Voor de Europese suikerindustrie zijn het spannende dagen. Ze strijdt voor quota’s, tolmuren en hoge prijzen: een miljardengevecht in de schemerzone van de politiek.

‘Nee, de absolute vrijhandel is niet houdbaar en steeds meer politici, ook een volbloed liberaal als Paul De Grauwe, komen tot dat inzicht. Zoals in de markteconomie zijn er sociale correcties nodig. Kijk maar naar Mexico. Door het vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten, Nafta, kwamen twee miljoen boeren in de favela’s terecht. Het is tijd dat de slinger weer de andere richting uitgaat en ook minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) begrijpt dat. Waarom ik hem kon overtuigen? Omdat hij een realpoliticus is.’

Dit zouden woorden kunnen zijn van José Bové, de opstandige Franse boerenleider, of van de militanten van Attac. De gedreven pleiter voor minder wereldhandel is echter een man in maatpak, voltijds lobbyist en directeur-generaal van Subel, de Algemene Maatschappij der Suikerfabrikanten van België. Marc Rosiers trok de voorbije weken naar alle grote politieke partijen, naar veel ministers en nog meer europarlementsleden. Hij is een vechter voor de zoete zaak, het gezicht van de Belgische suikerlobby.

Soms lijkt het wel of Rosiers met de hele wereld – de bietenboeren en de suikerraffinaderijen uitgezonderd – op voet van oorlog leeft. De vijand zit overal: in de Europese Commissie, de Rekenkamer, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de chocolade-industrie, de media en zeker bij Coca-Cola. En dan is er natuurlijk de liberale tijdsgeest, die het alleen maar op deregulering en vrije markt heeft begrepen. Die begrippen bezorgen de Europese, a fortiori de Belgische suikerbazen, het koude angstzweet. Men kan daar begrip voor hebben. Als er nog altijd een nationale suikerindustrie – zowat 40 miljard frank (991,5 miljoen euro) omzet en 12.000 directe en indirecte jobs – bestaat, is het door de totale negatie van markt en vrijhandel. Achter de oninneembare tolmuren van Fort Europa was het voor de hele sector comfortabel boeren. De bietenbouwers werden de prinsen onder de landbouwers en de blauwe suikerbaronnen, die slapend rijk werden, trokken uit verveling in de politiek. Zelfs de consument kwam aan zijn trekken. Sinds de socialist Sicco Mansholt in 1967 een onvervalste planeconomie voor de suiker op poten zette, hoeft Europa bij internationale crisissen niet meer te hamsteren. Betalen moest de consument wel. Europese suiker kost gemiddeld drie keer zoveel als de wereldprijs.

MICHEL NEEMT HEFT IN HANDEN

Er is iets vreemds aan de hand met de Europese marktordening voor suiker. Dertig jaar lang werd aan het systeem nauwelijks iets veranderd. In tegenstelling tot rundvlees, melk en graan overleefde het suikerregime alle kanseliers en presidenten, de val van de Berlijnse Muur en de revival van het liberalisme. Aan de suikerafspraken van 1967 werd niet geraakt. Niet in 1992 bij de hervorming van Ray MacSherry, maar evenmin in Berlijn 1999 toen de regeringsleiders het eens werden over Agenda 2000.

Hoewel de Europese Unie niet eens 240.000 bietenproducenten telt – nauwelijks 4 procent van alle landbouwbedrijven -, is de sector er altijd in geslaagd om de Europese besluitvorming naar zijn hand te zetten. Hoe hij dat voor mekaar kreeg, kon zelfs Coca-Cola met zijn Amerikaanse knowhow nog niet in kaart brengen. Weinig lobbygroepen beschikken immers over zoveel hefbomen. Europees Commissaris Roger Lamy, verantwoordelijk voor de internationale handel en een van de sterkste persoonlijkheden in het team van Romano Prodi, weet er alles van. Toen hij eind vorig jaar voorstelde om alle producten – wapens uitgezonderd – uit de 48 Minst Ontwikkelde Landen (MOL) onbeperkt en tolvrij op de Europese markt toe te laten, haalde een front van rijst-, bananen- en bietenkwekers hem bijna onderuit.

In het Europees parlement probeerde Lamy de landbouwcommissie eerst met cijfers en vervolgens met edelmoedige principes te overtuigen. Het hielp niet. Terwijl de MOL’s slechts 0,4 procent van de wereldhandel voor hun rekening nemen en niet eens 350.000 ton rietsuiker uitvoeren – de Unie produceert 16 tot 18 miljoen suiker – decreteerde de suikerlobby een no passaran. Pressiegroepen doen dat wel meer om vervolgens, na dappere strijd, eervol door de knieën te gaan. Bij de suiker doen ze het anders en vooral beter. Zonder dat één tractor hoefde uit te rukken, werd iedereen van stand op zijn nationale en Europese suikerplichten gewezen.

Enkele weken voor de ministers van Buitenlandse Zaken van de Unie hun fiat over de verordening van Lamy moesten geven, kwam de Confederatie van Belgische Bietenplanters bij minister Michel op de koffie. In De Bietplanter, het flitsende blad van de federatie, doet een tevreden ondervoorzitter Richard Eeckhaut het relaas. ‘Terwijl het bestuur van Buitenlandse Zaken alleen maar oor had voor de vrijhandel en geen rekening met de landbouw hield, heeft de minister nu duidelijk het heft in handen genomen. (…) Daarmee is het probleem nog niet van de baan. De ontmoeting met de minister toont echter aan dat met mensen van goede wil, die bekommerd zijn om hun medemensen en die aandacht voor hun problemen hebben, er nog niets verloren is.’

AFWIJZINGSFRONT

De Belgische diplomatie ging dus in het offensief tegen Lamy. Op de Coreper-vergadering van 21 februari komt het tot een botsing tussen de Commissie en het afwijzingsfront dat, met uitzondering van België, uit heel de Club Méditerranée bestond. Frankrijk dus, maar ook Spanje, Portugal en Griekenland. Hoewel Lamy zijn voorstel reeds ingrijpend gewijzigd had om het groot Europees bananen-, rijst- en suikerbelang veilig te stellen, was ambassadeur Frans Van Daele over zijn houding niet te spreken. In zijn vertrouwelijke telex van 22 februari aan de regering maakte hij melding van ‘ l’absence totale d’initiative de la Commission visant à rencontrer les exigences de certains Etats membres.

Op 27 februari moeten de ministers dan maar de knoop doorhakken. Terwijl Denemarken en Nederland betreuren dat Europa niet genereuzer is, proberen Frankrijk en Portugal het compromis verder uit te hollen. Michel doet niet echt moeilijk, maar wijst er toch op dat het in deze om meer dan internationale edelmoedigheid gaat. Er zijn ook de nationale economische belangen. Die werden dus veilig gesteld. De tolmuren voor de MOL’s verdwijnen onmiddellijk, behalve voor het klavertje drie. Dat krijgt enkele jaren uitstel. Suiker is weer het beste af. Pas op 1 juli 2006 moeten de invoerheffingen met 20 procent dalen, en op 1 juli 2009 moeten ze volledig verdwijnen.

Het vergelijk haalt nauwelijks de kranten en daar is de suikerlobby, die graag in de schaduw opereert, niet rouwig om. Hoe minder mediageruis, hoe minder tegenspraak en hoe groter de bewegingsvrijheid van de decision makers. Wie goed luistert, hoort nochtans iets wat op protest lijkt. In het broeierige Libreville, op een parlementaire bijeenkomst van de Europese Unie en de ACP-landen (de voormalige kolonies in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan), dienen Andres Wijkman, Hanja Maij-Weggen en Johan Van Hecke (CVP) een resolutie in waarin ze de afwijkingen voor bananen, rijst en suiker ‘betreuren’. Stoer klinkt anders, maar verbaal wil Van Hecke de bal en zelfs de man spelen. ‘Als de MOL’s al iets kunnen exporteren, zijn het die drie producten. Veel hoef je van het initiatief dus niet te verwachten, het is vooral symboliek. En als minister Michel zich in deze al in de kijker werkte, was het als gangmaker van de blauwe suikerbaronnen. De arme landen verdienen beter dan de hardvochtigheid en de schraperigheid van de Europese suikertantes.’

Van zo’n opmerking liggen ze ten huize Rosiers en de Belgische suikerindustrie echt niet wakker. Sinds 28 februari 1975, de dag dat de Conventie van Lomé werd ondertekend, zijn ze daar volledig in het reine met hun geweten en hun plichten tegenover het zuiden. Hoewel de Europese Unie een overproductie van ruim 3 miljoen ton heeft, voert ze jaarlijks 1,6 miljoen ton uit de ACP-landen in. Niet tegen wereldprijzen, zoals in het voorstel-Lamy, maar tegen hoge Europese prijzen. Gemiddeld levert hen dat 500 miljoen euro (20 miljard frank) op, waardoor landen als Mauritius, Fiji, Guyana en Swaziland die 70 procent van die som opstrijken, het hoofd een beetje boven water kunnen houden. Dat gebaar kostte de Unie in 1999 om en bij 750 miljoen euro (30 miljard frank) en de suikerlobby doet wel eens of ze dat uit eigen zak betaalt. Onzin natuurlijk. Dat steunpakket komt volledig uit de portemonnee van de Europese belastingbetaler en slokt het grootste deel van het Europese suikerbudget op. In 1999 bedroeg die netto-kost 909 miljoen euro (36,6 miljard frank) en in 2000 allicht 833 miljoen (33,6 miljard frank).

PRODUCTIE ONDER CONTROLE

In vergelijking met andere Europese landbouwsubsidies is het een peulenschil, want nauwelijks 0,9 procent van de totale Europese begroting. Daar ligt ongetwijfeld de reden waarom de suikerordening van Mansholt alle politieke crisissen en stormen overleefde. Het geeft de lobby een ijzersterk argument om bij de regeringen de status-quo te verdedigen en achter veilige tolmuren met kunstmatig hoge prijzen suiker en winst maken.

Als de suikerindustrie telkens de dans ontsprong, was het ook omdat ze nooit met gigantische overschotten in de media kwam. Van het begin af werd er met quota’s gewerkt, zodat de Europese Commissie en de sector de productie onder controle konden houden. In totaal gaat het om 14,5 miljoen ton, waarvan er 826.000 (5,5 procent) aan België werden toebedeeld. Indien nodig kunnen de quota’s afgebouwd worden en gaan de overschotjes – gemiddeld 5 miljoen ton op een totale wereldhandel van 21 miljoen – tegen dumpingprijzen naar alle uithoeken van de planeet. De Europese bietenboeren en raffinaderijen krijgen hoe dan ook de hoge Europese prijs. Daarvoor betalen ze heffingen, die ze volautomatisch aan de verbruikers doorrekenen. De Europese Unie is er dus mede verantwoordelijk voor dat de suikerproducenten op de wereldmarkt geen faire prijs krijgen. Volgens een studie van de Wereldbank uit 1990 haalde Europese dumping de wereldprijzen met 17 procent naar beneden. Het kost de producenten elk jaar zo’n 600 miljoen dollar of 25 miljard frank.

Dankzij de zogenaamde zelffinanciering – in feite gaat het om een pure verbruikersheffing – slaagt de suikerlobby er al tien jaar in om zelfs het meest bescheiden hervormingsplan onder het tapijt te vegen. Steeds met dezelfde argumenten: het systeem kost de overheid bijna niets, de boeren hebben een behoorlijk inkomen en de verbruiker heeft (iets duurdere) suiker in overvloed.

Vijf jaar terug ging dat verhaal er nog als zoete koek in, vandaag ligt het moeilijker. Er is de groeiende druk van de WTO en de derde wereld die de gesubsidieerde uitvoer niet langer pikken, en ook de consumenten, zeker de industriële, bijten steeds meer van zich af. Vorig jaar zorgde een erg kritisch rapport van de Rekenkamer voor commotie. ‘Als je dat document doorneemt, weet je genoeg. Het is de hoogste tijd dat het hele systeem grondig herdacht wordt. Dit is niet langer houdbaar.’ Dat zegt europarlementslid Bart Staes (VU-ID21), die tien jaar terug de hormonenmaffia en de duistere kanten van de Europese landbouw ontdekte. ‘Alleen de industrie wordt beter van de suikerregeling. De boeren kunnen zich hooguit handhaven, terwijl de consumenten en de derde wereld zich blauw betalen.’

KRITIEK REKENKAMER

Voor de suikerlobby kwam het rapport van de Rekenkamer bijzonder ongelegen. Immers, op 30 juni van dit jaar moet de bestaande suikerregeling verlengd of veranderd worden en de kritiek van de Rekenkamer voedde de roep om een hervorming. Het Franse voorzitterschap dat in december het dossier op een drafje wou afhandelen en de suikerlobby op haar wenken bedienen, was eraan voor de moeite. Dat wordt een job voor het Zweedse voorzitterschap en als dat faalt, moet België aan de slag.

Ook de Europese Commissie, mede onder druk van de Rekenkamer, meent dat de huidige regeling niet houdbaar is. Ze houdt het echter bij bescheiden aanpassingen. De meest opvallende is een vermindering van de quota met 115.000 ton – nauwelijks 1 procent van het Europese totaal – en het voorstel om in 2003 het hele zaakje te herzien en desnoods totaal te hervormen. In de landbouwcommissie van het Europees parlement hebben ze met de voorstellen van Commissaris Franz Fischler eens goed gelachen en ze vervolgens weggestemd.

Rapporteur Joseph Daul, zelf een katholieke bietenkweker uit de Elzas, bepleitte de totale status-quo tot 2006 en kreeg het voor elkaar dat een meerderheid in de plenaire vergadering hem daarin volgde. Ook Belgisch federaal landbouwminister Jaak Gabriëls (VLD) verdedigt de status-quo. ‘In maart 1999 is er in Berlijn een contract ondertekend, dat pas in 2006 vervalt. Ik wil dat die afspraak wordt nageleefd. Ik wil wel over hervormingen nadenken en ook de Belgische suikernijverheid – ik heb ze ontmoet, zonder meer – is daartoe bereid, maar we mogen niet bruuskeren. Voor mij moeten de engagementen van Berlijn tot 2006 standhouden.’

Iemand die daar anders over denkt, is Gabriëls’ partijgenoot Dirk Sterckx (VLD). Hoewel hij geen landbouwspecialist is en het Europees parlement in deze alleen kan adviseren, kreeg Sterckx de laatste weken veel volk over de vloer en nog meer brieven in de bus. Omdat hij luisterbereid is en veel leest, is Sterckx onderhand een deskundige in suiker. ‘Dit is een smerig en zelfs perfide systeem. Als suiker inderdaad een strategisch product is, kan ik me ermee verzoenen dat er een minimumprijs voor de bieten bestaat. Dat is tenslotte de grondstof. Een interventieprijs voor suiker, een afgewerkt product, vind ik echter ongehoord. Waarom decreteert Europa geen minimumprijs voor pizza’s? Ook al omdat er nauwelijks concurrentie is, boeken de fabrikanten op kosten van de consument onredelijke winsten. Hoe vlugger dit systeem verandert, hoe beter.’

Sterckx heeft een punt. In de hele Europese landbouwordening is suiker het enige afgewerkte landbouwproduct dat met een interventieprijs gekoesterd wordt. Nog opmerkelijker is dat de boeren pas een minimumprijs voor hun suikerbieten krijgen als ze een contract met een suikerraffinaderij kunnen voorleggen. De fabrieken beschikken over de quota’s en beslissen bijgevolg over leven en welzijn van de bietenbouwers. Toch treedt de suikerindustrie als ze op lobbytocht gaat altijd in ‘gemeenschappelijk front’ met de boeren op. Sociale bewogenheid? Vergeet het, zuiver berekening. Zelfs Machiavelli had Marc Rosiers op 10 juni in Dublin voor een gehoor van gelijkgestemden bezwaarlijk kunnen verbeteren. ‘ The beet farmers are the sugar industry’s principal political assets in its non market strategies. With their support fundamental changes to the EU sugar regime appear unlikely. Without their support the sugar regime becomes a matter of competition.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content