Bijna één miljoen Vlamingen zijn vrouwen van ouder dan 55 jaar. Hoe overleven zij ?

GEMIDDELD LEVEN vrouwen in de Europese unie vijf tot zeven jaar langer dan mannen. De EU-statistiek past op de Belgische cijfers. Per honderd bejaarde mannen (ouder dan 55 jaar) zijn er in België 131 bejaarde vrouwen. In het totaal telt alleen Vlaanderen al ongeveer een miljoen bejaarde vrouwen, het aantal bejaarde mannen ligt een kwartmiljoen lager. Valt het overwicht van vrouwen op mannen nog relatief licht uit in de kategorie van de jonge bejaarden, bij de tachtig-plussers verdubbelen de vrouwen de getalsterkte van de mannen (228 vrouwen tegenover honderd mannen). Aangezien de levensverwachting van zowel mannen als vrouwen in de loop van de voorbije veertig jaar met tien jaar steeg, zal de vergrijzing van de bevolking zich nog doorzetten, met dus een disproportioneel aantal vrouwen in de hoogste leeftijdskategorieën.

Slechts de jongste jaren werd systematisch onderzocht of de situatie van de oudere vrouw andere patronen vertoont dan die van de man op vlak van inkomen, leefvormen, participatie aan het maatschappelijk leven, psychologisch welzijn en gezondheid. “Het perspektief van een verdere verlenging van de levensverwachting doet hoe dan ook vragen rijzen naar de kwaliteit van die toegevoegde jaren, ” schrijven Lieve Vanderleyden en Gilbert Dooghe in hun monografie “De ouder wordende vrouw in de samenleving, een uitdaging. ” Vanderleyden en Dooghe zijn verbonden aan het centrum voor bevolkings- en gezinsstudies (CBGS). “Zal de vrouw een grotere periode van haar leven in slechte of toch minder goede gezondheid doorbrengen en daarbij aangewezen zijn op hulp van anderen, of zal ze de periode van haar ziek-zijn sterk kunnen beperken ? Hierover bestaan zeer uiteenlopende meningen. Vast staat dat verschillende scenario’s mogelijk zijn en dat 75 jaar een soort scharnierleeftijd vormt. “

Het indelen in leeftijdskategorieën vergt een straffe dosis behoedzaamheid. Van dé oudere vrouw één entiteit maken komt ongeveer overeen met alle kinderen van nul tot achttien jaar over eenzelfde kam scheren. Vanderleyden, op zoek naar de grootste gemene deler : “Zowel bij mannen als bij vrouwen neemt op latere leeftijd onmiskenbaar het risico op grote en kleine kwalen toe. Karakteristiek voor het ziektepatroon op oudere leeftijd, zijn aandoeningen van kronisch degeneratieve aard en het samenvallen van verschillende ziektebeelden. Maar ziekte op zich geldt niet als een algemeen kenmerk voor de groep vrouwen van 55 jaar en ouder. De meeste van hen zijn in goede konditie. Wél signaleren vrouwen, ongeacht de leeftijd, meer gezondheidsproblemen dan mannen. Vergeleken bij vrouwen lijden mannen meer aan ziekten in verband met ademhaling, hart en urinewegen. Maar voor de meeste andere ziektetypes scoren vrouwen hoger. Dat doet zich zelfs uitgesproken voor in het geval van artritis of reuma, hoge bloeddruk, rugaandoeningen, suikerziekte, slaapstoornissen, zenuwachtigheid en depressie. Dat laatste vindt gedeeltelijk een oorzaak in de hogere frekwentie van konfrontaties met verlieservaringen bij de vrouw. Kinderen gaan uit huis, sociale rollen vallen weg, de echtgenoot overlijdt en veelal ook familieleden en vrienden. Daarop ent zich dan de achteruitgang van de eigen gezondheid met het verstrijken van de jaren. Dit alles leidt tot stress die bij een niet adekwate verwerking, aanleiding geeft tot depressieve neigingen. Mannen krijgen daar minder mee te maken. “

ZONDER PARTNER.

Een markante vaststelling : aan veel van de “vrouwelijke” kwalen gaat een mens niet dood. Om die reden minimalizeren de betrokkenen zelf vaak de klachten als “ouderdomsverschijnselen”, terwijl voldoende aandacht wel degelijk ernstige ziekten kan voorkomen

Sterven doet een mens wel aan hart- en bloedvatenziekten en aan kwaadaardige gezwellen, en daarmee krijgen mannen meer te kampen dan vrouwen. Het mortaliteitscijfer kantelt bijgevolg in het voordeel van de vrouwen. Hun langere levensduur, gekoppeld aan allerlei beperkende kwalen, vergroot anderzijds wel de mogelijkheid dat zich vroeg of laat een vraag naar zorg voordoet. De vraag naar zorg stelt zich bovendien sterker bij oudere vrouwen dan mannen omdat zij minder bij een partner terecht kunnen. Zowel de geringere levensduur van mannen als de trend dat mannen trouwen met jongere vrouwen, impliceert dat vrouwen meer zonder partner vallen dan omgekeerd. De Belgische bevolkingsstatistieken van 1991 vertellen dat ongeveer één op vijf vrouwen tussen 60 en 64 jaar weduwe is. Dat aantal neemt meer dan dubbel toe bij vrouwen tussen 70 en 74 jaar. Vrouwen tussen 80 en 84 jaar leven in 70 procent van de gevallen in weduwschap. Deze cijfers liggen merkelijk anders voor de mannen. Is nauwelijks iets meer dan de helft van alle vrouwen boven 55 jaar nog gehuwd, dan verkeren vier mannen op vijf nog in de huwelijkse staat, terwijl de statistiek slechts één weduwnaar op tien mannen boven 55 jaar noteert.

De getallen bewijzen : het gemis aan een partner is overwegend aan vrouwen op oudere leeftijd besteed. Dooghe en Vanderleyden : “Dat gemis kan zich op velerlei wijzen manifesteren : seksueel, op het vlak van kommunikatie binnen en buiten het gezin, bijvoorbeeld naar leeftijdgenoten toe en deelgenoot aan gemeenschappelijke aktiviteiten. Ook op het stuk van verzorging doet het gemis aan een partner zich gevoelen. “

De impact van het verlies van een levenspartner verdient geen onderschatting. Een paar decennia geleden suggereerden enkele buitenlandse onderzoekers dat de status van vrouwen toeneemt met hun weduwschap en dat ze eindelijk meer tijd konden uittrekken voor eigen vrijetijdsaktiviteiten. Haaks daarop rijden de veel prozaïscher beschouwingen in van een andere onderzoeker, die stelt dat weduwschap gearmd loopt met toenemende armoede, een verlies van status en discriminatie. Weduwen zouden meer uitgesloten worden van participatie in het maatschappelijke leven. Wanneer ze in het weduwschap stapt, verbreken of verwateren vaak de symmetrische vriendschapsrelaties met andere koppels. Bij oudere uit de echt gescheiden vrouwen 3 procent van de 55-plussers in ons land , ontrafelt het sociale netwerk in nog sterkere mate. Bij echtscheiding speelt, vooral dan bij de oudere populatie, behalve het verlies van de partner ook een schuldinduktie mee.

AUTONOOM.

Toch vragen deze bevindingen een kijk in het licht van een vlug veranderende maatschappij. Almaar meer ouderen nemen initiatieven om kursussen te volgen, te reizen, aktief deel te nemen aan het verenigingsleven of op andere manieren maatschappelijk betrokken te blijven, met of zonder partner. Of het verlies van de partner een stevige financiële aderlating vertegenwoordigt, hangt vanzelfsprekend af van de inkomensschijf waarin iemand zit.

Wie in het leven alleen komt te staan, ziet wel het risico rijzen om in geval van zorgbehoevendheid in een instelling te belanden. Dat meer dan 70 procent van de bevolking van rust- en verzorgingsinstellingen uit vrouwen bestaat, reflekteert het overwicht aan alleenstaande oudere vrouwen.

Maar heel wat bejaarden kunnen nog vele jaren hun eigen boontjes doppen. Dat doen ze trouwens in toenemende mate, ongeacht of ze getrouwd of alleenstaand zijn. Vier op vijf gehuwde vrouwen van ouder dan 65 jaar, wonen alleen samen met hun man. Ook de meerderheid van de weduwen (68 procent) blijft op zichzelf. Een tiental jaar geleden was dit een pak minder evident. De opgestuwde financiële positie van ouderen en een toegenomen dienstverlening ondersteunen de tendens om langer zelfstandig te blijven. Hij hangt nauw samen met de grote waarde die onze maatschappij hecht aan zelfstandigheid en privacy. “Almaar meer vrouwen van de aankomende generaties zijn beter uitgerust om hun leven ook op latere leeftijd zin te geven en het autonoom en positief te blijven richten, ” stellen Vanderleyden en Dooghe vast. “Doordat hun levensstandaard verbeterde, kunnen ouderen meer onafhankelijk van hun families opereren. Een betere huisvesting, een gegarandeerd inkomen door een minimumpensioen, een meer professionele dienstverlening en een grotere waardering voor onafhankelijkheid en privacy als levenskwaliteit dragen bij tot de toename van het aantal ouderen dat alleen leeft. “

In België leven dubbel zoveel vrouwelijke 65-plussers alleen dan mannelijke. Voor Duitsland loopt die verhouding op tot drie tegenover een. Daartegenover vertonen Griekenland en Spanje opvallend lage cijfers : minder dan 10 procent van de oudere vrouwen bestaan daar op zichzelf. Wellicht weerspiegelt dit een meer traditionele familiekultuur in die landen. Bij ons leeft slechts één op vier weduwen samen met een kind. De vrouwen die verblijven in rust- en verzorgingsinstellingen (bijna driekwart van de bewoners) passeerden vaak al de kaap van tachtig jaar.

WELVAART.

Studies van Bea Cantillon, Bert Meulemans en Herman Deleeck van het centrum voor sociaal beleid aan de Antwerpse Ufsia klinken positief over de evolutie van de financiële toestand van de oudere bevolking. In het kader van het Vlaams Welzijnskongres dat twee jaar geleden focuste op ouderen, verklaarde Deleeck dat “in de periode 1976-1992 de inkomenssituatie van de bejaarden globaal beschouwd aanzienlijk verbeterde, vooral die van de jongbejaarden, maar ook die van de 75-plussers. ” Volgens Deleeck reikt vooral de maturiteit van de pensioenen bejaarden meer welvaart aan. “Met de maturiteit van de pensioenen bedoel ik dat de nieuwe pensioenen stelselmatig op hogere lonen berekend werden en dat er een veralgemening van twee pensioenen is opgetreden ten gevolge van het stijgend aantal buitenshuis werkende vrouwen. En ook doet er zich toename van extra-legale pensioenen voor. ” Maar Deleeck ziet nog andere oorzaken voor de betrekkelijke welstand van bejaarden. “Het bezit van een eigen woning is in deze groep van ouderen ruim verspreid. Bovendien bevindt het roerend bezit obligaties met name, dus met andere woorden de tegenwaarde van de torenhoge staatsschuld zich voor een groot deel bij jong-gepensioneerden. Anders gezegd, de jong-gepensioneerden hebben de welvaart van de gouden jaren zestig op hun rug meegedragen naar de pensioenleeftijd. “

Ook Cantillon en Meulemans bemerken een nivellering van de inkomens tussen de oudere en jongere generaties. Een vergelijking van het gemiddeld totaalinkomen van de partikuliere huishoudens in 1988 met dat van 1976 toont slechts een zeer lichte stijging : van 58.000 naar 59.400 frank. In dezelfde periode klom het gemiddeld inkomen van bejaarden van 29.000 naar 39.000 frank, een stijging van meer dan een derde dus.

In hun studie schrijven Cantillon en Meulemans : “Het stijgend inkomen is bij de bejaarden gepaard gegaan met hogere verwachtingen ten aanzien van de welvaartsstaat. ” De onderzoekers stelden mensen uit alle leeftijdsgroepen de vraag : “Hoe groot moet, volgens u en voor een huishouden als het uwe, het netto maandelijks inkomen alles inbegrepen, minstens bedragen om rond te komen ? ” De “rijker” geworden bejaarden schatten hun noodzakelijk inkomen ongeveer een derde hoger dan in 1976. De “armer” geworden jonge gezinnen met kinderen schatten daarentegen hun noodzakelijk geacht inkomen lager, variërende van 2,5 procent minder voor een koppel met één kind tot 8 procent minder voor een koppel met drie kinderen.

De onderzoekers wijzen er voorts op dat in deze periode, het aantal huiseigenaars beneden de 35 jaar daalde terwijl het aantal gepensioneerde huiseigenaars toenam. Deze toename moet verstaan worden vanuit de veroudering van generaties : ook huiseigenaars blijven langer leven zodat hun aantal stelstelmatig vermeerdert. Cantillon en Meulemans : “De gepensioneerden bevinden zich enerzijds overwegend in de lagere inkomensklassen, maar zijn anderzijds relatief meer eigenaar dan de jonge aktieve bevolking en hebben nauwelijks een afbetalingslast te dragen. “

Tegelijk met de algemene verbetering van de situatie van de bejaarden valt het Cantillon en Meulemans op dat binnen de groep van bejaarden zelf, de welvaartsverschillen aangroeiden, vooral tussen jong- en hoogbejaarden en tussen koppels en alleenstaanden. Vaarden de jongbejaarden in vele gevallen wel met de erfenis van de gouden jaren zestig, minder riant zitten hun oudere lotgenoten in de kleren. Het risico om tot de laagste inkomenskategorie te behoren, beloopt voor de gehele bevolking ongeveer 20 procent. Voor mensen tussen 64 tot 74 jaar stijgt dat naar ongeveer 33 procent, maar de 74-plussers spannen toch wel de kroon met bijna de helft kans om zich bij het laagste kwart van de inkomens van de Belgische bevolking te voegen.

BESTAANSMINIMUM.

Jong-bejaarde koppels kunnen in financieel opzicht vrij ademhalen. Voor ambtenaren ziet de situatie er rooskleurig uit, tenminste voor de mannen : in 1990 mocht een 66-jarige gewezen ambtenaar zich verheugen in een gemiddeld maandpensioen van 52.169 frank, een bedrag dat met de jaren mee lichtjes steeg. Voor de vrouwelijke ambtenaar die van haar rente wilde genieten, bleek het gemiddelde bedrag in datzelfde jaar vastgelegd op 37.312 frank. In 1992 bedroeg het gemiddelde pensioeninkomen voor een bejaard Vlaams koppel volgens de gegevens van het centrum voor sociaal beleid 42.800 frank per maand. Een alleenstaande man moest zich behelpen met 29.500 frank, een alleenstaande vrouw met nog vijfduizend frank minder.

Het centrum voor sociaal beleid noemt mensen “bestaansonzeker” als zij over minder dan 36.000 frank per maand beschikken als koppel, of minder dan 26.700 frank als alleenstaande. Het predikaat “arm” schrijft het centrum in achter koppels die met minder dan 25.000 frank per maand moeten rondkomen, of achter alleenstaanden die het moeten rooien met 18.000 frank in de maand.

De statistieken over de toekenning van het gewaarborgd minimuminkomen zet de discrepantie tussen de inkomens van enerzijds alleenstaanden en koppels en anderzijds alleenstaande mannen en vrouwen, nog meer in de verf. Vijftienduizend van de ruim honderdduizend bejaarde bestaansminimumtrekkers zijn alleenstaande mannen, alleenstaande vrouwen vertegenwoordigen driekwart van dit bestand. Dit cijfer ligt te hoog om louter voort te vloeien uit de hogere levensverwachting van vrouwen. Slechts 14 procent van de bestaansminimumtrekkers bestaat uit bejaarde koppels, in 86 procent van de gevallen betreft het alleenstaanden.

Dat oudere vrouwen in veel minder mate hebben deelgenomen aan het betaalde arbeidscircuit, verklaart de gapende kloof tussen wat mannen en vrouwen opstrijken. Europese gegevens leggen daarbij niet alleen bloot dat de oudere Belgische vrouwen wel een biezonder karige inbreng op de arbeidsmarkt hadden, ze onthullen ook dat de Belgische man veel vroeger een streep achter zijn aktieve loopbaan trekt dan overal elders in Europa. Gemiddeld 72 procent van de Europese mannen tussen 55 en 59 jaar zijn nog aan de slag, de helft van de Belgische mannen van die leeftijd heeft er dan al de riem afgelegd. De Belgische vrouw van die leeftijd blijkt niet eens half zo aktief als de gemiddelde Europese leeftijdgenote. Een mogelijke verklaring daarvoor ligt in het vroege tijdstip, waarop in België part-time ingeburgerd raakte.

ZORGDRAGEND.

Tegenover de geringe deelname aan het betaalde arbeidscircuit van de oudere vrouw staat de grote zorgende taak die ze al decennialang op zich genomen heeft, en ook op oudere leeftijd vaak blijft uitoefenen. Ze waakte er vele jaren over dat de Belgische families en hun gasten degelijk gevoed en verzorgd werden. De dagelijkse soep, aardappelen, groenten, vlees en nagerecht ; vers beddegoed, propere kleren, nieuw proviand, een huis dat blonk, kinderen luieren, voeden en in slaap sussen : allemaal het resultaat van ettelijke uren arbeid. De jongere generatie verdeelt deze zorgende taken in toenemende mate onder de beide partners, en geniet daarbij niet zelden de bijstand van grootmoeder. Vanderleyden en Dooghe : “Het zorgende optreden als jong volwassene en als vrouw van middelbare leeftijd wordt zonder meer doorgetrokken tot op hogere leeftijd. Behalve de zorg voor kinderen en kleinkinderen ontfermt de oudere vrouw zich ook over de eigen ouders, de partner. Onderzoek bevestigt dat sommige vrouwen in bepaalde levensfazen (vooral tussen de leeftijd van 50 en 60 jaar) met verschillende (intergenerationele en laterale) vragen naar zorg tegelijk krijgt af te rekenen. Vrouwen reageren vaak veel gevoelsmatiger dan mannen, ze voelen zich meer en makkelijker aangesproken door signalen vanuit de omgeving. In die zin beantwoorden ze dan ook als vanzelfsprekend aan de verwachtingen van de maatschappij in het opnemen van een zorgende taak, ook al bestaat er nauwelijks erkenning voor de moeilijkheidsgraad van deze opgave. Het leven van de ouder wordende vrouw lijkt in heel wat gevallen een aaneenschakeling van vragen naar zorg. “

De vraag naar zorg stelt zich vaak grondig anders voor jong-bejaarde en oud-bejaarde vrouwen. Jong-bejaarden nemen de vraag naar zorg van de jongere en oudere generaties op zich, maar eenmaal deze vrouwen de scharnierleeftijd van 75 jaar overschreden hebben, riskeren ze dat ze zelf zorg behoeven. Vanderleyden en Dooghe gaan uit van 39 procent zwaar zorgbehoevende vrouwen in de leeftijdskategorie van 80 tot 84 jaar, 44 procent in de daaropvolgende klasse en 53 procent voor vrouwen ouder dan 90 jaar.

Dat vrouwen bij het ouder worden zo lang mogelijk bepaalde zorgende taken op zich nemen, stemt overeen met het ontwikkelingspsychologisch inzicht dat mensen van middelbare en oudere leeftijd trachten de al bestaande psychologische en sociale patronen in hun leven verder te zetten wanneer ze beslissingen nemen over een nieuwe levensfaze. Ze baseren zich dus op al vertrouwde kennis, vaardigheden en werkwijzen. Dit heet, in psychologische termen, de kontinuïteitsteorie. ” Eenvoudiger geformuleerd : wie altijd al een zorgdragend persoon was, voelt de neiging om dit verder te zetten. In feite zit dit patroon zozeer ingebakken dat nogal wat vrouwen zich schuldig voelen als ze prioriteit geven aan hun eigen voorkeuren boven die van hun naaste familieleden.

AKTIVITEITEN.

Toch opent de oudere leeftijd juist ook nieuwe perspektieven voor vrouwen die een groot deel van hun leven vulden met zorgdragende taken. Uit gegevens van de panelstudie van Belgische huishoudens een onderzoek dat de dienst voor de programmatie van het wetenschapsbeleid verrichtte , blijkt dat bijna de helft van de vrouwen boven 55 jaar geen zorgdragende taak vervult. Iets meer dan een derde van die vrouwen heeft de zorg voor kleinkinderen, 7 procent voor iemand anders, en nog eens 7 procent voor zowel kleinkinderen als andere personen. Daarbovenop zet nog eens 10 procent van alle 55-plussers vrouwen én mannen zich als vrijwilliger in binnen een zorgverstrekkende of administratieve organizatie.

Dit schetst al gedeeltelijk een beeld van de aktiviteiten van oudere vrouwen. Betaald werk blijkt daarbij veeleer een quantité négligeable. Tussen 55 en 59 jaar draait nog één vrouw op vijf mee in het arbeidscircuit, doorgaans part-time. Van de vrouwen tussen 60 en 64 jaar blijkt nog slechts 5 procent aktief op de arbeidsmarkt. Vele aktiviteiten van oudere vrouwen centreren zich rond thuis en familie. Ze neigen veeleer naar familietaken dan naar het versterken van vrienschapsbanden, en geven ruim de voorrang aan “konstruktieve” hobbies als naaien, breien en tuinieren boven aktiviteiten die puur het eigen plezier dienen. Een vergelijking van het gedragspatroon van jongere tegenover dat van oudere vrouwen leert dat de laatste kategorie zich veel minder engageert voor sport, andere fysieke aktiviteiten en openluchtrekreatie en weliswaar minder uitgesproken voor kulturele aktiviteiten en reizen. Het patroon van sociale, familiale interakties loopt daarentegen sterk door, en ook verhoogt vaak de betrokkenheid in het verenigingsleven. Voorts geeft de tijdsbesteding van oudere mensen, vrouwen zowel als mannen, aanwijzingen over een redelijk passief leven. Dat blijkt uit een enquête van Gilbert Dooghe. Scoorden het hoogst bij de 65-plussers : tv kijken (88 procent), krant, boeken of tijdschriften lezen (68 procent) en muziek beluisteren (61 procent). Meer aktieve bezigheden, zoals wandelen of fietsen, halen deze score niet maar trekken nog altijd 44 procent van de bejaarden aan. Andere sporten vermelden de ondervraagde personen nauwelijks. Mannen mogen graag een kaartje leggen en tuinieren, vrouwen kiezen voor haken, breien of naaien. “Het is nog de vraag of dit traditionele patroon van zorg verstrekken en een veeleer passieve tijdsbesteding zich zal doorzetten in de toekomst, gezien de stijgende scholingsgraad en politieke bewustzijn van de nieuwe oudere vrouwen, ” bedenkt Vanderleyden.

In verband met het politieke bewustzijn, valt er alleszins geen vrouwelijke naam te bespeuren onder de leidinggevende figuren van de nieuwe, overkoepelende belangengroep voor bejaarden, het Vlaams Ouderen Overleg Komitee (kortweg OOK, zie kader). Kan daaruit afgeleid worden dat de belangen van oudere vrouwen rijmen op die van mannen ? Of stroken ze niet en vertrouwen vrouwen erop dat mannen het belang van iedereen zullen behartigen ? De statistieken op deze pagina’s suggereren alleszins dat een proportioneel groot gedeelte van de zorg en een proportioneel klein deel van het pensioen bij oudere vrouwen terechtkomt, waarbij vooral alleenstaande oudere vrouwen zowel op het vlak van zorgvoorziening, emotionele steun en financiële bijstand kwetsbaar blijken.

Ria Goris

Alleen maar zelfstandig door het leven : één op vijf vrouwen tussen 60 en 64 jaar is weduwe.

De zorgende taken uit het leven verlengen : één vrouw op drie zorgt voor de kleinkinderen.

Wie alleen valt, stevent af op hulpbehoevendheid.

Liever konstruktieve bezigheden dan puur het eigen plezier dienen.

Een opeenstapeling van verlieservaringen.

Gilbert Dooghe : “Het leven van een oudere vrouw lijkt vaak een opeenstapeling van zorgende taken. “

Lieve Vanderleyden : “Ziekte is geen algemeen kenmerk van de oudere vrouw. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content