Hij is een veelzijdig musicus met een passie voor oude piano’s.

Jos van Immerseel over de geheimen van de klankenwereld.

JAREN timmert hij al aan de weg. Niet zomaar verdienstelijk, maar geniaal. Alleen het publiek wil niet volgen. Misschien omdat hij iets te veel temperament heeft, of omdat zijn ideeën loodrecht staan op die van een konservatief publiek. Maar het tij lijkt te keren.

Jos van Immerseel tekende een platenkontrakt bij de major Sony. En tegen de verwachting van de programmatoren in, lopen zijn abonnementskoncerten in Brussel fantastisch. “Misschien zijn ze moe gekeken op een pianist die naar het plafond kijkt, de palm in een pot naast de piano en de pitteleer. Ik kan dat begrijpen, want ik ben het ook zo moe als kouwe pap, ” grapt hij. Hij heeft niet erg veel respekt voor de mondaine kant van de muziek. Waar hij wel mee bezig is, is het wezenlijke van de muziek, haar taal en de geheimen van de klankenwereld.

Praten met Van Immerseel is ook gekonfronteerd worden met de paradoks van een man die letterlijk alle mogelijke muzikale disciplines beoefent. Hij dirigeert koncerten en opera, hij speelt alle mogelijke toetseninstrumenten, hij inspireert restaurateurs en geeft les. Kortom, hij weigert zich te vast te pinnen. Maar wanneer het over zijn instrumenten gaat, kan het niet specifiek genoeg zijn. Voor ieder muziekstuk zou hij de juiste piano op het podium willen, en graag met een zanger.

– JOS VAN IMMERSEEL : Van toen ik nog heel jong was heb ik al altijd veel begeleid. Liederen vond ik heel interessant. Ik verplichtte bijna mijn huisgenoten om liederen te zingen zodat ik kon begeleiden. Tot ze op technische problemen stootten. In het conservatorium werd dat ook al snel rondverteld. Op een moment kon ik niet meer volgen, iedereen belde om begeleid te worden. Met zangers heb ik een speciale affiniteit. Ik ben wel niet het terrein opgegaan van de typische pianobegeleider zoals Rudolf Jansen of vroeger Gerald Moore. Die waren helemaal gespecializeerd. Dat vond ik dan weer te eng. Maar ik doe het graag als ik de kans krijg om met goede zangers te werken.

– Is het een heel bescheiden job, of kunt u als begeleider de zanger impulsen geven ?

– VAN IMMERSEEL : Aan de binnenkant heeft de pianist veel in handen. Je kan zeer veel sturen. Bijvoorbeeld de tekstinterpretatie, en de uiteindelijke kracht die van een zanger uitgaat, wordt voor een groot stuk gestuurd vanuit de piano. In het echte lied natuurlijk, geen simpele Haydn maar een grote Schubert, Schumann, Wolff, Debussy. Daar is de taak voor de pianist zeker zo interessant als bij kamermuziek. Misschien interessanter. Je kan in je hoek ruim meewerken aan het proces van totstandkoming. Terwijl het publiek dat niet in de gaten heeft en de pianist helemaal vergeet. Soms is het heel aangenaam om in alle rust met je muziek bezig te zijn.

– U dirigeert binnenkort opnieuw een opera. Vanwaar die voorliefde ?

– VAN IMMERSEEL : Ik ben onmiddellijk met het teater in kontakt gekomen. Ik werd gebeld op mijn veertien jaar omdat ik een zekere vlotheid had in van het blad lezen om in de opera te gaan begeleiden. Van het ene komt het andere. Ik sprong in om een koor in te studeren of rollen in te studeren. Van dat kontakt blijven sporen hangen. Interessant teater zal me altijd boeien. Al wil ik het niet te veel meer doen. Als je de opera binnenstapt, heb ik het gevoel dat je er de volgende anderhalve maand niet meer buitenkomt. Als solist kan ik me dat niet permitteren. In deze opera speel ik gelukkig de continuo, ik blijf dus aan de gang. Maar de mentaliteit… In het moderne teater wordt de muziek achteruit gedrukt, niet voldoende gerespekteerd. Alles is op het visuele afgestemd. De regisseur is de belangrijkste man. Merkwaardig. Er waren tijden dat de komponist de belangrijkste was, dan de zangers, dan de dirigent en nu is de regisseur het belangrijkste. Dat zal nog wel eens veranderen. Maar het duurt nu toch al lang vind ik (grinnikt).

Er moet niemand de belangrijkste zijn. In ideaal teater is iedereen belangrijk. Van de zanger tot en met de triangelspeler en de man die vroeger het deksel op het vetpotje deed en de computer die nu het licht regelt. Het is allemaal één geheel. Dat vind ik fantastisch, zoals in liedbegeleiding. Ik heb nu het gevoel dat het de verkeerde richting uitgaat, dat men een regiekoncept maakt dat op zichzelf interessant is om te bekijken. En op een laat moment, als het decor, de kostuums en alles klaar is, wordt de dirigent gevraagd. En die moet dan vaststellen dat heel wat zaken zijn weggelopen van de partituur. Dat ze zelfs diametraal tegenover de partituur staan.

Dan wordt de dirigent verplicht een tempo te nemen dat volgens dirigent, musici, solist helemaal niet kan. Maar dat wel opgedrongen wordt omdat de regisseur dat heeft van een toevallige plaat die hij gekocht heeft. Dat is een gigantisch probleem. Overal hoor ik hetzelfde verhaal. We zijn ongelukkig, maar het is onbespreekbaar. Het oog en de televisie hebben gewonnen en het zal moeilijk zijn om dat terug te schroeven.

– U geeft binnenkort een recital met cellist Anner Bijlsma. Hij geeft uw carrière een nieuwe wending.

– VAN IMMERSEEL : Ik heb al heel lang grote bewondering voor Anner. Heel vroeger heb ik nog met hem samengespeeld, okkasioneel. Ik heb hem beter leren kennen in mijn Amsterdamse periode. Ik had wel zin om met hem samen te werken, maar ik heb nooit echt stappen in die richting gezet. Nu blijkt dat Anner ook jaren met datzelfde idee heeft rondgelopen. Anner speelt vaak in Japan en ik kom daar ook wel eens. Daar hebben een aantal critici duidelijk gesteld : “Wat is dat nu ? waarom spelen jullie niet samen ? ” Op datzelfde moment kwam de vraag van de platenmaatschappij Sony.

– Ook uit Japan dus.

– VAN IMMERSEEL : Mja, een beetje toch via Japan. Hoewel de vraag eigenlijk van Tonmeister Rolf Erichson is gekomen. Toch beïnvloed via Japan. We hebben een programma opgesteld voor enkele jaren, en ook in koncerten zullen we samenspelen.

Er ontstaan nieuwe formules waar men vroeger niet zo in geloofde. Het typische Amadeuskwartet-idee : een ensemble moet alle dagen samenspelen, dan overlijdt één van de vier en is het ensemble kapot. Het gaat erom mensen te vinden die gelijkgezind zijn en een discipline hebben van samenspel. Dan kan je op korte tijd tot een zeer hoog resultaat komen. Alle dagen moeten spelen om goed genoeg te zijn, vind ik louche. Die mensen passen niet samen. Er moet natuurlijk gewerkt, voorbereid, gespeeld, gediskussieerd worden. Maar de partners moeten zoveel eruditie meebrengen en gelijk afgestemd zijn dat het op korte tijd duidelijk moet zijn dat het goed gaat. Anders moet je er niet aan beginnen.

– Hoe dikwijls komt uw orkest Anima Eterna samen ?

– VAN IMMERSEEL : Ik zou bijna zeggen zo weinig mogelijk. Vier produkties per jaar. Een korte periode, twee tot drie weken, inclusief repetities. Zo weinig mogelijk om twee redenen. Over het algemeen hebben de leden van het orkest een rijke bezigheid. Hoe meer ik die mensen wil binden aan mijn orkest, hoe minder ik er ga vinden. Ze willen hun eigen werkzaamheden niet opzeggen.

Een tweede reden : wat men van een ideaal orkestlid vereist aan inzet, kennis, koncentratie, zelfdiscipline, menselijke kwaliteiten om met kollega’s om te gaan, die kwaliteiten liggen veel hoger dan de eisen die men stelt aan zeg maar een hartchirurg of een ruimtevaarder. Dat wil niet zeggen dat je dat altijd krijgt, vandaar zoveel middelmatige orkesten. De eisen die ik aan Anima Eterna stel, liggen zo hoog. Dat werkt stresserend, dat kan niet langer duren dan twee weken. Als je langer werkt, komen er verschijnselen tevoorschijn die men courant ziet in orkesten die veel samenspelen. Bijvoorbeeld, al eens op een horloge kijken. De eerste dagen met orkest gebeurt dat nooit. Men is zo geboeid door datgene waarmee men bezig is. Maar dat is afmattend. Daarom spelen we zo weinig mogelijk samen om zo goed mogelijk werk te kunnen verrichten.

– Welke muziek speelt u daarmee ?

– VAN IMMERSEEL : Van Händel tot Niels Gade, een honderd jaar repertoire. Volgend jaar gaan we ons een heel jaar bezig houden met Schubert. Een experiment. Dat zal de studie naar de binnenkant bevorderen. Het gevaar bestaat dat men erop uitgekeken geraakt.

– Dan komt u vier keer met Schubert naar buiten ?

– VAN IMMERSEEL : Ja, commercieel zwak. De meeste mensen willen een aperitief, een stuk vlees en een taart en koffie. Ze willen onmogelijke zaken. Als je zo’n programma zou willen spelen, zou je vier orkesten moeten hebben en verschillende instrumentariums. Het instrumentarium moet zo juist mogelijk zijn.

– Van de uitvoerende musici was u een van de eersten om de regels van de redekunst, de retoriek, op de muziek toe te passen.

– VAN IMMERSEEL : Ik was er, ten opzichte van de muziekwetenschap, integendeel te laat mee begonnen. De beste werken zijn al heel lang geleden geschreven. Er zijn nog mensen die de aandacht hebben getrokken op de retorische benadering van de muziek. Harnoncourt bijvoorbeeld, hij beschouwt dat als overtuigend spelen. Dat streeft retoriek ook na. Alleen is de bestudering van de retoriek technischer. Het werkt met de symboliek van de dingen en is veel meer gekodeerd dan ik dacht. Je begint steeds meer te zien. Als je een partituur openslaat, zie je alles staan. Ik heb het gevoel dat ik sommige stukken niet anders, maar meer bewust speel. Het blijft een moeilijke materie, ze heeft weinig sukses, ze zou te teoretisch en tegen de natuurlijke muzikaliteit in zijn.

Het woord retoriek is toepasbaar op de zestiende, zeventiende en de achttiende eeuw. Dan wordt er heel veel over geschreven. Maar het bestond ook al vroeger en nu nog altijd. 99 procent van de partituren hebben ermee te maken. Omdat retoriek in oorsprong een poging was om de kodering van de taal en de kommunikatie te onderzoeken. Die principes heeft men niet alleen in de muziek toegepast, maar ook in de andere kunsten, in de beeldende kunst. Ik ben helemaal geen kunstkenner maar sinds ik de retorica bestudeer zie ik op een schilderij uit de zeventiende eeuw dertig maal meer dingen die ik ken uit de muziek of de teaterretoriek. Zoals de symboliek van links en rechts, van groter en kleiner, voor en achter, richting, asymmetrie, kleurensymboliek en dat soort zaken. Je vindt het tot in de popmuziek, tot in het eten. Alleen noemt men het niet zo. Het gaat om de materie zo te weten plaatsen, geraffineerd of bruut, primitief. Maar zo dat er iets uit “spreekt” zoals de volksmond zegt. Ze zeggen dat beeld “spreekt”, dat wil zeggen dat er een retorische kracht inzit.

– Uw interesse voor oude piano’s is in het begin aangewakkerd door het Vleeshuis-museum.

– VAN IMMERSEEL : De eerste keren dat ik musea bezocht, heb ik er pianofortes gezien. Ik was geïnteresseerd, maar ik had niet begrepen dat het ook in praktijk kon worden omgezet. Zelfs de markante opnamereeks door Jörg Demus bleef teveel in de museumwereld steken. Ik bleef koncerten op de moderne piano spelen. Pas in 1974 werd de Conrad Graf, een Schubertvleugel, in het Vleeshuis gerestaureerd. Ik had hem wel niet thuis staan, maar in mijn tweede huis. Doordat ik veel in het museum kon spelen, begon ik me te realizeren wat dat betekende en dan is het snel gegaan. Ik heb verschillende types instrumenten uitgeprobeerd. Van dan af heb ik altijd wel een pianoforte of meerdere in huis staan, van vrienden of van bouwers geleend. En inmiddels is dat zoals je ziet een ietwat grotere kollektie geworden.

– Een obsessie ?

– VAN IMMERSEEL : Neen, het is mijn materiaal. Als je bij een schrijnwerker komt, heeft die niet één zaag en één schroevedraaier. Voor elke manier om een plank door te zagen, heeft hij een andere zaag. Misschien wel twintig zagen. Ik heb vijf, zes piano’s.

– Uit verschillende periodes ?

– VAN IMMERSEEL : Uit verschillende periodes. Ze vertegenwoordigen verschillende types. Het is geen uitgebalanceerde kollektie, want de instrumenten liggen niet zomaar voor het grijpen. Het is geen eerste faze, maar een vervolg van een faze. Telkens als ik kan verbeteren of ruilen, probeer ik dat. Ik heb veel Erards omdat Erard één van de grote bouwers is geweest. Hij heeft ook sterke instrumenten gebouwd, waardoor ze in een goede toestand gebleven zijn en we ze vandaag nog kunnen gebruiken. Oudere instrumenten heb ik niet kunnen verwerven : onbereikbaar en een te groot risico.

Ze zijn sterker dan een klavecimbel, maar de spanning van de snaren is verveelvoudigd. Ze waren wel sterk genoeg op het moment dat ze gebouwd werden, maar ze hebben geen lang leven. Daarom geef ik in principe de voorkeur, ook omdat je met een instrument veel moet reizen, aan een goede nieuwbouw. Wat ik met deze Walter-kopie van Chris Clarke heb proberen te bereiken. Hij is nog niet zo oud, maar wel kwasi nieuw, hij heeft geen enkel verschijnsel van sleet. En het instrument heeft veel gereisd.

– U bent altijd bijna verliefd geweest op uw instrumenten.

– VAN IMMERSEEL : Dat is misschien omdat ik er zoveel moeite voor doe om een instrument te vinden. Hier staan vier Erards, waarvan er drie toch heel biezonder zijn. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik er duizend gezien heb. Ik heb er ontzettend veel energie in gepompt en tijd in gestoken om te leren ontdekken wat uiteindelijk een goede Erard is. Wat dat is, kan je niet uitleggen. De toestand moet goed zijn en origineel genoeg. Dat leer je alleen maar door heel veel instrumenten te zien. Het gaat over een specifiek klankkarakter, een specifiek gevoel in het klavier. Een gevoel waarbij je voor jezelf zegt : dit instrument is een verlengstuk van wat ik aan het doen ben. Daarmee kan ik alles wat ik wil.

Bovendien leert het instrument mij nog een aantal zaken. Of leert het af. Of wijst het op dingen die niet kunnen. De Erard van 1897 heb ik nu al twintig jaar, dus langer dan de Clarke. Ik ben hem onmiddellijk gaan bespelen, maar het is pas door de jaren dat ik meer en meer de mogelijkheden ervan heb leren inzien. En vooral door echt koncerten erop te gaan spelen. Omdat het een kortere vleugel is, had ik het gevoel dat hij in een grotere koncertzaal onvoldoende zou klinken. Sinds ik ermee buiten kom, heb ik het gevoel dat het een krachtige klank heeft. Waarom ontdek je zoiets niet vroeger ?

Van de kollega’s met wie ik speel, ontdek ik dat ze dezelfde affiniteit hebben voor hun instrumenten. En de musici van wie ik nogal een afkeer heb, dat blijken mensen te zijn wie het weinig kan schelen waarop ze spelen. En meestal kennen ze hun instrument niet. Dat is voor mij heel essentieel geworden.

– U bent een kruistocht begonnen voor piano’s met parallelle snaren.

– VAN IMMERSEEL : De voordelen van de kruissnarige vleugel en zijn gietijzeren kader zijn vooral van konstruktieve en ekonomische aard. Ze zijn er vooral gekomen ten koste van de kwaliteiten van de negentiende-eeuwse parallelsnarige piano’s die nu verdwenen zijn. Hij zou geen toon kunnen houden. Allemaal volksverhaaltjes. Het is zo dat ik regelmatig met die instrumenten, met name die Erard uit 1897, op reis ga. Hij is net terug uit Japan. Een land berucht om zijn vochtigheid en zijn temperaturen. Die vleugel komt aan en beweegt niet, in de mekanische toestand noch in de stemming. Hij is opvallend weinig gestemd. De Steinway-stemmer in Tokyo zei me dat zoiets niet kan met moderne vleugels. Die zijn niet zo stabiel. Dit is een parallelsnarige vleugel, zonder gietijzeren kader en met snaren van bovendien honderd jaar oud. Niet alles wat nieuw is, is beter. Dat is bijna nooit juist.

Lukas Huybrechts

Jos van Immerseel dirigeert “Serse” van Händel vanaf 21/12 in de Vlaamse Opera. Plaatopnames bij Channel Classics en binnenkort ook bij Sony.

Jos van Immerseel : “Ik heb het gevoel dat ik sommige stukken niet anders, maar meer bewust speel. “

Jos van Immerseel : “Met Anima Eterna spelen we zo weinig mogelijk samen om zo goed mogelijk werk te leveren. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content