Van huis weglopen en jarenlang in Azië rondzwerven op zoek naar de pure smaak van het echte leven en de ultieme hallucinatie: Kris Peeraer lukte met ‘Reis naar de begeerte’ een huzarenstukje in het genre van de reisliteratuur.
Kris Peeraer, ‘Reis naar de begeerte’, Davidsfonds, Leuven, 539 blz., euro 35.
Je bent jong, je wilt wat en je gaat ervoor. Kris Peeraer (°1957) was zeventien toen hij met zijn liefje naar Turkije trok. Terwijl zijn klasgenoten naar de universiteit gingen, zoals het hoorde, koos hij voor de school van het leven. Hij zou met zijn vriendin al klussend negen jaar rondzwerven door het Aziatische continent.
Terug thuis begon Peeraer romans te schrijven vol fantastische verhalen, in de exotische setting van het Verre Oosten. Ook als schrijver conformeerde hij zich aan geen enkele mode of stijl. Fris van de lever trachtte hij met wonderlijke vertellingen zijn eigen verwondering over de Aziatische levenslust aan de lezer door te geven. Tien jaar geleden debuteerde deze autodidact met De stille liefde van Indochina. In 1997 besloot hij, na Margaretha Sidonja (1993) en De koningstuin (1995), zijn Aziatisch vierluik met een Maleisische fabel vol miraculeuze visvangsten, Onder de tropen. En nu gaat hij op zoek naar de kern van zijn fascinatie voor Azië, in een reisverhaal van haast Tolkiense proporties. Peeraers Reis naar de begeerte is een spannende avonturenroman geworden van ruim 500 dichtbedrukte bladzijden, waarin zijn jonge hoofdpersonages vanuit de Dijlevallei in Leuven naar het Mongoolse hooggebergte trekken. Het stramien van de roman is ontleend aan Peeraers eigen biografie, maar de uitwerking ervan draagt zonder meer de stempel van de wilde verbeelding van de auteur, zoals we die kennen uit vorig werk.
Max Dreven heet Peeraers andere ik in het boek. Dreven begroet de lezer vanuit zijn schrijfkamer ‘onder de velux’. Dreven is nu 44 en belooft een sterk verhaal over zijn vlucht van huis, de wijde wereld in, aan de zijde van zijn vriendin. Peeraer-Dreven houdt woord. Het gebeurt niet elke dag dat je in een Vlaamse roman de halve wereld wordt rondgeleid. En dan nog aan de hand van twee tieners die niet alleen hun eigen liefde, maar vooral hun oneindig verlangen naar verre horizonten willen bezingen.
Peeraer hanteert de laconieke stijl van een reischroniqueur die in een hels tempo bijna de hele veroveringstocht van Alexander de Grote overdoet. Peeraers personages willen echter geen macht veroveren, maar het leven zelf, in al zijn uitzinnigheid. De zeventienjarige Dreven en zijn partner Eva Wildiers trekken in de herfst van 1976 via Parijs en Zuid-Frankrijk naar Turkije. Drie jaar later arriveren ze in China en zijn ze ondertussen door Iran, Afghanistan, Pakistan en India getrokken.
Hoeft het gezegd dat ze daarbij kennismaken met alle facetten van het volle leven? Max en Eva zijn immers geen luxereizigers, maar moeten voortdurend de handen uit de mouwen steken om geld bij elkaar te sprokkelen voor de volgende kilometers. Max laat zich daarvoor in het Pakistaanse Pesjawar als loverboy misbruiken en Eva ontpopt zich in Istanbul tot Turkse konsomatris of animeermeisje in een restaurant. Als ze de politiecommissaris in het Afghaanse Kandahar oplichten, brengt ze dat het meeste reisgeld op. Ze krijgen er prompt een halve kilo van de beste hasj bovenop als bonus. Zoals dat gaat, is het precies deze extra premie die hen later uit elkaar drijft.
Verkrachting en sodomie blijven hen niet bespaard. Maar ook paradijselijke dagen en weken vallen hun in de schoot, in de Afghaanse oasenstad Herat of het Indische Moeltaan. Abortus, diarree (‘de Kaboelvlieg’) en geelzucht maken het hun fysiek moeilijk om hun utopie van het oorspronkelijke, zinnelijke leven na te jagen. Ook de dood van goede vrienden onderweg is een zware mentale opdoffer. Maar dan is daar weer de poëzie van enkele perfecte ogenblikken onder elkaar of bij goede kameraden, de geur van een nieuw kruid of het vergezicht in de Hindu Kush of de Himalaya, tot op de bodem van sommige idyllische, peilloze bergmeren.
BEGIN VAN WIJSHEID
Peeraer is dus geen ijle romanticus die mooie reisscènes bij elkaar gedroomd heeft. De banaliteit van het bestaan is het begin van de wijsheid. Max begint als scholier geld bij elkaar te schrapen voor zijn droomreis, door het boodschappengeld van zijn ouders te verdonkeremanen. Peeraer bekent dat hij, zoals Max, in het echte leven inderdaad wel eens winkelwaren heeft gestolen en vervolgens de prijs van zijn buit bij zijn ouders in rekening bracht. En ja, hij is eveneens op een blauwe maandag in 1976, zoals Max in het verhaal, met zijn vriendin van huis weggevlucht, op zoek naar het ware leven. Eerst was het zaak om een stevige financiële basis bij elkaar te schnabbelen. Vandaar dat Max en Eva met vallen en opstaan in de druivenpluk gaan werken in de Midi. In Istanbul komen ze in het gokcircuit terecht. Max krijgt paspoortproblemen omdat hij zijn legerdienst nog niet heeft vervuld. Hij neemt afscheid van zijn vriendin, en keert terug om zich als psychiatrisch geval te laten afkeuren. In Istanbul zien ze elkaar weer en dan begint hun ontdekkingstocht pas echt.
Eva droomt van een nieuwe synthese tussen het gelijkheidsstreven van het communisme en de rust van het boeddhisme. Haar commuddhisme, zoals ze die cocktail noemt, is schatplichtig aan de tekst van de Internationale: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde… de wereld steunt op nieuwe krachten, sterft gij oude vormen en gedachten, begeerte heeft ons aangeraakt.’ Maar de boeddhistische gelijkmoedigheid tegenover het lijden van de wereld is het uiteindelijke streefdoel.
Max observeert deze praktische levensfilosofie met de nodige reserves. Zijn dwarsheid doet hem uitkijken naar een nieuw evenwicht in steeds weer andere locaties: ‘Ik was tegendraads… ters zoals Mehmet in het Turks had gezegd… ik zocht tegenpolen, mijn plaatsen van bestaan.’ Eva en Max zijn allebei tienernomaden die wegvluchten uit een samenleving zonder ademruimte en zonder ziel, ‘een wereld die ons op de vlucht had gejaagd, omdat hij elke band met de oorsprong leek te hebben verbroken, een wereld die een zware prijs had betaald, waar de mensen niet meer naar de sterren keken, een wereld die ons naar Afghanistan had geleid, waar de wil bestond om zich te verzetten tegen vernieuwing, ondanks de armoede.’
LEVENSECHT
Het is ironisch dat Max en Eva uitgerekend in Afghanistan weer bij zinnen komen en de ‘band met de oorsprong’ herontdekken. Peeraer is op zijn best bij de beschrijving van hun indrukwekkende doortocht langs oases en verloren gewaande minaretten in de binnenlanden van Afghanistan. Doorheen wolken van hasj en opium valt dit ondertussen kapotgeschoten land samen met het object van hun ultieme begeerte: de realisatie van de utopie van het zinnelijke geluk. Maar schone liedjes duren nooit lang. De helletocht over de Hindu Kush leidt de ontnuchtering in en uiteindelijk ook de terugkeer.
Peeraer heeft met deze Aziatische reisroman een huzarenstukje geleverd. Hij beschikt weliswaar niet over het stilistische raffinement van Jack Kerouac en diens cultklassieker On the road. Maar anderzijds gebeurt er bij Peeraer onderweg zoveel meer, misschien soms zelfs iets te veel. Dat hij de hier beschreven odyssee ooit zelf aan den lijve heeft meegemaakt, blijkt uit de levensechte stijl die in geuren en kleuren de meest diverse plaatsen evoceert.
Dat hij zijn onderwerp ook cultuurhistorisch en antropologisch beheerst, blijkt uit allerlei intrigerende details. Eindelijk weten we waar dat prachtig blauwe koloriet op het kleed van Maria in de kruisafneming van Rogier van der Weyden vandaan komt (zijn mooiste schilderij, aldus Dreven-Peeraer, en we kunnen het slechts beamen): van de lapis lazuli in het Afghaanse Badaksjan in de Hindu Kush, waar in de Oudheid ‘farao’s, Byzantijnen en Romeinse keizers fortuinen aan hadden gespendeerd’. En het kan ook nooit kwaad om te lezen hoe de boekdrukkunst al ongeveer zes eeuwen voor Gutenberg in het Verre Oosten werd ontwikkeld, mogelijk in Mongolië, waar op 11 mei 868 de Diamant Soetra werd gepubliceerd.
Ex oriente lux. Het licht van de beschaving komt uit het Oosten. In deze dagen klinkt dat niet zo vanzelfsprekend. Maar wie met Peeraer meegaat op reis naar het magische Mongolië, beseft dat de grootheid én miserie van de mens er in een notendop terug te vinden zijn.
Frank Hellemans