Festival van Vlaanderen-ster Philippe Herreweghe over zijn ensembles, dirigeren en het verschil tussen Bach en Beethoven.

ELKE KEER heeft het Festival van Vlaanderen extra aandacht voor een muzikant of een ensemble van bij ons. Dit jaar bestaat het Collegium Vocale een kwarteeuw. Een goede reden om dit Gentse koor samen met zijn stichter, dirigent Philippe Herreweghe, tot festivalster te promoveren. Roem en eer in eigen land voor een man die sneller in het buitenland erkenning kreeg dan hier. Maar dat betert stilaan.

– Het Collegium Vocale viert wel zijn 25-jarig bestaan, maar nergens vind ik een stichtingsdatum. Was die er wel ?

– PHILIPPE HERREWEGHE : Collegium Vocale is gegroeid uit een ander koor dat ik ook gesticht had, het Gents Jeugdkoor. Dat was een bredere en meer amateuristische onderneming. Ik zat toen aan de universiteit en heb met enkele studenten en muzikanten een koor van honderd man gesticht. Het was echt studentikozer. Maar na enkele jaren hebben we beslist om eerst het Gents Kamerkoor te stichten zo heette dat een tijdje en daaruit is dan het Collegium Vocale gegroeid, toen we beslisten oude muziek te doen. Dat hele proces heeft drie vier jaar geduurd. We hebben nooit beslist : nu stichten we het ensemble. Waarom we die titel gekozen hebben weet ik niet meer. Het is al vijfentwintig jaar geleden.

– Maar u hebt toen wel een artistieke keuze gemaakt. U wist waar u heen wilde.

– HERREWEGHE : Ja, op een zeker moment studeerde ik orgel bij Gabriel Verschaegen. Samen met mijn geneeskunde aan de universiteit. Via het orgel en mijn vriend Johan Huys die in dezelfde orgelklas zat ontdekte ik Gustav Leonhardt. Toen dacht ik : zoals die man klavecimbel speelt, en zoals de gebroeders Kuijken barok-strijkmuziek spelen, zo zouden wij geartikuleerd moeten gaan zingen. Toen hebben we het Collegium Vocale gesticht.

– Dat gebeurde eind jaren zestig, begin zeventig. Heeft de opstandige tijdgeest van toen daar ook mee te maken ?

– HERREWEGHE : We waren toen allemaal twintig jaar oud. Onze manier van muziek maken meer bepaald die oude muziek en Bach was een manier om ons af te zetten tegen het establishment. Ik herinner me zeer goed dat in het begin, in Amsterdam zowel als in Gent, ons publiek heel anders was dan zeg maar, het Winterconcert-publiek. Ja, er zat ook een sociaal kantje aan. Barokmuziek maken berustte op een verlangen naar meer vrijheid. Ik heb ook op het conservatorium gestudeerd in een tijd dat het onderwijs steunde op het slaafs navolgen van de grote voorbeelden. In de barokmuziek, zeker vijfentwintig jaar geleden, was het zeer belangrijk dat de muzikant zelf kritisch nadacht en aan bronnenonderzoek deed.

– Ton Koopman zou de groep ontdekt hebben in “de Engelbewaarder” in Amsterdam.

– HERREWEGHE : We waren naar Amsterdam getrokken om naar koncerten te gaan luisteren, en achteraf gingen we op café. Daar trad Koopman op met Musica da Camera. We waren uitermate geïnteresseerd in mensen die klavecimbel en barokviool speelden. We hebben in dat café zelf kontakt genomen en, overmoedig als we in die tijd waren, onmiddellijk het plan opgevat om het jaar nadien met het Collegium Vocale en met een groep rond Ton Koopman de Johannespassie te brengen. Hoewel we nooit een Bachcantate hadden uitgevoerd. Dat is het begin geweest van een meer dan tien jaar lange samenwerking. De Nederlanders vonden dat we een minder calvinistische aanpak hadden van de barokmuziek uiteraard met een zekere zin voor kleur en drama en minder distantie. We zijn eerst bekend geraakt in Nederland en daarna pas in België.

– Behalve in Gent ?

– HERREWEGHE : Ik heb zelf ik heb nogal een stichtersnatuur een koncertcyclus gesticht met de zeer pretentieuze en nogal onnozele naam Centrum voor Concertvernieuwing. Daarmee hebben we jarenlang twee koncerten per maand georganizeered met veel hedendaagse muziek en ook oude muziek, wat toen nieuw was. Het koncertleven was toen in de handen van de Winterkoncerten en het Festival van Vlaanderen. Dat waren wel mooie koncerten, maar wel binnen het beperkte kader van het ijzeren repertoire. Wij brachten muziek die binnen Gent nooit was te horen geweest. De hele oude muziek hoorde daar bij, en Belgische, levende komponisten.

– Ongelofelijk wat u allemaal gesticht hebt en dat is blijven leven.

– HERREWEGHE : Ik ben fier op het feit dat het Collegium Vocale na vijfentwintig jaar nog altijd bestaat, dat van de zestien mensen die regelmatig meezingen er wel acht onder mijn leiding zingen vanaf het begin, en dat die me gedurende vijfentwintig jaar hebben kunnen verdragen. Het Collegium kreeg enige bekendheid, we maakten koncertreizen in Frankrijk. Vijftien jaar geleden was daar een vereniging die het plan had opgevat om een gelijkaardig ensemble op te richten voor Franse barokmuziek. Dat noemden ze Chapelle Royale en daarvoor zochten ze een dirigent, ze hebben mij gevraagd. Het ensemble heb ik zelf geselekteerd. Met de Chapelle en het Collegium hebben we ook romantische en hedendaagse muziek gezongen. Nu heb ik vier jaar geleden ook een nieuw ensemble gesticht, namelijk het Orchestre des Champs Elysées, voor muziek uit de negentiende eeuw. Het ensemble Musique Oblique is een groep die al langer bestaat, die vragen me als vaste gastdirigent.

– U hebt wel voor iedere periode uit de muziekgeschiedenis een eigen ensemble ?

– HERREWEGHE : Niet dat ik een psychiatrische afwijking zou hebben en altijd nieuwe dingen wil stichten. Een beroepskoor met een vast aantal leden moet het repertoire kiezen in het kader van zijn mogelijkheden. Ik werk in de andere zin. Ik kies eerst wat ik wil uitvoeren en naargelang van het repertoire, bouwen we een ensemble op een bestaande kern. We kunnen die vokaal aanvullen, in de romantische of in de barokrichting. Nu werkt het Collegium Vocale met Paul van Nevel op de nog vroegere muziek. Mijn praktijk is nogal breed-spectrum, maar ik begin me toch enigszins te beperken. Ik heb wel koncerten gegeven en platen opgenomen met renaissancemuziek. Maar om dat goed te doen moet je meer kennis van zaken hebben dan ik er heb. Paul van Nevel is daar fulltime mee bezig.

– U hebt toch Lassus opgenomen ?

– HERREWEGHE : Ik vind Lassus een randgeval. De muziek die ik nog enigszins aandurf is de muziek van de late zestiende eeuw, wat naar mijn gevoel retorische muziek is. Naar mijn gevoel, want daar heb ik juist een diskussie over met Paul van Nevel. Hij heeft ook de Boetetranen van Lassus opgenomen, met een heel ander resultaat. Die latere renaissancemuziek is voor mij tegelijkertijd al vroege barokmuziek. Ik vind de retorische aanpak fundamenteel. Terwijl de vroege Josquin veel architekturaler is. Mijn kennis van de musica ficta is niet groot genoeg om de essentiële beslissingen te nemen, om die muziek goed te brengen.

– Het begrip retoriek duikt regelmatig op.

– HERREWEGHE : Dat kan je zien in het kader van de contrareformatie. Op een zeker ogenblik had de muziek niet meer de funktie om een prachtig juweel te zijn ter ere gods, ze had ook een bijna politieke bedoeling. Een bepaalde boodschap moest op het publiek worden overgebracht. De hele kunst stond in het teken daarvan. Ook de muziek. Al snel heeft men ontdekt dat de procédés die al in de oudheid door de retorici op punt werden gesteld, ook bij het komponeren zeer dienstig konden zijn. Een aria van Bach was echt gekalkuleerd op het retorisch procédé van Quintilianus. Dat heb ik eerst intuïtief aangevoeld, nadien ben ik er over gaan lezen. Die periode van de muziek is de periode die ik het beste ken, of het minst slecht ken. Voilà. Ik vind meer en meer dat het dirigeren een zo moeilijk vak is dat ik probeer zo veel mogelijk te dirigeren om het vak te leren. En je kan moeilijk terzelfdertijd musicoloog zijn en muzikant. Tenzij je je beperkt tot een repertoire waar het dirigeren van minder belang is. In de oude muziek in het algemeen en zeker in de vokale renaissancemuziek is de funktie van de dirigent die van de keuze van het repertoire en de meer verbale aanwijzingen voor de zangers. Op het koncert staat hij dan ook wel te dirigeren. Maar dat is meer een kwestie van psychologische prezentie. Het eigenlijke dirigeren staat niet zozeer centraal. Bij een Beethoven-symfonie al veel meer en bij Les Noces van Stravinsky nog veel meer.

– Waar wil u naartoe ?

– HERREWEGHE : Mijn droom zou zijn om een derde oude muziek te blijven voortdoen, voornamelijk met het Collegium Vocale : Bach, Schütz en daarrond. Dan heb ik nog eens per jaar een groepje van een twaalftal solisten, waarmee ik een week repeteer, een aantal koncerten geef en een plaatopname maak met muziek van rond 1600, dus niet vroeger. Mijn grote opgave van dit moment is het uitbouwen van het Orchestre des Champs Elysées. Wat zeer moeilijk is. Daar heb ik echt genoeg mee.

– Is Beethoven dirigeren complexer dan Bach ?

– HERREWEGHE : Het is heel anders. In mijn leven heb ik al zeg maar 8000 uren Bach gedirigeerd of gerepeteerd. Beethoven een vierhonderd. Het is ook een ervaringskwestie. De moeilijkheid is even groot, maar anders. Het is bij Bach misschien niet zo moeilijk om een koor en een orkest samen te houden. Terwijl dat, voor een muzikant-autodidakt zoals ik, bij de Pastorale veel moeilijker is. Dat is slechts een technisch aspekt. Maar wat het inhoudelijke, het spirituele aspekt betreft is een Bachcantate veel moeilijker dan een symfonie van Beethoven. En paradoksaal genoeg wordt voor mij de grote mis van Bach brengen veel moeilijker. Niet technisch dat kan ik wel aan maar inhoudelijk. Want hoe meer ervaring je hebt, hoe meer je kan twijfelen tussen mogelijke invalshoeken. Toen ik 25 jaar was, was ik helemaal onder invloed van de denkbeelden van Gustav Leonhardt en die pasten we gewoon toe. Nu heb ik zelf een eigen weg afgelegd. Mijn keuze van invalshoek wordt steeds moeilijker omdat we heel ver staan van de ontstaanswereld van die mis. Misschien verder dan van de Beethovensymfonieën en in elk geval veel verder dan van “Les Noces” van Stravinsky, technisch muzikaal moeilijker. Die welbepaalde religiositeit van Bach is weg. Die kan ik niet meer zelf beleven op dezelfde manier en dus kan die muziek ook niet meer klinken als vroeger. Toch hoop ik dat onze belichting die muziek niet te veel verraadt, en kunnen we laten voelen hoe fantastisch ze eigenlijk is. Die naïviteit van vijfentwintig jaar geleden had ook positieve aspekten. Ik luister nu ter gelegenheid van onze verjaardag naar oude bandjes. De critici die toen vonden dat het vals en ongelijk was, hadden natuurlijk overmaat van gelijk. Toch was er een poëzie en een frisheid die die mensen helemaal niet hoorden. Waaruit wij dan weer konkludeerden dat die mensen helemaal geen oren hadden. De waarheid is natuurlijk genuanceerd.

– U hebt geen formele dirigentenopleiding gehad. Is dat geen handicap ?

– HERREWEGHE : Ik deel dat probleem met alle dirigenten van oude muziek. Het is moeilijk om als dirigent met mijn levensloop, plotseling binnen te stappen bij een normaal symfonisch orkest. Daar wordt van een dirigent verwacht dat hij op een zo kort mogelijke tijd tot een zo groot mogelijk resultaat komt. Daarvoor beschikt hij over een internationale gestuele taal die iedereen onmiddellijk kan begrijpen. Ikzelf en vele van mijn kollega’s hebben een taal ontwikkeld die mijn muzikanten wel begrijpen, die soms heel persoonlijk is. Bovendien zijn er heel wat grotere dirigenten uit het verleden die ook niet hebben leren dirigeren aan het conservatorium. Het is meer een kwestie van talent en ervaring. Talent heeft men, of heeft men niet, en de ervaring moet men opdoen. En dat kan alleen door te dirigeren.

– Persoonlijke emotionaliteit speelt ook een rol.

– HERREWEGHE : Ik ben verschillend van eenieder, en ten tweede ben ik toch Vlaming. Toch, omdat ik nu al vijf jaar in Parijs woon. Want ik denk dat Vlaming zijn vele voordelen heeft. Ook op puur muzikaal gebied is het een enorm voordeel, wij kunnen ons inleven in zowel de Germaanse als in de Latijnse wereld. Konkreet voor Bach, denk ik dat de Vlaamse realiteit dichter staat bij Bach dan de hedendaagse globale Duitse mentaliteit met de hele romantiek achter zich. Het is al sinds eeuwen dat de Vlaamse musicus Europa kolonizeert. Het is ongelooflijk hoe een klein gebied zoveel bekende musici heeft opgeleverd.

Lukas Huybrechts

Koncerten van Collegium Vocale met ook andere dirigenten in het Festival van Vlaanderen tot 24 september.

Philippe Herreweghe : “Zoals Gustav Leonhardt klavecimbel speelde, zo wilden wij geartikuleerd zingen. “

Collegium Vocale : barokmuziek met een zekere zin voor kleur en drama.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content