De grote denkers van het islamitisch fundamentalisme zijn dood, de beweging zelf is over haar hoogtepunt. De meeste islamisten hebben hun ambities bijgesteld. Het doel is niet meer de stichting van een islamitische staat, maar het uitvoeren van een sociaal-cultureel project gebaseerd op religieuze waarden. ‘Islam-democratie’ noemen sommigen het.

‘De woorden “Arabisch” en “islamitisch” doen de mensen hier onmiddellijk denken aan fundamentalisme en extremisme en exploderende vliegtuigen’, zei de politicoloog Dyab Abou Jah Jah een half jaar geleden tegen Knack. De aanslagen van 11 september op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington, waarbij wellicht meer dan zesduizend doden vielen en evenveel gewonden, hebben die beeldvorming opnieuw versterkt – en niet alleen in Vlaanderen, maar in de hele westerse wereld. Bij de oneindige aantallen deskundigen die de voorbije dagen in kranten en weekbladen en op radio en televisie hun visies ten beste hebben gegeven, was er meer dan één die verwees naar Samuel Huntingtons Botsende beschavingen. De Amerikaanse president George Bush heeft het terrorisme, niet het islamisme de oorlog verklaard, maar in veler ogen dekken deze begrippen toch ongeveer dezelfde lading. Het verklaart waarom de moslimgemeenschap in de Verenigde Staten zich sinds de terreuraanslagen zo in het defensief gedrongen voelt. Bush zag zich genoodzaakt zijn medeburgers er expliciet toe op te roepen geen wraak te nemen op de Arabische Amerikanen.

Bij ‘islamitisch fundamentalisme’ denken wij doorgaans aan die militante vorm van het moslimgeloof die ons angst inboezemt. De term roept beelden op van kapingen, gijzelingen en bomaanslagen. Hij doet denken aan de Iraanse revolutie onder leiding van ayatollah Khomeiny, en aan diens fatwa tegen Salman Rushdie voor zijn boek De duivelsverzen. En natuurlijk ook aan het achterlijke regime van de Taliban in Afghanistan, die in naam van Allah boeddhabeelden vernietigen en vrouwen iedere vorm van onderwijs en openbaar leven ontzeggen.

In feite is het islamitisch fundamentalisme (of integrisme, of islamisme of politieke islam) een veel ruimer begrip. Het verwijst naar een brede waaier van politieke bewegingen, waarvan de meeste geweldloos zijn, die de islam tot basisbeginsel van de samenleving maken: van kleding en eetgewoonten over omgangsvormen tot rechtspraak en politiek, in ieder domein van het bestaan moet de koran de leidraad zijn. De uiteindelijke bedoeling is daarbij de oprichting van een islamitische staat, waarvan de grondwet de islamitische wet (sharia) respecteert.

Het islamisme (de term die de militanten zelf gebruiken) heeft zich de afgelopen dertig jaar verspreid over grote delen van de moslimwereld, van Noord-Afrika tot Zuidoost-Azië. Het omvat onder meer organisaties zo verscheiden als de in 1928 opgerichte Egyptische Moslimbroeders, de Algerijnse GIA, de Marokkaanse ‘Rechtvaardigheid en Bijstand’ van sjeik Yassine, de Palestijnse Hamas, en Osama Bin Ladens Al-Qaeda. Voor staten als Saudi-Arabië en Iran was de islamistische ideologie ook een instrument van regionale machtspolitiek.

VERNEDERING

De geschiedenis van de voorbije dertig jaar is een rijke voedingsbodem geweest voor het islamistische gedachtegoed. Zo goed als alle moslimlanden hadden met zeer zware problemen en spanningen te kampen. De meeste postkoloniale regeringen evolueerden tot zeer autoritaire regimes. Van alle grote socialistische, nationalistische, pan-Arabistische plannen die na de dekolonisatie waren geformuleerd, kwam bitter weinig terecht. De Midden-Oosterse regimes bleven afhankelijk van westers geld, westerse wapens, westerse wetenschap.

Het falen van de eerste generatie postkoloniale staatsleiders bracht meteen de seculiere staatsstructuur in diskrediet: die werd beschouwd als een westers systeem, ingevoerd door al te westers gezinde regeringen. Omdat men het islamitische beginsel van eenheid tussen religie en staat had verlaten, dreigde de moslimgemeenschap nu op een zijspoor van haar eigen geschiedenis te belanden.

Daarnaast was er de enorme bevolkingsexplosie. Die veroorzaakte plattelandsvlucht, wat op zijn beurt de steden onder druk zette. De kloof tussen arm en rijk werd steeds breder. De westerse levensstijl die door film, televisie, toerisme, en recenter ook het internet de samenleving binnendrong, werkte voor de enen bevrijdend, maar voor de anderen sterk vervreemdend.

Ook talloze gewapende conflicten tastten het moreel aan: de oorlogen in de Balkan, waarin Bosnische moslims werden weggezuiverd, de guerrilla in de Filipijnen, het geweld in Tsjetsjenië, Kashmir, de Palestijnse gebieden – om maar enkele vrij recente voorbeelden te noemen. De Palestijnse strijd wakkerde niet alleen de haat aan tegen Israël en de Verenigde Staten, maar ook de woede over de onmacht van de eigen moslimregeringen ten aanzien van hun gemeenschappelijke vijand. Zelfs de Golfoorlog tegen Irak, die om olie en niet om godsdienst ging (de moslimwereld raakte in twee kampen verdeeld), kreeg een religieuze bijklank. De voortdurende luchtaanvallen op Irak en de internationale sancties, die een half miljoen Iraakse kinderen de dood in joegen, worden door moslims van alle nationaliteiten als openlijke vijandelijkheden beschouwd. En dat op het grondgebied van Saudi-Arabië, hoeder van de heilige plaatsen Mekka en Medina, nu al tien jaar Amerikaanse troepen gelegerd zijn, beschouwt ook een gematigde moslim als een absolute vernedering.

ALLAH AKBAR!

‘De islamistische bewegingen keren terug naar de fundamenten van de religie. Die worden als de enige echte waarheid beschouwd, en die moeten dan ook de fundamenten worden voor een nieuwe samenleving’, stelt Sami Zemni, een Gentse politicoloog die zopas een doctoraalscriptie heeft geschreven over het islamisme in Egypte, Marokko en Algerije. ‘De grote denkers van het islamisme ( de Pakistaan Mawdoedi, de Egyptenaar Sayyid Qotb en de Iraniër Khomeiny) zijn allang dood. Het islamisme is eigenlijk al in de jaren zestig ontstaan, en in de jaren zeventig brak de beweging echt door’, aldus Zemni. ‘Al vanaf het begin had je twee hoofdstromingen binnen de beweging: de reformisten en de revolutionairen. De eerste groep gebruikt geen geweld, maar wendt wel alle mogelijke vreedzame middelen aan om zijn invloed te vergroten. Onder meer de Egyptische Moslimbroeders, de moeder van alle islamistische bewegingen, behoren tot deze strekking. De revolutionaire bewegingen beschouwen de staat als hun expliciete vijand. Zij willen een nieuwe samenleving tot stand brengen door een echte revolutie, ofwel van onderuit door het volk, ofwel van bovenaf opgelegd door een kleine groep.’ Volgens Zemni heeft tachtig tot negentig procent van de islamisten zich altijd tot het reformistische kamp gerekend. ‘Osama Bin Laden mag een paar duizend adepten hebben, de Moslimbroeders in Egypte hebben miljoenen sympathisanten.’

De Franse islamexpert Gilles Kepel laat het ‘islamistisch tijdperk’ beginnen in 1973, in de nadagen van de Jom Kippoeroorlog tussen Israël en de Arabische staten. De door Israël gewonnen Zesdaagse Oorlog van 1967 had de Arabische trots diep gekrenkt, de overwinning die Saudi-Arabië en de olie-exporterende landen in 1973 behaalden, smaakte des te zoeter. Hadden de Egyptische soldaten bij de aanval nog ‘Land! Lucht! Zee!’ geroepen, in 1973 was hun strijdkreet ‘Allah Akbar!’ (‘Allah is groot!’) geworden. Het nationalisme had het veld geruimd voor het islamisme. Saudi-Arabië zou zijn fabelachtige rijkdom gebruiken om het wahabisme, zijn eigen puriteins-conservatieve vorm van islamisme, via talrijke organisaties te doen verspreiden. In de jaren zeventig schreef de Libische leider Moeammar Khaddafi ook zijn Groene Boekje van het islamitisch socialisme, en vormde generaal Zia ul-Haq na een staatsgreep Pakistan om tot een islamitische staat. Het decennium eindigde met een reusachtige apotheose: de Iraanse revolutie, en de stichting van de Iraanse islamitische republiek.

Het succes van de Iraanse revolutie blies de islamistische beweging sterk aan. Haar gedachtegoed raakte in de jaren tachtig maatschappelijk verspreid in alle sociale klassen en in alle delen van de moslimwereld. Het Palestijns-Israëlische conflict en de Libanese burgeroorlog werden ‘geïslamiseerd’. Sudan werd omgevormd tot een islamitische staat. Algerije raakte in de ban van het FIS (Islamitisch Heilsfront); de verpletterende verkiezingsoverwinning van het Front in 1991 deed het Algerijnse leger ingrijpen, het begin van een burgeroorlog die meer dan honderdduizend mensenlevens zou eisen. Maar weer eindigde het decennium met een historisch succes: de overwinning van de moedjahedien op de Sovjet-Unie in Afghanistan, in 1989. Toen de USSR niet zo lang daarna volledig in elkaar klapte, zagen de Afghaanse strijders dat zuiver als het resultaat van hun jihad.

ISLAM-DEMOCRATIE

Leek het islamisme eind jaren tachtig een rooskleurige toekomst tegemoet te gaan, in het laatste decennium van de vorige eeuw kwam de ontnuchtering. Hoe succesvoller de islamistische beweging werd, hoe gevaarlijker ze geacht werd door haar tegenstanders – en hoe harder de repressie die ze in vele landen ondervond. Daarbij werd vaak nauwelijks onderscheid gemaakt tussen geweldloze reformistische organisaties en revolutionaire bewegingen. In Egypte bijvoorbeeld vielen in de strijd tegen het fundamentalisme meer dan duizend doden, terwijl 20.000 islamistische militanten achter de tralies vlogen. De twee terroristische organisaties in het land, de Gamaat Islamiya en Al Jihad, werden hardhandig neergeslagen. Maar ook de reformistische Moslimbroeders werden zwaar tegengewerkt. De buurlanden van Algerije wensten geen risico’s te nemen: in Tunesië werd islamistische oppositie gewoon verboden, in Marokko mocht ze enkel onder bepaalde voorwaarden aan het politieke spel deelnemen – sjeik Yassine ging daar niet op in, de veel kleinere Parti de la Justice et du Développement zit nu wel in het parlement. In Jordanië nam wijlen koning Hoessein het risico: na een verkiezingsoverwinning liet hij de islamisten regeren. Na vier jaar bleef van hun populariteit weinig of niets over. Staten als Iran en Sudan vijlden zelf de scherpe kantjes van hun oorspronkelijke islamistische program. Aan het begin van het nieuwe millennium leek het islamisme over zijn hoogtepunt heen.

Volgens Sami Zemni reageerden de islamisten op tweeërlei wijze op de impasse: de grootste groep matigde zijn ambities, en een zeer kleine groep radicaliseerde en vluchtte naar Afghanistan. Zemni: ‘De radicalen die bij de Taliban een onderkomen vonden, hebben geen sociale basis meer in eigen land, en eigenlijk ook geen maatschappelijk project meer. Ze beschouwen niet langer “de staat” als hun vijand, maar “het Westen” en verworden tot terroristische desperado’s van het slag van Osama Bin Laden.’

Onder de gematigde stroming rekent Zemni ook bewegingen als de Libanese Hezbollah, die zich integreerde in het politieke leven, en de Egyptische Gamaat Islamiya, die het geweld heeft afgezworen. ‘De reformisten hebben het doel om een nieuwe maatschappij op te richten, laten varen’ zegt Zemni. ‘Ze willen zich integreren in de bestaande politieke systemen. Meer dan de pure sharia invoeren, willen ze een sociaal-cultureel project vormgeven dat gebaseerd is op hun godsdienstige waarden. Je zou kunnen zeggen dat ze ijveren voor een soort van islam-democratie, naar analogie met de christen-democratie die wij in het Westen kennen.’

Bronnen: The Economist

Gilles Kepel. ‘Jihad. Expansion et déclin de l’islamisme’, Gallimard (2000).

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content