Hoe verschoven de bevolkingsgroepen in het Brussels gewest ? Onderzoekers over de mensen en het wonen in de hoofdstad.
DE tweetalige brochure Multikultureel Brussel is de neerslag van twee jaar studie, uitgevoerd in opdracht van Vic Anciaux (VU), staatssekretaris van het Brussels hoofdstedelijk gewest. Ze geeft een overzicht van de evolutie van Brussel van Nederlandstalige naar tweetalige stad en vervolgens naar multikulturele hoofdstad van Europa. Vertrekpunt is 1846. Toen leverde de eerste volkstelling cijfers aan.
Het werkstuk analyzeert de koncentraties van bevolkingsgroepen in Brussel en een paar andere Westeuropese steden. Op grond van de volkstellingen van 1981 en 1991 kunnen de verschuiving in het spreidingspatroon en de integratie worden nagegaan. Kaarten en tekst vullen mekaar naadloos aan en het indrukwekkende cijfermaterieel wordt verhelderd in begrijpelijke taal. Een gesprek met de auteurs, professor emeritus Herman Van der Haegen en Chris Kesteloot, deeltijds hoofddocent aan het Instituut voor Sociale en Ekonomische Geografie van de KU Leuven.
– Wat is sociale en ekonomische geografie ?
– HERMAN VAN DER HAEGEN : Sociale en ekonomische geografie heeft te maken met de ruimtelijke organizatie van de maatschappij. Wat in die ruimte voorkomt landschappen, wegen, steden, maar ook bevolkingsspreiding, inplanting van bedrijven, verplaatsingspatroon van goederen, mensen en informatie is tot stand gebracht door menselijke aktiviteiten in samenlevingsverband. De sociale geografie legt de nadruk op de sociale, politieke en kulturele aspekten van de ruimtelijke organizatie ; de ekonomische geografie benadrukt de ekonomische aspekten.
We blijven beschrijven, maar ordenen ook zinvol en we geven een verklaring.
– Een verklaring waarvan ?
– VAN DER HAEGEN : Wie in Brussel rondloopt, ziet verschillen. In bouwwijze van de huizen of groenverdeling. Volle en lege straten, geen of druk verkeer. Wie nader toekijkt, ontdekt een sterke invloed van de bewoners zelf. Wie woont en leeft daar ?
Eén van de ingangen is de nationaliteit van de bevolking, die de demografische en sociale struktuur en de manier van leven weerspiegelt. De ene bevolkingsgroep leeft veel sterker buitenshuis dan de andere.
– CHRIS KESTELOOT : De Turkse migranten leven, bijvoorbeeld, dichter bij mekaar dan de Marokkaanse. Dat komt omdat de Turkse immigratie eind van de jaren zestig eigenlijk min of meer klandestien verliep. De overheid liet begaan en zo ontstond een reservoir van goedkope arbeidskrachten die niet konden protesteren. Klandestiniteit veroorzaakt ketting-migratie. Mensen uit hetzelfde dorp overtuigen er elkaar van het ook maar te wagen uit te wijken. Klandestiniteit zet ook aan tot bijeenwonen, want de groep biedt een sociaal vangnet en bescherming.
Marokkanen werden gerekruteerd in steden. Degenen die naar hier kwamen, waren al eens ontworteld, toen ze hun dorp ruilden voor de stad. Hun overplanting naar België betekende een tweede ontworteling. Ze pasten zich dus sneller aan, omdat het wel moest. Bovendien is hun aantal zo groot dat het voor hen onmogelijk is bijeen te wonen in een aaneengesloten gebied.
Dat is één punt, maar ook de sociale struktuur speelt mee. Marokkanen leven in een grootfamilie-verband, Turken leven in clans en neigen er dus sterker naar bij elkaar te blijven. De sociale kontrole is bij hen dan ook groter en de integratiedrang kleiner. Want de groep waarop ze kunnen steunen, is groot genoeg om etnisch ondernemerschap mogelijk te maken. Opwaartse sociale mobiliteit veronderstelt dus het minder verlaten van groep en buurt.
– VAN DER HAEGEN : Die verschillende, scherp onderscheiden kulturen treffen we aan tussen alle vreemdelingen, ook bij de rijkere. Elke kultuur kon gemakkelijker blijven bestaan, omdat ze in Brussel niet tegenover één sterke lokale kultuur stond, maar tegenover twee basiskulturen : een Franstalige en een Nederlandstalige.
– Ging het er in alle grote Westeuropese steden toe zoals in Brussel : ontvolking van de kernstad, rijken in de groene rand, lege huizen in het centrum die dan opgevuld worden door armen en migranten ?
– VAN DER HAEGEN : City-vorming doet zich vrijwel overal voor. De verouderde binnenstad wordt verlaten en daar komen kantoren. Mensen vertrekken dan naar de stadsrand, waar ze betere en grotere huizen bouwen. We noemen dat suburbanizatie.
– KESTELOOT : Toch zijn er in Europa zeer grote verschillen. Dat houdt verband met het moment waarop een land de industriële revolutie binnentrad. Onze steden werden in de negentiende eeuw al sterk beïnvloed door de industrializering, waardoor de rijken eruit wegtrokken. Veel gemeentehuizen in de Brusselse rand zijn voormalige kasteeltjes van die rijken. In Nederland was de industrializering veel zwakker en begon ze veel later. In Zuid-Europa was zo vroeg van industrializering geen sprake. Dat zien we aan de steden.
Een tweede punt : de opvang van de verkrotting. De arbeider moest uit de stad gehouden worden, want daar lag het centrum van alle kwaad. Tegelijk werd het openbaar vervoer uitgebouwd, zodat pendelen normaal werd.
– VAN DER HAEGEN : De opvang van de verkrotting begon na de Eerste Wereldoorlog. Koning Albert I beloofde dat trouwens aan zijn soldaten. Het aanpakken van het miserabele wonen kan via drie wegen. Je kan de bouw van privéwoningen aanmoedigen, koöperatieve woningbouw steunen of een woningpark bouwen, beheerd door de lokale overheid.
In België kreeg de keuze een politiek tintje. Zwart-wit uitgedrukt : de katolieken wilden eigendom bevorderen, want huiseigenaars zouden geen socialisten worden. Er werd op een bestaand patroon ingespeeld pendelen bestond dus al door de vroege industrializering zodat de mensen buiten de stad bleven wonen en in de stad werkten. De paar voorbeelden van koöperatieve woningsbouw zie de tuinwijken in Watermaal-Bosvoorde en Anderlecht mochten alleen op goedkope grond tot stand komen. Die bleven homogeen, bleven bewoond en ze verkrotten niet. Het systeem van woningen beheerd door de mensen zelf, werd in het algemeen afgeschoten. Voor rechts was het te rood getint. En links kon er geen politieke toewijzingen in hanteren. Tenslotte de derde weg. Gemeentelijke woningen komen in Brussel het meest voor. Het systeem gaf politici ook de kans aan kliëntelisme te doen.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de ontvolking van de stadscentra politiek aangemoedigd. Subsidies lokten mensen naar de stadsranden, waar ze grotere en betere woningen bouwen. Die suburbanizatie zou nog worden versterkt, via grote openbare werken, die de hele infrastruktuur richtten op het gebruik van de auto.
– KESTELOOT : Een bestaande gewoonte is zo versterkt. Daardoor veranderden de steden vooral in de jaren zestig heel snel. Brussel verloor inwoners, er ontstond leegstand in het centrum. Komt daarbij dat in België alle planning ontbrak. Iedereen kon en kan bouwen waar hij wou. De baksteen in de maag van de Belgen is niet genetisch, die is daar geplant via een beleid dat sinds de Eerste Wereldoorlog nauwelijks veranderde.
Vergelijk dat met Nederland, waar de suburbanizatie is gekanalizeerd door nieuwe stedelijke kernen te bouwen, zoals Almere en Lelystad. Daardoor werd de groene ruimte beter beschermd. Tegelijk kwam het geld, dat wij besteedden aan subsidies voor woningen buiten de stad en grote wegen, in Nederland vrij voor de renovatie van de binnenstad.
Nu is de Nederlandse situatie ook anders : de demografische druk vlak na de Tweede Wereldoorlog dwong om politiek in te grijpen. Nu nog beheert de gemeente 75 procent van de woningmarkt in de grote steden. Dat maakt gettovorming onmogelijk. En de sociale maatregel van huursubsidies laat mensen met een laag inkomen ook toe in betere woningen te leven.
In Frankrijk verliep alles weer anders. In de negentiende eeuw al begonnen ze daar met stadssaneringen, die de armeren naar de stadsranden dreven. De demografische explosie van de jaren vijftig werd in de eerste plaats opgevangen in bidonvilles iedereen lijkt vergeten dat sloppen Parijs omringden, veertig jaar geleden. De regering reageerde daarop met de bouw van enorme flatgebouwen, buiten de steden. Daardoor zitten nu kansarmen bijeen in sociale probleemwijken om de grote steden. Ze blijven kansarm omdat ze in hun omgeving geen werk vinden, omdat ze buiten de stad leven.
Overdreven gesteld, kunnen we zeggen dat Nederland, met zijn spreidingspolitiek, vrijwel geen rellen kent. België, waar de allerarmsten in de kernen wonen, beleeft af toe een rel. En het knalt iedere maand in Frankrijk, waar de armsten wonen daar waar geen banen te vinden zijn en waar ze geen kans maken op een normaal sociaal leven.
De inplanting van vreemdelingen in diverse steden heeft vandoen met alle mogelijke faktoren sociale, historische en ekonomische die door de politiek worden versterkt of afgezwakt.
– VAN DER HAEGEN : Iedere faktor kan niet op zichzelf spelen, maar kan wel een evolutie versterken of afremmen. Het westen van Nederland dat de toon aangaf had vanwege zijn geografische ligging nood aan samenwerking. In de polders moest de waterhuishouding geregeld worden, er moest samengewerkt werden. Vandaar meer respekt voor interaktie, voor regelende wetten. Dat zit ingebakken.
Ander gegeven : Vlaanderen kende vanaf de middeleeuwen een zeer versnipperd grondbezit. Dat maakte het promoten van lintbebouwing mogelijk.
– KESTELOOT : In Vlaanderen was het huisvestingsvraagstuk minder zwaar, wegens de lichtere demografische druk. Het aanmoedigen van de bouw van privé-woningen maakte de na-oorlogse sociale woningbouw omzeggens overbodig. De verloedering van de openbare ruimte is de prijs die we daarvoor betalen.
– VAN DER HAEGEN : En de verloedering van de stad. Zeker in Brussel, waar geen fusies plaatsvonden en de gemeentelijke versnippering sterk is. Niemand sprak voor Brussel, elke burgemeester pleitte voor zijn eigen gemeente. De meeste mandatarissen van de Brusselse raad zijn nog steeds gemeentemandatarissen, die te lokaal denken. Zo ging de door de francofonie aangemoedigde vestiging van rijke Franstaligen in Vlaamse gemeenten voorbij aan het feit dat de kernstad daarmee haar rijke burgers verloor. En dus haar inkomsten zag teruglopen. Zelfs nu is de stadsrenovatie lapwerk. Hier en daar wat schoonmaken, lost het probleem niet op.
– KESTELOOT : We zien in Brussel ook wel een terugkeer van rijkere groepen naar gerenoveerde wijken. Stadsrenovatie zou ook voor de gewone mensen moeten gelden, maar in de praktijk kunnen alleen begoeden de nieuwe huizen bewonen.
– Waardoor minder welstellenden terugkeren naar de binnenstad.
– VAN DER HAEGEN : Ja en nee. In de verkrotte binnensteden komen nieuwe groepen aan. Mensen die het in de dorpen niet kunnen harden, alleenstaande vrouwen, kansarmen, ex-gevangenen. Zij vinden in de binnenstad ruimte en de opvang van een anoniem sociaal stelsel. De binnensteden verliezen welstellende groepen en beleven invoer van daklozen en kansarmen.
Brussel is speciaal omdat daar met een vergrootglas gekeken wordt, een vergrootglas dat bovendien etnisch gekleurd is. Zowel de rijke als de arme vreemdelingen zullen het bestaande sociaal stramien sterk beklemtonen. De Japanse gemeenschap woont dubbel zo komfortabel als de Belgische bevolking. Het woonkomfort van de Marokkaanse groep staat genoteerd op een dertiende van dat van de Belgen. Maar armoede met een etnisch tintje springt sterker in het oog.
– KESTELOOT : Alle parameters verwijzen naar het centrum van Brussel : armoede, slechte woningen, laatst aangekomen groepen migranten, grote gezinnen, leegstand. Dat is het gebied met de hoogste dichtheid aan jongeren per vierkante kilometer. Elk kind moet zich leren integreren in de maatschappij. De arme jongeren doen dat in een situatie die eigenlijk een negentiende-eeuwse toestand weerspiegelt. De politiek heeft daar een kans gemist door de verwaarlozing van sportinfrastruktuur, scholen, wijkhuizen, kulturele centra en buurtleven.
– VAN DER HAEGEN : Dat valt op te lossen via kleine ingrepen die niet te veel kosten. Maar de politieke wil daartoe ontbreekt.
– Welke oplossingen dienen zich aan ?
– KESTELOOT : Die oplossingen aandragen, is niet onze taak. Dat moet de demokratie doen. Maar het is een vitale noodzaak dat de fiskale herverdeling tussen de verschillende gemeenten, in Brussel en elders, wordt herzien. De stad moet diensten verlenen aan haar eigen bevolking in veel gevallen vreemdelingen en kansarme Belgen en aan de bevolking van de rijke randgemeenten. Scholen, wegen, diensten zitten gekoncentreerd in de binnenstad, maar worden vooral gebruikt door mensen die hun belasting elders betalen. In Brussel hebben de centrale gemeenten er alle belang bij om rijkeren aan te trekken. Al is het maar om hun inkomsten te verhogen. In termen van belastinginning is Sint-Joost-ten-Node de armste gemeente van België. De rijkste is Lasne (Chapelle-St.-Lambert in Waals-Brabant). De kloof neemt trouwens toe. De rijkste wordt rijker, de armste wordt armer. Politici moeten ophouden alleen te denken aan het rijke deel van de gemeente en aandacht schenken aan het arme deel.
– VAN DER HAEGEN : De politici moeten inzien dat de meerderheid van de Brusselse jeugd van vreemde origine is. Die bepaalt de toekomst van Brussel. Ze bestaat niet meer uit vreemdelingen, maar is onze jeugd. Als dat tot iedereen doordringt, zijn we op de goede weg. En dat zal pas doordringen wanneer die jongeren kiezers zijn. Want er wonen steeds minder Vlamingen en Walen in Brussel. Minder echte Brusselaars ook.
– Waar gaat het dan heen met de integratie ?
– KESTELOOT : Dat is een veel te emotioneel begrip. De geschiedenis leert dat er na enkele generaties integratie optreedt. Maar die kan worden bevorderd of tegengewerkt. Integratie is een veelduidig begrip. Maar meestal bedoelt men er maatschappelijke integratie mee : een baan hebben, deelnemen aan het sociale en politieke leven. Daarom alleen al moeten migranten stemrecht krijgen. Voor een demokraat is het normaal dat geen groepen worden uitgesloten en dat iedereen aan het sociale leven deelneemt. Maar we moesten eerst de schok van Vlaams Blok en Front National ondergaan, voor we beseften dat stemrecht en snelle nationalizering noodzakelijk was.
De vraag is eigenlijk : stelt het een probleem dat mensen anders zijn ? Neen, tenzij we daar een probleem van maken. Japanners wonen dichter in mekaars buurt dan Turken of Marokkanen. Ze hebben eigen scholen, eigen winkels, eigen centra. Maar niemand vraagt zich af of die geïntegreerd zijn.
Misjoe Verleyen
H. Van der Haegen, C. Kesteloot, G. Juchtmans, “Multicultureel Brussel”, 55 blz., 1995. Informatie : Instituut voor Sociale en Ekonomische Geografie, KU Leuven tel. (016) 32.24.43
Van links naar rechts Van der Haegen, Kesteloot, Juchtmans : een naadloze samenwerking van auteurs en kartografe.
Herman Van der Haegen : “De politiek moet bijsturen”.
Chris Kesteloot : “Dat mensen anders zijn, is slechts een probleem als we er een van maken. “
Greet Juchtmans : “De vraag is : hoe stel ik zoveel mogelijk zo helder mogelijk voor ? “
Rijkere wijken zijn zo herkenbaar.
Het centrum van Brussel is verkrot.
Een blik op de kaart : vreemdelingen wonen vooral rond het centrum, Belgen in de rand om Brussel.
De “bolletjeskaart” biedt aanvullende informatie. Rond het centrum licht een rode halve cirkel op. In die wijken wonen meer dan 50 procent vreemdelingen.