Behalve voor grindwinning bestaat er voor de ontginning van oppervlaktedelfstoffen in Vlaanderen geen specifieke regeling. Maar minister Dirk Van Mechelen heeft wel een voorontwerp van decreet klaar.

De vraag of er nog zand moet zijn, wordt zelden letterlijk genomen, laat staan met een becijferd ja beantwoord. Nu is dat nochtans zo. Zand is een verzamelnaam voor alle korrelvormige deeltjes die uit minerale stoffen bestaan en tussen 2 en 0,063 millimeter groot zijn. Korrels groter dan 2 millimeter worden grind genoemd. Korrels fijner dan 0,063 millimeter en grover dan 0,002 millimeter worden als silt bestempeld, en die deeltjes zitten ook in leem. Korrels fijner dan 0,002 millimeter noemen we klei.

In Vlaanderen hebben meer dan 75.000 werknemers rechtstreeks met verschillende zandsoorten te maken. Meteen goed voor een gezamenlijke omzet van enkele tientallen miljarden frank per jaar. Daarin zitten ook de Boomse, Kempische of Ieperse klei voor al dan niet handgevormde gevelstenen, snelbouwproducten en dakpannen, de fijne vulzanden voor infrastructuurwerken en de grove zandsoorten voor hoogwaardige toepassingen zoals betonmortel en betonwaren. En er is ook nog het wereldvermaarde witte kwartszand uit de groeven van Mol, Lommel en Maasmechelen.

Precies omdat de economische belangen van de zandverwerkende sector zelden met ruimtelijke en ecologische vereisten samenvallen, probeert Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media Dirk Van Mechelen (VLD) vandaag wat zijn CVP-voorgangers Luc Van den Brande en Eric Van Rompuy vermeden: een decreet voor de winning van oppervlaktedelfstoffen. Daarbij willen Van Mechelen en de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (ANRE) van de Vlaamse Gemeenschap de economische noden met ruimtelijke en ecologische belangen verzoenen. Want zij achten ‘het absoluut noodzakelijk voor de verschillende oppervlaktedelfstoffen de huidige voorraden te toetsen aan de behoeften én delfstofplannen te ontwikkelen die volgens het principe zuinig maar genoeg ook de toekomstige behoeften dekken’. En die zijn inderdaad niet gering. Op een studiedag georganiseerd door het Genootschap voor Grondmechanica en Funderingstechniek van het Technologisch Instituut van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV) bleek meer dan eens dat de vraag naar verschillende soorten zand groter is dan het Vlaamse aanbod. In dat verband ontvouwde Jan Van Roo (ANRE), ingenieur en een van de auteurs van het voorontwerp van decreet, de beleidsvoorbereidende studie die PricewaterhouseCoopers vorig jaar uitvoerde in opdracht van de Administratie Economie, waaronder ANRE ressorteert.

VAN LIMBURG TOT DE KUST

Doordat de transportafstand van vul- en bouwzand zelden groter is dan dertig tot vijftig kilometer en door het aanbod uit de betrokken delfstoffenzones, zoals door ANRE afgebakend aan de hand van de lopende vergunningen en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, zal Antwerpen in de komende vijf jaar 4.531.163 kubieke meter (77 procent) bouwzand en mogelijk 4.228.553 kubieke meter (65 procent) vulzand te kort hebben. Het Schelde-, Rijn- en Engelse Noordzeezand helpen dat gebrek aan bouwzand bijpassen. De behoefte aan ophoogzand in Antwerpen dreigt echter nog groter te worden zodra bijvoorbeeld werk gemaakt wordt van de ontsluiting van de ring rond Antwerpen.

Vlaams-Brabant zal in de komende vijf jaar 986.250 kubieke meter (38 procent) bouwzand en zeker 4.343.228 kubieke meter (86 procent) vulzand te weinig hebben. Het tekort aan bouwzand kan aangevuld worden met breekzand dat aan de bovenloop van de Dender en de Zenne, in Wallonië gewonnen wordt. Maar het gebrek aan ophoogzand dreigt groter te zijn omdat er geen rekening werd gehouden met de vraag van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van een aantal kleinere afnemers.

Limburg heeft vooralsnog een overschot van 3.229.720 kubieke meter (45 procent) bouwzand, waarmee het Antwerpen te hulp komt, maar heeft 3.578.499 (64 procent) kubieke meter zand te weinig. De toestand in Limburg wordt nog problematischer omdat het gebrek aan vulzand wellicht groter zal zijn dan geraamd. En omdat het overschot aan bouwzand zal verminderen als de grindwinning in Limburg, krachtens het CVP-SP-decreet van 1993-1995, in 2005 stopgezet wordt. En als Nederland intussen zijn zandprijzen opdrijft ‘door krapte te creëren en een belasting op oppervlaktedelfstoffen in te voeren’. Dat zegt ingenieur Bart de Jong, hoofd van de afdeling Bouwgrondstoffen van het Nederlandse ministerie van Verkeer en Waterstaat.

West-Vlaanderen heeft tijdens de komende vijf jaar 4.940.048 kubieke meter bouwzand nodig. Het aanbod wordt voldoende geacht gezien de aanvoer van grof zand uit het Engels Continentaal Plat en de winning van fijn zand op het Belgisch Continentaal Plat – vooral dan op de Kwintebank, een van de Vlaamse Banken ter hoogte van Nieuwpoort. West-Vlaanderen heeft daarentegen 4.935.809 kubieke meter (81 procent) vulzand te weinig. PricewaterhouseCoopers stelt in zijn studie wel dat het Belgisch Continentaal Plat nog meer zand te bieden heeft. Maar het advies van doctor Vera Van Lancker van het Renard Centrum voor Mariene Geologie (Universiteit Gent) is genuanceerder: ‘Het potentieel van de twee zandwinningszones op de Vlaamse banken en de noordelijker gelegen Zeelandbanken is groot, maar de zandontginning moet er streng gemonitord worden. Er wordt wel beweerd dat de afgegraven zandlagen snel weer aangevuld worden, maar op grote schaal worden die hoeveelheden hoe dan ook verwijderd. Ongeacht de vraag op welke termijn het raadzaam is nog meer zand op te halen, is het zeker niet aan te raden om te dicht bij de kust te extraheren en bijna uitsluitend de Kwintebank af te graven. Het zou goed zijn ook de verder gelegen Oost-, West- en Noordhinderbanken te gebruiken.’

Oost-Vlaanderen heeft de komende vijf jaar 5.166.092 kubieke meter bouwzand nodig en haalt dat vooral op het Engels Continentaal Plat en uit de Rijn. Oost-Vlaanderen zal echter 1.406.569 kubieke meter (24 procent) vulzand te weinig hebben.

BUITENLANDSE KORRELS

Kortom, de voorspelde tekorten aan bouw- en ophoogzand in Vlaanderen zijn groot. Geoloog Dirk Van Mechelen (organisator van de studiedag) berekent op basis van PricewaterhouseCoopers’ studie dat Vlaanderen in de komende vijf jaar in totaal 25,7 miljoen kubieke meter bouwzand nodig heeft. Vlaanderen kan daarvan slechts 13,4 miljoen kubieke meter uit eigen bodem ophalen. Het gebrek aan bouwzand (48 procent) wordt wel ingevuld door leveringen uit Nederland (10 miljoen kubieke meter), het Belgische Continentaal Plat (2 miljoen kubieke meter) en Wallonië. Toch merkt hij op dat er nog een extra tekort van 3,2 miljoen kubieke meter ontstaat als de grindwinning eind 2005 stopt. Het tekort aan vulzand in Vlaanderen in de komende vijf jaar raamt de geoloog op 9,7 miljoen kubieke meter (33 procent). Als er zich geen opportuniteiten aandienen, kan dat tot 18,5 miljoen kubieke meter (64 procent) oplopen.

Jan Van Roo van ANRE: ‘De helft van de behoefte aan bouwzand in Vlaanderen zal door buitenlandse leveranciers ingevuld moeten worden. En als de grindwinningen in Limburg in 2005 effectief stoppen, zullen de afhankelijkheid van het buitenland en de navenante overheidsuitgaven nog toenemen.’ Zolang het Belgisch Continentaal Plat en groeven aan land kunnen worden aangeboord, ziet hij geen problemen voor de bevoorrading van ophoogzand. Althans niet in de komende vijf jaar, ‘maar laten wij het risico niet nemen de bouw- en aanverwante sectoren over vijftien jaar met al te dure basisgrondstoffen te confronteren’. Vandaar dus het voorontwerp van decreet.

Patrick De Klerck, raadgever van minister van Economie en Ruimtelijk Ordening Van Mechelen is duidelijk: ‘Bij gebrek aan een eigen wetgevend kader wordt de ontginning van delfstoffen tot op heden geregeld via de milieuwetgeving en de wet op de ruimtelijke ordening, die te weinig economische accenten leggen.’ Op de gewestplannen uit de jaren zeventig worden een driehonderdtal ontginningsgebieden (in totaal 11.900 hectare) aangegeven. De ‘memorie van toelichting’ bij het voorontwerp van decreet noemt de huidige gewestplanvoorzieningen echter om een aantal redenen achterhaald. Bovendien wordt betreurd dat het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) de ontginningen ondergeschikt maakt aan de zogeheten structurerende functies zoals natuur, landbouw, bosbouw, wonen en werken. Ontginningen zijn inderdaad ’tijdelijke activiteiten’ zoals het RSV dat noemt, maar de auteurs van het voorontwerp van decreet vinden dat de gewestplannen te stroef zijn om de nabestemming van de ontginningsgebieden verder te bepalen. Daarom stelt minister Van Mechelen eerstdaags een aantal drastische wetswijzigingen voor.

AFGEWERKTE SITE

Primordiaal wordt de opmaak van een vijfjaarlijks delfstoffenplan voor elk van de achttien oppervlaktedelfstoffenzones, zoals die voorzien zijn in het RSV ( zie kaarten). De delfstoffenplannen dienen overigens – met 2025 als horizon – mede als basis voor de desbetreffende Gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplannen, die op termijn de bestaande gewestplannen zullen vervangen. Op dat vlak probeert de administratie Economie, waaronder ANRE ressorteert, een stem in het kapittel te krijgen. De delfstoffenplannen moeten immers verhinderen dat ‘geologisch gunstige sites door andere bestemmingen definitief verloren zouden gaan’, maar tegelijk voldoen aan de vereisten eigen aan de Milieu Effecten Rapportage (MER) – inclusief de eindafwerking van de ontginningsplaats.

Op dat vlak integreert het decreet enerzijds de bestaande MER-verplichtingen en vult het anderzijds het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (VLAREM II) aan. Thans kan een uitbater immers niet verplicht worden zijn ontginningssite, na gebruik, af te werken. Het decreet wil de eindafwerking van de ontginningsgebieden vooral door opgelegde financiële waarborgen afdwingbaar maken. De eindafwerking wordt wel losgekoppeld van de realisatie van de nabestemming, die geregeld blijft via de wet op de ruimtelijke ordening.

Bij de exploitatie van een gebied wordt gestreefd naar een optimale en niet naar een maximale ontginning omdat zo ‘het ruimtelijk beslag en de ecologische gevolgen zoveel mogelijk beperkt worden’. De verschillende soorten zand zullen dus rationeler ontgonnen moeten worden. En eens ontgonnen, zullen zij beter benut moeten worden. Aan de andere kant wil minister Van Mechelen de ontginner een juridisch wapen zonder voorgaande geven. Het is immers de bedoeling de ontginner, via een administratieve of ministeriële beslissing, een ontginningsmachtiging te verlenen waarmee hij – desnoods tegen de wil van de eigenaar in – geschikt geachte percelen toch mag ontginnen. De eigenaar kan wel eisen dat de houder van de ontginningsmachtiging de grond aankoopt. Ondanks de voorwaarden en de voorziene beroepsprocedure kan de voorgestelde ontginningsmachtiging geïnterpreteerd worden als een forse beknotting van het eigendomsrecht, de pachtwet en de wet op het vruchtgebruik.

Om uiteindelijk het beheer en de exploitatie van de verschillende soorten delfstoffen te verbeteren, wordt voorgesteld een normeringskader op te stellen voor de zogenaamde primaire delfstoffen uit groeven. Die zijn vandaag aan geen enkele milieuhygiënische norm onderworpen. Er wordt ook voorgesteld het Vlaams Reglement betreffende de Bodemsanering (VLAREBO) van maart 1996 en het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA) van december 1997 op dat normeringskader af te stemmen. Kwestie van zowel voor de primaire als voor de secundaire delfstoffen uit afgravingen, afbraak en infrastructuurwerken dezelfde normen te hanteren. Want zo kunnen de voorspelde tekorten aan verschillende delfstoffen ook uit bijkomende hoeken aangevuld worden.

Minister Van Mechelen moet nu eerst de Vlaamse regering overtuigen en de vereiste adviezen inwinnen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), van de Milieu- en Natuur- (MINA-)raad en van de Raad van State. Pas daarna kan hij met zijn ontwerpdecreet naar het Vlaams parlement.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content