Ivan Fischer over gemengde instrumenten, de fout van Toscani en de ziel van Bartok.

IEDER JAAR nodigt het Festival van Vlaanderen een Buitenlandse “Special Guest” uit. Rond één dirigent bouwt het enkele koncerten om de speciale eigenschappen van die figuur te laten uitkomen. Vorig jaar was dat de overrompelende Valeri Gergiëv met zijn koor en orkest van het Mariinksi-teater in Sint Petersburg. In dit Bartokjaar is het de Hongaar Ivan Fischer. Hij lijkt een professionele dwarsligger, zijn levendige geest houdt niet van het vanzelfsprekende. In zijn carrière heeft alle mogelijke disciplines uitgeoefend. Hij begon in de oude muziekwereld.

– IVAN FISCHER : Ik vind de oude instrumenten heel mooi klinken en ik vind dat absoluut een betere, een meer normale en perfekte oplossing voor de muziek. Alleen, als het een beetje stereotiep wordt, te normaal en te voorspelbaar, dan word ik angstig. Dan wil ik dat niet te vaak doen. In de jaren zeventig, na mijn studie met Harnoncourt, heb ik heel veel oude muziek gedaan. Maar toen ik er een duivel in mij gevaren, die heeft me de andere kant op geduwd, die van de moderne instrumenten. Ik kan niet uitleggen waarom.

– U hebt van Kent Roger Norrington opgevolgd in de opera. Hebt u met hem gewerkt ?

– FISCHER : Nooit samen. Hij was dirigent in opera van Kent en ik werd uitgenodigd om “Agrippina” van Haendel te doen, dat was ook toen met oude instrumenten, in 1982 of ’83. Toen was het niet zo simpel om zulk een orkest goed te krijgen in Engeland. Het jaar daarop is Norrington weggegaan en toen werd ik gevraagd om de hele opera over te nemen. We hadden daar diskussies of we al dan niet Mozart op oude instrumenten zouden doen. Een overweging daarbij was de kwaliteit van het bestaande orkest en de mogelijke kwaliteit van de oude instrumenten. We hebben dan toch met moderne instrumenten doorgewerkt. Maar, er waren veel mensen die op oude instrumenten speelden. En dat klonk een beetje als oude instrumenten. Het heeft me altijd al geïnteresseerd om de dingen een beetje door mekaar te mengen.

– U hebt altijd al veel opera gedirigeerd en u blijft dat doen. Er wordt dikwijls beweerd dat voor een dirigent opera het hoogst is. Is dat zo ?

– FISCHER : Ik weet het niet. Opera dirigeren is frustrerend omdat de zangers niet kijken. Ze zingen dan meestal te vroeg of te laat. Maar als het funktioneert, is opera dirigeren fantastisch. Door de moeilijkheden ervaart men dat als iets heel biezonders. Maar het lukt me alleen als ik met een ensemble lang kan werken. Het is vreselijk frustrerend als je in een bak gaat staan en begint met zangers en een orkest die heel toevallig bij elkaar komen.

– Het overkomt u dus ook dat u zo moet werken ?

– FISCHER : Ja, de allereerste opera die ik deed was “Don Giovanni” in Zürich. Ik kon maar niet gedaan krijgen dat de aria van Don Giovanni samen eindigde. Dat was een verschrikkelijke ervaring. Ook in Kent, waar we echt op ensemble werkten, duurde het soms tot twintig uitvoeringen voor alles in mekaar paste. Ik heb daar veel geëxperimenteerd. Het orkest moest zich omdraaien en naar het toneel kijken. Om te zien wat daar gebeurt. Veel instrumentalisten in de bak kennen het verhaal van de opera niet. Eigenlijk hadden ze de uitvoeringen ook zo moeten spelen. Maar toen kwam er een zekere angst voor het onkonventionele op en hebben we ze teruggedraaid. Maar de repetities met het omgedraaide orkest waren de beste opera’s die ik ooit heb gedaan.

– U hebt met het jeugdorkest de Jonge Filharmonie gewerkt. Trekt u dat aan ?

– FISCHER : Ja, maar hier moet nagedacht worden hoe je zo’n jeugdorkest misschien beter krijgt. Het is een heel aardig spelend orkest, met een prachtige mentaliteit, maar met onvoldoende orkest- of kamermuziekervaring.

– Die krijgen ze toch in die orkeststage ?

– FISCHER : Ja, maar daar is niet genoeg tijd voor ! Ik denk dat de muziekscholen meer orkest- en kamermuziek moeten doen. Dat is absoluut nodig, om een traditie van samenspel te laten ontstaan. Het allerergste is als de muzikanten in de scholen zo worden opgeleid dat ze alleen met hun instrument bezig zijn. Dan houden ze meer dan hun instrument dan van muziek. Als ze dan met een orkest spelen, dan staat iedereen in de weg : “Ik hoor mijn eigen fluit niet meer, omdat de anderen ook muziek maken rond mij. Zeer storend. ” De enige oplossing is dat ze inzien dat dit een orkest is, en dat dit een partituur is die we spelen. De solistische opleiding is enorm gevaarlijk.

– Is dat in Hongarije niet anders ?

– FISCHER : Niet veel, daar is ook te weinig orkestopleiding, wel een hele goeie kamermuziektraditie, maar dan weer veel te weinig oude muziek. Elk land heeft zijn eigen kwaliteiten. Zo vind ik de solfège-opleiding in België veel beter dan in Nederland. Ik heb bij dat jeugdorkest ontdekt dat ze heel mooi kunnen zingen. En ze horen heel goed. Daarop zou je moeten kunnen bouwen.

– Bij die Jonge Filharmonie hebt u ook beginnende dirigenten ruggesteun gegeven.

– FISCHER : We hadden zeven kandidaten in die masterclass. Daarvan waren er uiteindelijk zes niet goed genoeg. Er is er maar één gebleven. Dat is niet veel. Maar bij dirigenten moet men een beetje strenger zijn.

– Hoe vang je nu een dirigent op ?

– FISCHER : Dirigent zijn is een niet bestaand beroep. Hij staat niet in de partituur. De dirigent heeft geen partij te spelen. Het beste is, als een dirigent uit een ander beroep groeit. Als iemand een instrumentalist is of een komponist, en ook dirigeert, dat is absoluut het beste. De allerbeste dirigenten vroeger tenminste hebben eerst iets anders gedaan. De komponisten hebben hun eigen komposities geleid : Wagner en Mahler hebben gedirigeerd. In de volgende generatie heeft ook iedereen gekomponeerd. Furtwängler heeft gekomponeerd en ook Dorati. Er zijn Klemperer-komposities. Toscanini heeft veel veranderd. Toscanini was een disciplinaire man. Hij vond dat men strenger en meer gedisciplineerd moest musiceren. Ik vraag me af of hij geen grote fout heeft gemaakt. Want door dat strenger musiceren zijn veel artistieke intuïties van de musici verloren gegaan. Ik heb veel respekt voor de man. Maar ik denk dat het historisch een grote fout was.

– Mahler was toch ook tegen de Schlamperei.

– FISCHER : Wat is dat ? De schoonmaakfunktie van een dirigent vind ik zeer dubieus.

– De beste dirigent is dan degene die niet dirigeert ?

– FISCHER : De beste dirigent is die kreativiteit helpt ontstaan in een gezelschap. Als er geen kreativiteit is, kan je er niets aan doen. Je kan de perfektie nog perfekter krijgen. Het lijkt dan op een museumruimte waar niks interessants aan de muur hangt. Je kan de ruimte schoner maken en nog schoner. Maar eigenlijk is er niks interessants. Het is misschien hard gezegd. Maar de jongste veertig, vijftig jaren komen er altijd minder muzikale ideeën in het muziekleven en altijd meer wanen van perfektie, van gelijk zijn en precies zijn, en vooral : niets doen wat men kan bekritizeren. Door dat negatieve verliest men heel veel kreativiteit.

– Kan je jonge dirigenten daar op wijzen wanneer u ze onder handen krijgt ?

– FISCHER : Dat is niet zo simpel. Ik zoek getalenteerde musici. Die geef ik een hele boel praktische raad : “Als je het zo doet helpt het jou niet… dit helpt wel… ” Ze een beetje sturen. Dat is ongeveer alles.

– Het vak is dan niet te leren ?

– FISCHER : Wel te leren. Je moet heel veel leren om muziek te maken. Je moet harmonie leren. Je moet instrumenten leren, je moet leren zingen, je moet in verschillende richtingen de techniek leren, je moet je ritme, je intonatie beheersen, je moet van alles op de hoogte zijn, je moet van alles verstand hebben. Er is heel veel te leren. Maar uiteindelijk, hoe je de kreativiteit in de muziek aanleert, hoe je een goed komponist wordt… ik vraag me af je dat kan leren. Ik kan me musici voorstellen die enorm veel weten, over alles, in de muziek. En die toch niet interessant zijn.

– U komt ook met uw eigen orkest, het Festival Orkest van Budapest. U hebt dat samen met Zoltan Kocsis gesticht. Wat is daar specifiek aan ?

– FISCHER : In sommige opzichten is het een beetje flexibeler dan normale orkesten. Daardoor ontstaat vrijheid. Wij werken bijvoorbeeld niet het hele jaar door. Tijdens de vrije weken doen de musici veel kamermuziek. We hebben een heel uitgebreid repertoire. We spelen veel oude muziek, deze zomer zelfs Lully. Wat voor een modern orkest ondenkbaar is. Als je als musicus alleen muziek tussen Beethoven en Stravinski mag spelen, wordt je horizon te klein. Je moet soms even een uitzicht krijgen. En dat kunnen we daar doen.

– U komt met muziek van Bartok naar Brussel. De band van Bartok met de volksmuziek, de traditionele muziek is belangrijk. Voor hem was dat de oplossing om uit de romantiek weg te komen.

– FISCHER : Ook. Maar ook om een identiteit te vinden. Want interessant is : hij leefde in een omgeving van heel nationalistische Hongaren. Hij was niet één van hen. Maar toch heeft hij van die volksmuziek gebruik gemaakt, om onafhankelijk te worden van de Duitse traditie in de muziek. Zijn onderzoek naar de Hongaarse folklore vond hij toch waardevol genoeg om een identiteit op te bouwen. Theodor Adorno werd daar heel boos om want voor hem was de volksmuziek de Eselsbrücke van de muziek. Men kon er niets mee bereiken. Historisch gezien is dat niet waar. De meest waardevolle muziek van de 20ste eeuw heeft heel veel met folklore te maken : in Stravinski hoor je de Russische oorsprong, bij Bartok de Hongaarse en bij Janacek de Tsjechische en je zal er nog meer vinden. Die strengheid van Adorno is niet meer dan het verdedigen van het denken van Schönberg. Maar dat heeft absoluut niet bewezen de enige oplossing in de muziek te zijn. “

Ivan Fischer komt met zijn Budapest Festival Orchestra in het kader van het Festival van Vlaanderen en van Jubilate naar Brussel voor drie koncerten met Bartok. Pianist Zoltan Kocsis speelt telkens voor de pauze een pianoconcerto, na de pauze volgt dan een muziekteaterwerk. Daarbij is boventiteling voorzien.

Met het Bartokjaar verscheen een doos met werk voor pianosolo door Zoltan Kocsis en met als bonus de drie concerti samen met het Budapest Festival Orchestra onder leiding van Ivan Fischer.

Lukas Huybrechts

Koncerten : 5, 6 en 7 oktober in het Paleis voor Schone Kunsten CD’s : Zoltan Kocsis Béla Bartok : Works for piano solo & The three piano concertos Philips 446 368-2, 4 CD’s.

Ivan Fischer : “De beste dirigenten hebben eerst iets anders gedaan. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content