Er wordt nogal gegoocheld met woorden. Benoemingsstop, enveloppefinanciering, responsabilisering : waar gaat het om ?

HET ONDERWIJS staat in rep en roer. Vakbonden protesteren tegen de hervorming van het secundair onderwijs. Die hervorming is in feite al begonnen met de ?benoemingsstop”, voorloper van een grote herstructurering. Centraal daarin staat de zogenaamde ?enveloppefinanciering” of ?elke school haar eigen geld”. Hoofddoel daarvan is, zegt onderwijsminister Luc Van den Bossche (SP), ?de kostprijs van ons onderwijs te beheersen.”

Zo’n enveloppe-systeem bestaat al in wat vroeger het Hobu (Hoger onderwijs buiten de universiteit) heette en sinds 1 januari ?hoger onderwijs” heet. Wat dat ?eigen geld” in de praktijk betekent, vroegen we aan Jan Verwaest, algemeen directeur van de Katholieke Hogeschool Leuven. Die KHL ontstond uit de fusie van zes Hobu-scholen met samen 4.500 studenten, 500 docenten en 60 bedienden. Verwaest : ?De reden voor het invoeren van de zogenaamde enveloppe is duidelijk. De minister had te weinig controle op de uitgaven voor hoger onderwijs. Die werden immers ook beïnvloed door, bijvoorbeeld, de lonen van vervangers.”

Vandaar de ene enveloppe voor alle hogescholen van Vlaanderen. Daarin zit voor het boekjaar 1996 iets meer dan 18 miljard frank. Of ongeveer wat het hoger onderwijs in het boekjaar 1995 kostte. En dat bedrag blijft op indexaanpassingen na gelijk tot het Hobu-decreet wordt herzien. ?Dat levert een technisch probleem op. Wij moeten voortaan met boekjaren werken, terwijl hogescholen met academiejaren leven. Elk jaarbudget omspant dus eigenlijk een deel van twee academiejaren. Op 1 januari 1996 weten we niet hoeveel studenten we in september zullen hebben. Maar we moeten dat gegeven wel in ons budget opnemen.”

FUSIES.

De 18 miljard wordt niet helemaal verdeeld over de hogescholen. Er gaat eerst een stuk af voor, onder meer, kinderbijslagen en voor alle personeel van de hogescholen dat valt onder vroeger gemaakte sociale afspraken (vastbenoemd maar zonder lesopdracht ; zwangerschap) of maatregelen om het beschikbare werk te herverdelen (prepensioen, bijvoorbeeld). Alles bijeen een kleine tien procent waarover de hogescholen geen controle hebben.

De rest wordt verdeeld. Het bedrag per hogeschool wordt bepaald door drie factoren. Het aantal studenten, het soort opleidingen dat de hogeschool aanbiedt en wat in bar Nederlands het historisch forfait heet. Dat is de som die elke hogeschool vroeger kreeg. Het forfait dooft in vijf jaar uit, terwijl de twee andere factoren meer gewicht krijgen. Dit moet verhinderen dat een hogeschool die een groot aantal studenten had en dus veel geld kreeg studenten afstoot zodat ze ruimer in de middelen komt te zitten.

Ook het omgekeerde telt. Zelfs als het aantal studenten in alle hogescholen spectaculair zou stijgen, blijft het beschikbare budget gelijk : 18 miljard plus de index, minus de voorafnamen.

Er bestaan nog meer beperkingen. Zo is een verhouding tussen loon- en werkingskosten opgelegd. Werkingskosten slaan op infrastructuur, didactische middelen, verwarming,… De loonkost mag niet boven 85 procent van het budget stijgen. Gebeurt dat wel, dan moet de hogeschool een financieringsplan voorleggen, dat aangeeft hoe de loonkost over de volgende jaren zal dalen. Bijvoorbeeld door oudere en dus duurdere leraren te vervangen door jongere ; door de vastbenoemden les te laten geven aan grotere groepen, waardoor tijdelijken kunnen verdwijnen. Of door wie met pensioen gaat niet te vervangen. Op termijn rekenen alle hogescholen met een verminderd aantal docenten. Want de bestaande groep wordt ouder, verdient dus meer maar dient met eenzelfde hoeveelheid geld betaald te worden.

Jan Verwaest : ?Het decreet stelt dat we maar 64 procent vastbenoemden in dienst mogen hebben. Hoewel het dus geen benoemingsstop oplegt, bestaat er de facto één. Want als het aantal studenten vermindert, moet elk vastbenoemd personeelslid toch uit dezelfde enveloppe betaald worden. Ook al geeft hij of zij geen les meer. De school kan wel andere taken opleggen, maar ook daar bestaan veel misverstanden over. Hogescholen zetten hooggekwalificeerde lesgevers in. Het Engels dat aan een afdeling marketing wordt onderwezen, is anders dan in een lerarenopleiding Engels. Biologie voor verplegers en verpleegsters in spe wordt anders gegeven voor diëtisten.”

Een oplossing is dan het samensmelten van scholen. Een groep scholen kan immers sneller zieke leraren vervangen uit de bestaande pool ; kan leraren die hun baan verliezen in één van de fusiescholen doorschuiven naar een andere school. ?De fusie werd dus niet opgelegd, maar eigenlijk kan niemand eronder uit.”

Zoals blijkt uit de cijfers : van de 160 Hobu-scholen bleven ongeveer dertig grote hogescholen over. ?De schaalvergroting in het hoger onderwijs wordt op zich een goede zaak. Grote gehelen kunnen beter omgaan met de komende veranderingen. Internationale uitwisselingen vergemakkelijken ; opleidingen kunnen beter bijgestuurd worden omdat de directies zeer autonoom worden ; ze kunnen zelf initiatieven nemen. Zo wordt nu gezocht naar de gulden middenweg tussen een brede opleiding en specialisatie. Als we voor bepaalde opleidingen in samenwerking met de bedrijven een beroepsprofiel kunnen opstellen, dan kan een school daarop inspelen. We kunnen en moeten nu ook zelf de kwaliteit van onze opleidingen bewaken. De doorlichtingen van hogescholen zijn nog niet precies afgesteld, we zijn ook pas bezig, maar er wordt aan gedacht en gewerkt. Dat is allemaal positief.”

PRESTATIES.

Samensmelten heeft ook nadelen. Docenten kunnen niet zomaar heen en weer worden geschoven. Verwaest : ?Elke school heeft een historisch gegroeide cultuur. De sfeer, de aanpak, de begeleiding, de manier van omgaan, maken daar deel van uit. Die cultuur is zeer belangrijk voor een school. Door leraren te verplichten dan eens hier en dan weer daar les te geven, breek je die cultuur af. Dat is slecht voor het onderwijs, want een leraar die zich niet goed voelt in een school presteert minder. Hij krijgt dan trouwens een vreemde weekindeling. Het is immers gemakkelijker dat lesgevers van de ene school naar de andere gaan, dan dat hele groepen studenten zich een paar kilometer verplaatsen. Het betekent veel tijdverlies voor de docent, tijd die beter kan gebruikt worden. Het kan een bron zijn van ergernis en frustratie bij docenten en studenten. En het maakt lesroosters erg ingewikkeld.”

Een bijkomende complicatie is dat het hoger onderwijs grondig wijzigde. Niet alleen werden scholen samengevoegd, ook de inhoud en de organisatie van de opleidingen is veranderd. Het geld voor de herstructurering van de hogescholen komt voorts uit de befaamde enveloppe. Daarbij gaat het om een verkapte besparing. De enveloppe is theoretisch gelijk gebleven, maar de scholen hebben minder geld. Want met een gelijke hoeveelheid geld moet de overschakeling worden betaald en ook de nieuwe structuur centrale directies en administraties voor elke groep scholen, de uitgebreidere boekhouding en zo meer.

?Dat heeft gevolgen waar buitenstaanders niet aan denken,” legt Jan Verwaest uit. ?Het decreet zegt dat we de vlakke loopbaan mogen doorbreken. Wie aparte specialisaties heeft, mag meer betaald worden. Alleen gaat dat hogere loon ten koste van de collega’s. Want als je een paar mensen meer betaalt, moet je dat geld ergens uitsparen. En hoe specialisatie opbouwen en toch flexibel inzetbaar blijven ? Wie zich harder inzet, mag ook meer betaald worden. Maar hoe meet je de organisatie van een studiedag ? In uren ? In resultaat ? We hebben daartoe geen instrumenten. En stel dat we het zouden kunnen meten en betalen : hoe dan nog te vragen om gratis inzet ? Tenslotte presteren leraren nu al zeer veel onbetaalde overuren. Tellen we alle bijkomende taken die ze nu vanzelfsprekend op zich nemen, dan valt een zware belasting op. Ik durf zelfs te spreken van overbelasting. Het ergert me dat de meeste mensen alleen merken dat iemand maar zoveel uur college geeft en veel vakantie heeft.”

Terwijl de hogescholen langzaam maar verplicht op zoek zijn naar een nieuwe vorm, komen de leraren van het secundair onderwijs op straat. Zij zien in de aangekondigde hervorming een zoveelste verkapte besparing. Hebben ze daarin gelijk ? ?De overheidsschuld moet afgebouwd worden. Dat is een absolute prioriteit. Het is dus logisch dat het beschikbare geld beter besteed wordt. Maar we moeten ons toch blijven afvragen of alle op stapel staande hervormingen niet onderschat worden. Het zou goed zijn dat niet alleen de leraren eisen dat de kwaliteit van ons onderwijs niet aangetast wordt. Het zou ook goed zijn dat er algemener gedacht wordt over het waarheen met het onderwijs. Uiteindelijk gaat dat iedereen aan. Want onderwijs is de toekomst van het land.”

Misjoe Verleyen

Jan Verwaest : We moeten ervan uitgaan dat er nooit meer geld beschikbaar zal zijn.

De ene les scheikunde is de andere niet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content