De crisis van de jaren zeventig en tachtig verdween naar de achtergrond door de ICT-revolutie. Maar waar zal een groei-impuls nu vandaan komen? Wellicht zorgt een snelle vooruitgang van de bijna één miljard nog arme Chinezen voor nieuwe mondiale groei, wellicht zijn het de Amerikanen uit de lagere middenklasse die via betere scholing de productiviteitsgroei een mondiale impuls kunnen geven? Maar het blijven vraagtekens. En op het gebied van nieuwe technologieën borrelt er van alles, maar de evidente sleutel voor een nieuwe sprong voorwaarts is er niet. Een Green New Deal wordt genoemd, biogenetische techniek wordt genoemd, maar het enthousiasme van betrokkenen kan niet verhelen dat het nog niet om vanzelfsprekende groeidrijvers gaat, waarmee van de huidige economische inzinking afscheid kan worden genomen.

Ook voor zover globalisering synoniem was met mondiale deregulering heeft de financiële crisis de ogen geopend. Globalisering kan niet zonder mondiale governance en hier ligt voor de wereldgemeenschap de grootste uitdaging.

Bijeenkomsten van de G20 onderstrepen dat er een begin van een besef is dat zo’n mechanisme dient te worden opgezet. In de praktijk komt het neer op meer bevoegdheden voor organisaties als de Bank for International Settlements, het IMF en wellicht de Wereldbank. Het betekent ook – en dat is veel lastiger – een erkenning van de westerse landen dat de wereld is veranderd en dat zij ruimte moeten maken voor nieuwe opkomende landen. Want alleen dan kan worden gepoogd om op gezaghebbende en effectieve wijze een stelsel op te bouwen dat het speelveld van de globalisering afbakent. Of de globaliseringgolf van de laatste twee decennia blijft of wegebt, zal in belangrijke mate afhangen van de vaardigheid van de belangrijkste overheden in de wereld om het naoorlogse stelsel van governance – van Bretton Woods tot de VN-Veiligheidsraad – aan te passen aan de veranderende verhoudingen in de wereld.

De geschiedenis leert dat zoiets voor gewezen hegemonieën het lastigst is, omdat het een lang en bitter afscheid betekent van voorrechten, van status en van macht. Maar anderzijds staan nieuwe opkomende landen ook niet klaar met een draaiboek voor het uitvoeren van nieuwe, mondiale verantwoordelijkheden. De noodzaak tot reconstructie van de multilaterale organisaties wordt door iedereen gedeeld, maar hoe kan dit worden gerealiseerd op een wijze die adequaat is voor gedynamiseerde krachtsverhoudingen en hoe kunnen oude en nieuwe spelers daarin hun nieuwe rollen spelen? De geschiedenis kent weinig voorbeelden van soepele verandering op dit vlak.

Onverzilverde winst

De vraag is wat dit alles voor Europa betekent. Bevolkingsomvang, markt en economie leggen weliswaar een groter gewicht in de schaal, maar in institutionele zin bestaat Europa slechts ten dele. In de mondiale organisaties verschijnt het meestal gefragmenteerd of niet. Bij het uitbreken van de kredietcrisis bevond Europa zich zelf al geruime tijd in een eigen institutionele crisis, ja volgens sommigen in een echte identiteitscrisis. Het ideaal was uitgewerkt, de Europese Unie was te groot geworden om nog veel lotsverbondenheid te kunnen genereren en de vele lidstaten zijn over allerlei onderwerpen wezenlijk verdeeld dan wel niet langer bereid nog meer soevereiniteit te poolen. Waar staat Europa nu, na de ervaringen met een acute financiële crisis?

De Europese Unie bleek middenin de spannendste dagen van de financiële crisis een zegen. De overlegmechanismen werkten en duidelijk werd waar de problemen lagen: de Europese Centrale Bank heeft ruimere bevoegdheden nodig tot toezicht. Voorts kan een monetaire unie op den duur niet functioneren zonder Europese belastingen, zonder Europese schuldpapieren en is er ten slotte een Europese Economische Regering nodig – zie de huidige spanningen rondom de positie van de euro. Nog een stap verder kun je zeggen dat ook Europa behoefte heeft aan een nieuw sociaal contract. De Lissabonagenda is te zeer een globaliseringagenda, ‘Brussel’ als bewaker van de vrije markt is te eenzijdig gedrongen in die rol gegleden. Te zeer een representant van een ideologie dan wel van een stelsel van sociale en economische waarden.

Maar tegelijkertijd provoceren deze desi-derata tot een zucht van vermoeidheid. Het volk wantrouwt Europa steeds meer en nationale politici wantrouwen met het volk mee. Het Europese project kent in de woorden van Dominique Moïsi nog slechts halfhartig-pragmatische aanhangers en hartstochtelijke tegenstanders. En voor beiden staat ‘Brussel’ zo’n beetje gelijk aan bureaucratische ontheemding.

Europeanen hebben weliswaar enorm geprofiteerd van de integratie, evenals trouwens van de globalisering, maar tegelijkertijd voelen ze zich erdoor bedreigd. De middenklasse is niet langer overtuigd dat volgende generaties het beter gaan krijgen, men heeft het gevoel op de tenen te moeten lopen voor behoud van welvaart en vreest afbraak van sociale zekerheden. Het sentiment uit zich op allerlei manieren, maar overkoepelend is een behoefte aan houvast in de eigen, nationale context. Trefwoord: politics of identity. Tegelijkertijd is een ander deel van de werkelijkheid dat de speelruimte, het gezag en de legitimatie tot handelen van nationale overheden door de integratie, door de globalisering en door het vrijemarktparadigma is verminderd – in de ene lidstaat overigens meer dan in de andere.

Wie na de financiële crisis tekenen ziet van een return of the state moet zich in de Europese Unie dus onmiddellijk afvragen: welke staat? De nationale staat of Brussel? Voorlopig lijkt het op het eerste, nu het de lidstaten zelf zijn die zich over hun banken ontfermen en desnoods grensoverschrijdende banken opknippen om deze interventies op nationale schaal mogelijk te maken.

De financiële crisis was, kortom, nog geen volledige wake-up call voor Europa. Wel toonde zij dat het besef van onderlinge afhankelijkheid bestaat en dus ook de bereidheid tot compromis. De wil tot vormgeving en regie daarentegen ontbreekt. Maar veranderende mondiale krachtsverhoudingen en een nieuwe generatie in Europa, voorbij de cultuur van ontevredenheid, zullen een herkansing bieden. Gevraagd zijn allereerst een nieuw narratief en nieuw intellectueel raamwerk. Dat ontbreekt, maar we zien in elk geval een paar potentieel interessante bouwstenen – noem het de onverzilverde winst van een kredietcrisis.

DIT STUK IS EEN INGEKORTE VERSIE VAN DE EPILOOG VAN HET BOEK AFTERSHOCKS. ECONOMIC CRISIS AND INSTITUTIONAL CHOICE, ONDER REDACTIE VAN ANTON HEMERIJCK, BEN KNAPEN EN ELLEN VAN DOORNE, AMSTERDAM UNIVERSITY PRESS, amsterdam, 39,95 euro, isbn 9789089641922

BEN KNAPEN DEBATTEERT MET FRANK VANDENBROUCKE OVER ‘HOE VERDER NA DE CRISIS?’ OP DONDERDAG 25 FEBRUARI OM 20.15 UUR IN STUDIO 1 VAN FLAGEY, HEILIG KRUISPLEIN, 1050 BRUSSEL. GRATIS TOEGANG. RESERVEREN AANBEVOLEN: INFO@DEBUREN.EU OF 02 212 1930

DOOR BEN KNAPEN

Veranderende mondiale krachtsverhoudingen en een nieuwe generatie in Europa, voorbij de cultuur van ontevredenheid, zullen een herkansing bieden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content