‘Mensen in het bejaardentehuis zien eruit alsof ze gestraft zijn. Alsof oud zijn een misdaad is’

DIMITRI VERHULST 'Ik wil best proberen de schoonheid van rimpels in te zien, maar je moet daarin niet overdrijven.' © SASKIA VANDERSTICHELE

Met De laatkomer keert Dimitri Verhulst terug naar zijn hoogtijdagen. ‘Ik heb een zwarte kijk op de mensheid, maar ik lijd daar niet onder’, zegt hij. Een gesprek over meezingers, gebroken harten, en liefde in tijden van alzheimer.

‘Hoewel volkomen opzettelijk, is het zeer tegen mijn zin dat ik iedere nacht opnieuw in mijn bed schijt. Mij te verlagen tot deze zelfonterende daad is waarlijk de lastigste consequentie van de ietwat zotte levensweg die ik op mijn oude dag ben ingeslagen. Maar ik zou mijn verplegers en verpleegsters achterdochtig stemmen indien ik het in mijn slaap drooghield.’

Het is weinig schrijvers gegeven: een zo herkenbare eigen toon. Meer dan drie zinnen heeft Dimitri Verhulst niet nodig om de lezers van zijn nieuwe roman bij hun nekvel te grijpen. De laatkomer is het even schrijnende als hilarische verhaal van de gepensioneerde bibliothecaris Désiré Cordier, die om te ontsnappen aan zijn bazige vrouw en zijn liefdeloze burgermansbestaan de ziekte van Alzheimer begint te veinzen. Hij slaagt erin geriaters om de tuin te leiden en zich, gezond en wel, als demente en incontinente bejaarde te laten opnemen in Home Winterlicht.

Na een paar halve missers toont Verhulst zich in De laatkomer opnieuw de vrolijke misantroop die we kennen uit De helaasheid der dingen. ‘Dat zal wel niet meer veranderen. Ik ben intussen veertig en dan zijn er dingen in je karakter die vastliggen. Ik heb een zwarte kijk op de mensheid, maar ik lijd daar niet onder: ergens is dat ook mijn bron van levensvreugde. Ik kan me vermaken met lelijkheid. En zeg nu niet dat zoiets jullie vreemd is. Natuurlijk kunnen we tijdens een trouwfeest op tafel staan dansen terwijl we weten wat er in Syrië allemaal gebeurt, om maar iets te noemen. Natuurlijk kunnen we nog poëzie schrijven na Auschwitz. We hoeven alleen maar een knopje om te zetten. Ik kan een paard in de weide aaien en ’s avonds een paardenbiefstuk eten. Die twee gaan samen.’

Flashback. Het interview kent een valse start. We hadden afgesproken in Huccorgne, het onooglijke en naar men zegt bucolische Waalse dorpje waar de schrijver zich een tiental jaar geleden terugtrok om hout te hakken, schapen te fokken, en zich voorts geheel aan de liefde en de letteren te wijden. Maar de ochtend dat we ons met paard en kar op weg willen begeven, meldt zich al voor dag en dauw een grafstem aan de telefoon: ‘Met Dimitri. Nathalie en ik hebben vannacht besloten uit elkaar te gaan. Ik ben bang dat ik niet in de stemming ben voor een interview.’ Voor nieuws over gebroken harten bestaan gespecialiseerde bladen, maar voor een goed begrip van onderstaand interview kan de relatiebreuk van de schrijver ook in Knack niet onvermeld blijven. Een week later staat hij in Antwerpen bij een van de interviewers op de stoep. Hij sleept een reiskoffer op wieltjes achter zich aan. En stelt zich monter voor als ‘A. den Doolaard’.

Veel van uw boeken hebben een autobiografische achtergrond. Waar haalde u voor uw nieuwe roman de mosterd vandaan?

Dimitri Verhulst: Door omstandigheden – een aantal gevallen van dementie in mijn Waalse dorp en in de familie van Nathalie – heb ik de voorbije jaren opnieuw een aantal bejaardentehuizen bezocht, en het viel me op dat er nog niets veranderd was sinds de jaren zeventig, toen ik voor het eerst in zo’n home kwam. We hebben het dan natuurlijk over de sociale klasse die geen duur rusthuis kan betalen. Het is toch wraakroepend dat mensen anno nu nog altijd met een pamper in hun bed moeten liggen omdat er niemand is om hen op de pot te zetten? Of dat ze om zes uur een slaappilletje gevoederd krijgen omdat er ’s avonds geen personeel meer is? Alsof oud worden een misdaad is. Want zo zien de mensen in het bejaardentehuis eruit: alsof ze gestraft zijn. Op het gevaar af populistisch te klinken: er zijn ongetwijfeld criminelen die een prettiger cel hebben.

Zijn demente bejaarden in een rusthuis per definitie ongelukkig?

Verhulst: Dat durf ik niet te zeggen, maar ik heb er in ieder geval nog nooit één gezien die gelukkig was. De meesten waren depressief en ze verkeerden allemaal in de waan dat ze spoedig weer naar huis zouden gaan. Op een dag zullen we daar zelf ook zo liggen en in onze pamper schijten – en dat hebben we aan onszelf te danken. Want we hebben nooit meebetoogd met de witte sector, toen er weer eens personeel moest worden afgedankt of toen dat personeel andermaal een stuk van zijn loon moest inleveren. We hebben onze schouders opgehaald voor de witte woede. We moeten straks dus niet zagen.

Het personeel in Huize Winterlicht is weliswaar onderbetaald en onderbemand, maar ook ongelooflijk betuttelend. ‘Zijn wij vandaag al op het potje geweest?’

Verhulst: Vreselijk. De diminutieven vliegen je om de oren. Veel van die bejaardenhelpers en -helpsters moeten toch serieus getwijfeld hebben tussen een opleiding als kleuterjuf en de geriatrie. Ze bedoelen het wel goed, maar ik erger mij vreselijk aan dat verpleegsters-wij. In mijn wildste dromen zit Jeroen Brouwers binnenkort in een bejaardentehuis en heeft hij ze nog allemaal op een rij. En dan hoor ik hem die verpleegsters uitschijten.

Er werken – excusez le mot – opvallend veel ‘allochtonen’ in Huize Winterlicht.

Verhulst: Dat is de realiteit. Ik wens al die kiezers van het Vlaams Belang ook een prettige dementie toe, want hun kont zal gewassen worden door een Marokkaanse. Dat gaan ze nog meemaken.

Sprakeloos van Tom Lanoye, Gestameld liedboek van Erwin Mortier en nu De laatkomer. Dementie blijkt een dankbaar onderwerp voor schrijvers van uw generatie.

Verhulst: Op heterdaad betrapt! Ik heb daar niet zo bij stilgestaan, maar literatuur gaat waarschijnlijk een beetje in golven. Je hebt een tijdje homoliteratuur gehad, daarna ging het vooral over drank, en nu blijkbaar over dementie. Het zal wel met de vergrijzing te maken hebben: de lezers van Plus Magazine zijn nu onze voornaamste doelgroep.

Je mag mij van grootspraak verdenken, maar zoals Cervantes zijn dolende ridder ten tonele voerde om afscheid te nemen van de middeleeuwse hoofse literatuur, zo laat ik in De laatkomer een demente bejaarde rondspoken die ik Kampcommandant Alzheimer noem, een oude nazi. Misschien heeft het te maken met de dood van Harry Mulisch, maar ik denk dat we nu echt afscheid aan het nemen zijn van onze oorlogsliteratuur. Er is intussen een meer burgerlijke generatie schrijvers opgestaan: we schrijven nu over onze moeders in het bejaardentehuis.

Engagement is niet meer van deze tijd?

Verhulst: Toch wel, en het zit ergens ook wel in dit boek. Maar het is minder schreeuwerig geworden: ik gebruik geen megafoon meer. Ik heb niet langer de illusie dat je mensen een geweten kunt schoppen, je kunt ze hooguit een geweten kietelen door een mop te vertellen. Dat lijkt mij een betere manier. Mijn vorige boek, De intrede van Christus in Brussel, is halvelings mislukt omdat ik er per se de politiek bij wilde sleuren. Ik wilde zodanig buiten de lijntjes kleuren dat het daardoor uiteindelijk een verfomfaaid ding is geworden. Maar op een boek als Godverdomse dagen op een godverdomse bol blijf ik nog altijd trots. Het is onlangs in het Farsi vertaald en van die vertaling zijn vijfhonderd exemplaren in rugzakken over de bergen naar Iran gesmokkeld. Mensen hebben daarvoor hun leven geriskeerd. Als ik een glas te veel op heb, kan ik daarom janken.

Echt dik kun je De laatkomer niet noemen. ’t Is toch weer meer een novelle dan een Grote Roman. Bent u een schrijver van de korte baan?

Verhulst: Heeft dat belang? Volgens mij is De laatkomer zelfs de eerste roman die ik ooit heb geschreven, en met de omvang van het boek heeft dat niets te maken.Toen het af was, had ik het gevoel dat Elsschot moet hebben gehad toen hij het manuscript van Het dwaallicht naar zijn uitgever bracht. Ik weet ook wel dat er altijd De helaasheid der dingen op mijn voorhoofd zal blijven staan, maar we zijn nu zeven jaar later en De laatkomer is het boek van een betere schrijver. Vormelijk zit het veel beter in elkaar. Alle verhaalelementen zitten er met elkaar verweven, de roman heeft het juiste ritme en er kan, om Willem Frederik Hermans er nog maar eens bij te halen, geen mus uit de dakgoot vallen zonder dat daar een goeie reden voor is. Misschien heeft dat ook te maken met het feit dat het boek er vorig jaar augustus al lag. Ik vond het toen nog te vroeg om het uit te geven, want dan had je de reactie gekregen: alweer een nieuwe Verhulst. Ik ben er nog bijna een jaar rustig aan blijven prutsen. Dat is wat je moet doen. Een goed boek moet kelder hebben, zoals een goede fles wijn.

In De laatkomer voert u een zogenaamd geheugenkoor op: ‘De Wiener Sängerbejaarden’. Is dat een allusie op de actie Music for Life van Studio Brussel, met het optreden van ‘De Betties’ in het Antwerpse Sportpaleis?

Verhulst: Het mag misschien wel lijken alsof ik op die kar ben gesprongen, maar zoals gezegd: mijn boek was toen al lang af. En in De helaasheid der dingen was er al die zangscène in het bejaardentehuis met het befaamde Pruimenlied. Voor mijn nieuwe boek heb ik bij wijze van trailer nu ook een filmpje opgenomen – dat moet tegenwoordig, want jonge mensen schijnen geen recensies meer te lezen – waarin ik voor demente bejaarden piano speel en een liedje zing: Wat je naam was, dat ben ik verge-ten, maar je kus-sen vergeet ik nooit meer. Iedereen kon die hele tekst meteen meezingen. Het klopt dus wel dat zo’n oude kraker bepaalde zuignappen weer in werking stelt. Ik kan me voorstellen dat zo’n geheugenkoor wel degelijk zin heeft.

Désiré speelt zijn rol van demente bejaarde zo overtuigend dat zijn kinderen geloven dat hij hen niet meer herkent. En dus komen ze niet langer op bezoek bij hun vader. Hebben ze een geldig excuus om weg te blijven?

Verhulst: Het is in ieder geval een excuus dat ik zeer goed ken. Ik heb het destijds zelf gebruikt om mijn grootmoeder, die mij zeer dierbaar was – ze was voor mij een soort moederfiguur, zij heeft mij opgevoed – niet langer op te zoeken. Waarom zou je nog iemand opzoeken die eigenlijk zichzelf niet meer is, maar een pop in een poppenkast, een omhulsel dat door een onzichtbare poppenspeler wordt bewogen, een levende dode? Waarom zou je haar angst aanjagen? Want dat is wat er vaak gebeurt. Wie ben je? Wat kom je hier doen? Mijn grootmoeder dacht op het laatst dat ik mijn vader was, hoewel die al lang dood was. Als er nu één rol was die ik niet wilde spelen, was het wel die van mijn vader, maar om haar niet te kwetsen en om haar niet telkens opnieuw in een rouwproces te storten, deed ik dus maar alsof ik mijn vader was. Ik kon haar toch niet iedere keer opnieuw vertellen dat haar zoon dood was? Eén keer heb ik, toen ze vroeg wie ik was, geantwoord: koning Boudewijn. ‘Zot’, riep ze toen – ze voelde toch dat er iets niet klopte. Ik herinner mij nog goed hoe ik afscheid van haar nam, terwijl ik de enige van de twee was die wist: we zien elkaar nooit meer terug. Die scène is in dit boek ook terug te vinden – ik vond het heel ontroerend om die te beschrijven.

‘Ik verklaar de oorlog aan de romantische nozem die heeft beweerd dat schoner nog dan schoonheid de ruïne van al dat schone is’, zegt Désiré. ‘Oorlog is wat hij verdient. Oorlog, of op z’n minst een betere bril.’ Zijn oude mensen dan per se lelijk?

Verhulst: Ik wil best proberen de schoonheid van rimpels in te zien, maar je moet daarin niet overdrijven. We verleppen, we krijgen zwembandjes, we worden lelijk – dat weten we toch allemaal? Als ik onder de douche sta en ik kijk naar beneden, weet ik dat ik nu mijn teen een beetje naar voren moet steken als ik hem nog wil zien. Vroeger zag ik alles. Er is geen enkele jonge gast die zich aftrekt bij de foto van een vrouw van negentig – of hij zou een hele vreemde ziekte moeten hebben.

Bent u bang om zelf ooit in Huize Winterlicht terecht te komen? Is dat een schrikbeeld dat u nu al bezighoudt?

Verhulst: Ik lig er niet van wakker, maar natuurlijk hoop ik dat het mij bespaard blijft. Ik hoop zacht te mogen gaan, als mezelf, in volle bewustzijn en met de identiteit die samenvalt met mijn intelligentie en mijn karakter. Al die dingen verdwijnen als je alzheimer hebt.

Hoe vaak hebt u bij het schrijven van deze roman aan Hugo Claus gedacht?

Verhulst: Heel vaak, natuurlijk. Als je in de Nederlandse literatuur aan alzheimer denkt, denk je aan Claus – dat is onvermijdelijk. De kans bestaat bovendien dat Claus in de zorgsector een groter begrip zal blijven dan in de literatuur, hoe spijtig ik dat ook vind en hoe onrechtvaardig het ook is. Maar over vijftig jaar zullen ze van iemand die fluitend en bij zijn volle verstand, toen het net nog kon, uit het leven is gestapt, nog altijd zeggen: ‘Hij is gegaan als Claus.’ In de zorgsector is dat nu al een staande uitdrukking geworden. Die kan zo in de Van Dale.

Désiré ontdekt eigenlijk pas hoe ongelukkig hij is op het moment dat hij met pensioen gaat. Of wist hij het al eerder?

Verhulst: Ik denk dat hij het al heel erg snel wist, maar zoals zoveel mensen koos hij voor het gemak van het ongelukkig samenzijn en voor de middelmatigheid. Dat is comfortabeler dan de moeite die je moet doen om gelukkig te worden. Ik heb de voorbije jaren nogal wat oudere mensen gezien die ophielden met werken en toen pas merkten dat ze vreemden voor elkaar waren en elkaar niet graag zagen…

En dus vielen ze in het Zwarte Gat?

Verhulst: Ik wil niemand bang maken, maar dat soort dingen gebeurt. Ik heb een schoonmoeder gehad die echt beschaamd was toen haar dochter op een dag thuiskwam met een schrijver – want dat zit natuurlijk aan de drugs en dat brengt geen geld binnen. Maar gaandeweg kwam die schrijver dan op de tv en kreeg hij enige bekendheid. Mijn schoonmoeder werd op den duur zelfs een beetje trots op haar schoonzoon en begon te vragen wat ik aan het schrijven was. Toen ik vertelde waar De laatkomer over ging, lachte ze een keer: ‘Hihi, waar heb je die inspiratie gevonden?’ Waarop mijn schoonvader onmiddellijk repliceerde: ‘Ik denk dat die jongen het niet ver hoefde te zoeken.’ Er viel toen een pijnlijke, maar prachtige stilte. Touché!

Een schrijver is een spons die alles in zijn omgeving opzuigt?

Verhulst: Ik wel. Of nee: ik ben zo’n bruine krulslinger, ik hang daar maar en dan vliegt daar van alles tegen dat erin blijft plakken. En dan kijk ik wat ik daarmee kan doen.

Het huwelijk is een gevangenis. Is dat de onderliggende boodschap van De laatkomer?

Verhulst: Een gevangenis waar we vrijwillig in stappen: we zijn vaak elkaars gevangenisbewaarders. Dat kan prettig zijn als je daarvoor gekozen hebt. Hoewel, ik vrees dat ik nu wel een heel raar interview aan het geven ben. In vroegere interviews predikte ik altijd het geloof in de liefde. Als het over de liefde ging, was ik de grootste lyricus van allemaal. Maar kijk – de liefde tussen mij en Nathalie is op. Ik heb dat zelf niet zien aankomen, maar als ik De laatkomer nu herlees, dan weet ik dat ik het wist.

Het boek was dus slimmer dan de schrijver?

Verhulst: Dat is in mijn geval wel duidelijk. Als ik schrijf, heb ik kennelijk een soort eerlijkheid en een soort openhartigheid die ik in het dagelijks leven niet altijd tentoonspreid. Wat zou anders ook het nut van schrijven zijn? Op het moment dat ik schrijf, heb ik geen scrupules. Ik denk nu, achteraf, dat ik met De laatkomer een grote metafoor bedacht heb voor mijn eigen leven. Ik heb naar oude mensen gekeken, en ik zag mezelf.

Il n’y a pas d’amour heureux?

Verhulst: Dat weet ik zo nog niet. Ik heb met Nathalie twaalf jaar lang een buitengewoon gelukkige liefde gekend. Ze is niet blijven duren, maar misschien moeten we de liefde durven te zien als iets tijdelijks. Alleen zo kan ik mezelf beliegen dat de liefde bestaat. Alleen zo kan ik het spel spelen dat ik speel: als de liefde er is, dan wil ik geloven dat het de enige, echte, ware, schone enzovoort is. Maar als het spel uitgespeeld is, moet je niet nog eens de kaarten willen schudden. Zoals abortus er is om de kwaliteit van het leven te verbeteren, zoals euthanasie er is om de kwaliteit van het leven te verbeteren, zo is echtscheiding er om de kwaliteit van de liefde te verbeteren. Scheiden doe je uit respect voor de liefde.

Nieuwe avonturen tegemoet?

Verhulst: In De laatkomer loopt Désiré in het bejaardentehuis zijn jeugdliefde Rosa Rozendaal opnieuw tegen het lijf. Ik ga zelf ook terug naar mijn Rosa Rozendaal. Ik ga terug naar een liefdesverhaal in mijn leven dat onwaarschijnlijk passioneel is geweest en dat ik destijds heb afgebroken, omdat er kinderen waren en praktische bezwaren. Ik ga nu doen waar Désiré veel te lang mee gewacht heeft: weggaan, dingen achterlaten. Ik volg de liefde, ik verhuis naar Zweden of naar Amsterdam – we zullen wel zien. Noem me voor mijn part dwaas of naïef, maar ik vind dat ik mezelf deze zottigheid moet gunnen. Ook al bestaat de kans dat ik hier over vijf jaar terug sta en zeg: inderdaad, een gelukkige liefde bestaat niet. Zet dat dan maar op mijn grafzerk.

Zult u uw Waalse dorp niet missen?

Verhulst: Ik ben heel goed in het achterlaten van dingen. Dat heb ik geleerd van mijn moeder, die mij buitengesmeten heeft toen ik twaalf was. Ik heb me toen omgedraaid, ik ben weggestapt en ik heb niet meer omgekeken – uit zelfbehoud. Ik had me heilig voorgenomen: ik zal je niet missen, ik zal hier niet aan kapotgaan. En ik héb mijn moeder ook nooit gemist. Veel mensen, vooral vrouwen, kunnen dat moeilijk geloven, maar ’t is wel zo. Ik kan goed weggaan, maar ik ben heel slecht in afscheid nemen. Als ik ooit voor euthanasie kies, wil ik niet dat mijn vrienden of mijn geliefde aan mijn sterfbed zitten. Ik zal misschien wel een briefje op de keukentafel achterlaten, maar voor ik de pijp uitga, wil ik toch liever nog even alleen zijn met mezelf. Zoals de meeste beesten, als ze hun einde voelen naderen.

Dimitri Verhulst, De laatkomer, Atlas Contact, 144 blz., 19,95 euro.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘In mijn wildste dromen zit Jeroen Brouwers binnenkort in een bejaardentehuis, en dan hoor ik hem die betuttelende verpleegsters uitschijten.’

‘Literatuur gaat een beetje in golven. Je hebt een tijdje homoliteratuur gehad, daarna ging het over drank, en nu over dementie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content