Chris De Stoop
Chris De Stoop Chris De Stoop is redacteur van Knack.

Wie in 1994 in Rwanda geweest is, kan het verhaal van de Canadese journalist Gil Courtemanche over de volkenmoord niet onberoerd lezen. ‘De Belgen hebben veel bloed aan de handen.’

‘E én grote Primus, twee grote Primussen, een duik in het zwembad, even in de brandende zon, een derde grote Primus, nog een duik…’Zo beschrijft de Canadese journalist Gil Courtemanche het leven in het hotel Des Mille Collines in Kigali, aan de vooravond van de genocide. Het Belgische hotel, eigendom van Sabena, heeft in die tijd een clientèle van ontwikkelingswerkers, internationale experts, Rwandese bourgeois, luidruchtige expats en prostituees. Tijdens het borreluur hebben zij het bijna fatalistisch over de slachting tussen Hutu’s en Tutsi’s die er staat aan te komen. Een Belgische docent zegt zelfs: ‘Ze hebben er kennelijk behoefte aan elkaar regelmatig te vermoorden. Het lijkt wel een menstruatiecyclus: even stroomt er heel veel bloed, dan wordt alles weer normaal.’ Daar is Gil Courtemanche, de geëngageerde schrijver van het onthutsende boek Een zondag aan het zwembad in Kigali (uitgeverij De Bezige Bij) , het volstrekt mee oneens. Sinds 1989 was hij vaak en langdurig in Kigali, eerst voor de aidsepidemie, later voor de volkenmoord.

Gil Courtemanche: ‘Ik heb in totaal wel anderhalf jaar van m’n leven in kamer 312 van hotel Des Mille Collines gewoond. Ik hield van dat hotel, met die fantastische eucalyptusbomen en die reusachtige ficus rond het zwembad. Toen de genocide begon, stroomde het natuurlijk vol vluchtelingen. Toen zijn een aantal bomen omgehakt en de vogels uit de volière opgegeten. Maar een half jaar later was het het eerste hotel dat weer openging. De enige van m’n vrienden die toen nog leefde, was Zozo, die nog altijd in Des Mille Collines werkt. Vorig jaar ben ik nog weer in m’n vertrouwde kamer 312 ingetrokken. Niemand durfde iets over mijn boek te zeggen. Het was er ook niet te koop. Maar president Kagame had wel twintig exemplaren besteld.’

Enkele weken na het begin van de genocide zat ik in kamer 415 in hotel Méridien. Maar het zwembad was daar letterlijk leeggedronken door vluchtelingen.

GIL COURTEMANCHE: Toen de genocide begon, zat ik in Parijs. De avond van 6 april 1994, toen het vliegtuig van president Habyarimana was neergeschoten, belde iemand me dat er iets gaande was in Kigali. Ik belde mijn vriend Lando, vice-president van de liberale partij, die getrouwd was met een Canadese vrouw. Iemand nam de telefoon op en zei cynisch dat ik hen misschien wel nooit meer zou terugzien. Duidelijk een van z’n moordenaars. Later hoorde ik dat Lando, z’n vrouw en twee kinderen bij de eersten waren om afgemaakt te worden. Hij stond, na premier Agathe, op de tweede plaats van de zwarte lijst. Het heeft nog lang geduurd voor ik me kon voorstellen dat er bijna een miljoen mensen vermoord werden.

Het is duidelijk dat het gepland was: er waren lijsten, moordeskaders, wapendepots, enzovoort. De radicale Hutu Power, die op alle niveaus een beslissende stem had gekregen, wou eerst de gematigde Hutu-prominenten uitschakelen, en nadien de Tutsi’s elimineren. In januari 1995 ben ik voor lange tijd teruggegaan naar Kigali. Ik wou een documentaire maken met getuigenissen van overlevenden en moordenaars. Ik wou niet dat de hele Hutu-bevolking gedemoniseerd werd. Veel Hutu’s hebben Tutsi’s gered. Maar die documentaire is in het water gevallen, en jaren later heb ik mijn notities gebruikt voor dit boek. En omdat Colette Braeckman van Le Soir er al een zeer goed journalistiek boek over geschreven had, heb ik er een menselijk, gepersonaliseerd verhaal van gemaakt. Ik wou de laatste maanden van mijn vrienden schetsen.

Ik heb me na ’94 lang afgevraagd hoe het zou zijn om in Kigali terug te keren en de hand te drukken van mensen die misschien gemoord hadden.

COURTEMANCHE: Die reflex had ik niet. Na al m’n ervaringen met oorlogen en rampen ga ik ervan uit dat in ieder van ons zowel het goede als het kwade schuilgaat. Ieder van ons kan een moordenaar worden, als de omstandigheden tegenzitten.

Ik herinner me dat ik met een overlevende, Stratton, terugging naar zijn heuvel, waar nog slechts 17 van zijn 320 familieleden overleefden. Onderweg kwamen we een van de moordenaars tegen. Ze gaven elkaar een hand en keuvelden over de genocide. Op een bepaald moment gaf die man Stratton een mep op z’n hoofd. Ik schrok mij rot. Bleek dat hij een mug had doodgeslagen en daardoor misschien malaria voorkomen had. Dank u, zei Stratton. Ongelooflijk.

Ik heb met tientallen moordenaars in de gevangenis in Kigali gesproken, ik keek ze in de ogen, ik gaf ze een sigaret, en ik kon zelfs met hen sympathiseren – als menselijk wezen toch, niet als moordenaar. Het was daar een hel, waar men elke dag doden moest buitenslepen. Ze hadden geen plaats om te zitten of te liggen. Ze sliepen staande. Sommigen waren evengoed slachtoffer van de organisatoren achter de genocide. Ze zeiden: als wij de anderen niet vermoordden, werden we zelf vermoord. Een vorm van zelfverdediging.

Is dat niet wat gemakkelijk? Dat kan toch niet volstaan om die massale orgie van geweld te verklaren waar tienduizenden gewone mensen aan deelnamen?

COURTEMANCHE: Ook de kampbewaarders van de Duitse kampen waren gewone mannen, die thuis hun vrouw en hun kinderen liefhadden, en die ‘hun werk’ deden. In Rwanda werden de gewone mensen al jaren met propaganda bestookt. De Tutsi’s waren ‘kakkerlakken’ die verdelgd moesten worden. Na zo’n depersonalisering en dehumanisering heb je niet meer het gevoel een mens te vermoorden. Het werd steevast la corvée genoemd: de karwei. De corvée, zo heette ook de gemeenschapsdienst die ze van president Habyarimana gratis in hun gemeente moesten vervullen, meestal het wieden van onkruid. Wel, de Tutsi’s opruimen leek wel zoiets normaals als onkruid wieden. Weet u, Rwanda was een arm land en had geen geld om gaskamers te bouwen. Daarom is het daar zo’n ambachtelijke, barbaarse holocaust geworden.

De gaskamers van Rwanda waren de kerken, schrijft u. Onvoorstelbaar hoe de kerken, die altijd als plaats van asiel gevrijwaard waren, nu als slachthuizen gebruikt werden.

COURTEMANCHE: Die mensen hadden nog geluk dat ze niet met de machete of knuppel, maar met geweren en granaten werden gedood. Ik ben in de kerk van Nyamata gaan kijken, waar duizenden mensen zijn omgebracht. Heel dat dak zat vol gaten van de schrapnel, als een firmament vol sterren. Er waren veel Canadese religieuzen in Rwanda toen. Dat was begonnen in de jaren veertig, toen er wegens de oorlog geen Belgische en Franse missionarissen meer kwamen. Later zijn ook alle Canadese ontwikkelingsorganisaties zich op Rwanda gaan toeleggen. In 1994 was Canada een van de belangrijkste donoren geworden.

Decennialang was Rwanda het paradepaardje van de hulporganisaties. Veel moorden werden begaan met machetes die door ontwikkelingswerkers gratis waren uitgedeeld.

COURTEMANCHE: Toch was het land er begin jaren negentig veel erger aan toe dan dertig jaar eerder, na de onafhankelijkheid. In Afrika is de levensverwachting in die periode met twaalf jaar gedaald. Dat heeft natuurlijk ook met de aidsplaag te maken. Toen ik in ’89 voor het eerst in Kigali kwam, werd het probleem nog ontkend. Later ontdekte ik dat een derde van de volwassenen in Kigali seropositief was. Weinigen deden er iets aan. Paradoxaal genoeg waren het paters en nonnen die, ondanks de dogmatiek van de paus, met hun habijt vol condooms rondliepen en de Rwandezen de knepen van veilige seks aanleerden. Daarover heb ik mijn documentaire L’Eglise du Sida gemaakt. De genocide zelf heeft aids nog verder verspreid. Tot dan was het een probleem van de stad, maar de vluchtelingenstromen én verkrachtingen brachten het ook naar het platteland.

Ik herinner me dat tijdens de genocide veel moordenaars, slachtoffers en rebellen met een T-shirt van de paus rondliepen. Die waren een paar jaar eerder tijdens een pausbezoek massaal uitgedeeld.

COURTEMANCHE: Het is duidelijk dat die dogmatiek van de paus tegen condooms veel slachtoffers in Afrika gemaakt heeft. Sinds ’94 zijn er in Rwanda vermoedelijk al meer mensen van aids gestorven dan van de genocide. Maar even crimineel vind ik dat de president van Zuid-Afrika en bepaalde bedrijfsleiders de invoer van aidsremmers en generische geneesmiddelen jarenlang hebben tegengehouden. Die hebben evenveel doden op hun geweten als de génocidairs.

In België zijn er naderhand parlementaire commissies en publieke verontschuldigingen geweest. Heeft Canada zo’n verwerkingsproces gekend?

COURTEMANCHE: Nee, niets. De Canadese generaal Dallaire, die de VN-troepen toen leidde in Rwanda, heeft daarna drie keer geprobeerd zelfmoord te plegen. De laatste keer werd hij naakt op een bank in het park van Ottawa aangetroffen. Hij ging kapot van schuldgevoelens.

Tijdens de genocide werden we door het hysterische Canadese opperbevel in Kigali op straat gezet omdat we als Belgen een risico zouden vormen voor de VN-troepen. Ze leken niet meteen mentaal klaar voor een oorlog.

COURTEMANCHE: Ze kenden oorlog alleen van CNN. Ze hebben zich laf en bureaucratisch achter hun VN-mandaat verscholen. Tien Belgische soldaten kwamen om omdat ze zich van het Canadese commando niet mochten verzetten. Vergelijk dat met de Franse generaal Morillon in Bosnië. Hij trok met 25 para’s en vijf tanks naar de Serviërs en zei hen: over ons lijk! En de Serviërs deden toen niets. Het was perfect mogelijk om met die honderden para’s het centrum van Kigali te controleren, een hoop barricades op te ruimen en de genocide af te remmen. De Rwandese soldaten en militieleden waren een haveloze troep, die je zo kon wegjagen. Als men tegen hen een vuist had gemaakt, zou die brand nooit door het hele land geraasd zijn. Maar door zich terug te trekken, gaf men hen een vrijgeleide om voort te doen.

Minister Willy Claes van Buitenlandse Zaken trok niet alleen de Belgische para’s eenzijdig terug, maar ging ook in New York pleiten om álle blauwhelmen uit Rwanda weg te halen.

COURTEMANCHE: Dat was een criminele beslissing. Daardoor hebben de Belgen veel bloed aan hun handen. Maar zij niet alleen. De Canadese generaal Bary, rechterhand van Kofi Annan, was ook zo’n bureaucratische lafbek. En Kofi Annan zelf was toen vooral bezig met zijn verkiezing als secretaris-generaal van de VN, waarvoor hij veel Afrikaanse stemmen nodig had. En troepen inzetten in een Afrikaans wespennest zou hem toen alleen maar stemmen gekost hebben.

Toen de Belgische para’s nog op de Technische School in Kigali zaten, stroomden er duizenden en duizenden vluchtelingen naar die terreinen. Ondanks de dreiging van een overmacht aan militieleden van de Interahamwe, konden die Belgen daar dagenlang rustig standhouden. Nadat ze teruggetrokken waren, zijn al die duizenden mensen meteen afgeslacht. Dat gebeurde overal zo. Het blanke personeel van de Franse ambassade werd geëvacueerd, en de zwarte medewerkers werden in de uren daarna gedood.

In alle Belgische ex-kolonies Rwanda, Burundi en Congo hebben we slachtpartijen gezien. Toeval?

COURTEMANCHE: Ik denk het niet. Ik denk dat de Belgen halsoverkop uit die landen vertrokken zijn zonder de overgang voor te bereiden. De Fransen hebben dat, in Senegal bijvoorbeeld, wel gedaan, en daar heb je niet zo’n chaos gezien. Kwam daarbij dat de Belgen in Rwanda op de Tutsi-hegemonie steunden en niets van democratie voor de Hutu-meerderheid moesten weten. Om eind jaren vijftig bruusk het geweer van schouder te veranderen en dan in allerijl weg te trekken.

De oorzaak van de ellende is volgens uw boek het ’tropisch nazisme’ dat de Belgen ingevoerd hebben?

COURTEMANCHE: Ja, en niet het Afrikaanse tribalisme waar men liever naar verwijst. Het tropisch nazisme is een term van de historicus Jean-Pierre Chrétien. Er waren vroeger natuurlijk ook sociale verschillen tussen Tutsi’s en Hutu’s, maar dat leidde nooit tot grootschalige slachtingen, en het had niets met etnische superioriteit of inferioriteit te maken. De Belgen hebben die racistische notie ingevoerd. Zij kwamen met hele theorieën, gebaseerd op morfologische kenmerken, om aan te tonen dat de Tutsi’s superieur waren. De Tutsi’s waren, met hun lichte huid, fijne neus en lange gestalte, een soort blanken. De Hutu’s waren kleine, gedrongen negers. Daarom heb ik in mijn boek Gentille als hoofdfiguur gekozen, een Hutu-meisje dat er helemaal als een Tutsi uitzag. Symbolisch voor Rwanda: twee volkeren in één land. Pas vorig jaar heb ik gehoord dat ook zij omgekomen is. Vrouwen stierven meestal een ergere dood dan mannen, want vaak werden ze ook nog verkracht en verminkt.

U bent hard voor de Belgen in uw boek. Zelfs de prostituees in hotel Des Mille Collines vinden hen grof en gierig.

COURTEMANCHE: Ja. Ik heb in het hotel ooit meegemaakt dat een prostituee door een Belgische coöperant over een balkon werd geduwd en te pletter stortte. Daarop werd hij door iemand van de veiligheidsdienst van de Belgische ambassade weggehaald en op een vliegtuig naar Brussel gezet. Nooit werd er een onderzoek naar die moord gedaan. Toen ik er de Canadese consul over sprak, zei die dat het beter was alles zo te laten. Want zelf had de consul ook maar één pleziertje: de golfterreinen aan de Belgische Club in Kigali.

Een mysterie is nog altijd wie de president vermoord heeft. U suggereert dat de hardliners van de presidentiële garde en gendarmerie erachter zaten?

COURTEMANCHE: Er zijn twee hypotheses. De eerste is inderdaad dat het door kopstukken van de Hutu Power-strekking is georganiseerd. Zij verweten hem dat hij de Hutu’s verraden had voor de vredesakkoorden. De tweede theorie is dat de Franse geheime dienst erachter zat. Daarover zullen dan pas over 25 jaar de boeken opengedaan worden, vrees ik. Meteen na het begin van de genocide hebben de Fransen de weduwe van de president en enkele tientallen Rwandezen, onder wie organisatoren van de genocide, naar Parijs geëvacueerd. Frankrijk voerde een cynische machtspolitiek. Terwijl België al te naïef de vredesakkoorden wou opdringen.

Ik heb in ’94 nog een man weggevoerd, die een machete in z’n hoofd had gekregen. Hij klonk ongelooflijk bedaard. Ook de omstanders leken alles zo normaal te vinden.

COURTEMANCHE: Sterven is geen zonde, zeggen ze in Rwanda. De dood is er een alledaags verschijnsel. Doodgaan is normaal. Lang leven is abnormaal. Maar juist daardoor wordt het leven intenser beleefd in Afrika dan bij ons, waar de dood weggestopt wordt. Zelfs in tijden van genocide wordt er bemind en gevreeën, dat heb ik met het verhaal van Gentille duidelijk willen maken.

U citeert op het eind Albert Camus: ‘Ik hoef niet gelukkig te zijn, maar bewust’.

COURTEMANCHE: Dat denk ik, ja. De obsessie om gelukkig te willen zijn, maakt dat men tegenwoordig liever onbewust en onbekommerd leeft. Maar we hebben een morele verantwoordelijkheid tegenover de wereld. Volgens mij kan je pas echt gelukkig leven als je ook echt bewust bent.

chris de stoop

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content