Paul Claes heeft Une Saison en enfer van Rimbaud voor de tweede keer vertaald. Dichteres Christine D’haen toont aan dat deze vertaling Franstaligen zou kunnen leren hoe ze hun literaire god moeten lezen.

Samen met de Gedichten en de Illuminations schept Een seizoen in de hel nu onze Nederlandstalige Arthur Rimbaud: drie mooie, gebonden delen met paralleltekst in een onvolprezen vertaling en met een onmisbare verklaring. We moeten wel de volgorde in onze bibliotheek veranderen: eerst de Gedichten, dan Een seizoen in de hel en ten slotte Illuminations, de kroon op het werk van een dichter die op zeventien jaar al een genie was en op zijn twintigste zijn meesterwerk voltooide. Met sterke argumenten kan nu aangetoond worden dat Une Saison vóór Illuminations geschreven werd. Lange tijd heeft men dat niet geweten, en een echte verklaring heeft die chronologie toch wel nodig.

Van de Hel is vroeger al een vertaling door Paul Claes verschenen, een boekje bij Kritak-Goossens in 1995. Maar de vertaling van Illuminations bracht zoveel nieuwe inzichten dat de nooit tevreden vertaler besloot opnieuw aan het werk te gaan, om de Hel te verhelderen.

Wat hebben wij aan Une Saison en enfer? Het is het enige werk dat Arthur Rimbaud als boek heeft voltooid en gepubliceerd. Hij schreef het in de zomer van 1873 in de hoeve van zijn moeders familie in Roche, op veertig kilometer van Charleville, de stad waar hij in oktober 1854 geboren werd. Omdat Rimbaud de kosten niet kon betalen, bleef de oplage bij de Brusselse drukker liggen tot in 1901 (hij was toen al tien jaar dood).

Nooit heeft bij mijn weten iemand zo meesterlijk, in zo’n machtige stijl, met zoveel luciditeit, een extreme puberteitscrisis beschreven en geanalyseerd. Maar de tekst is niet alleen een autobiografie, het is ook een polyfonie, met vele stemmen die afwisselend met, door, tegen elkaar spreken. Wie spreekt, wie zegt precies wat? Dat is het probleem.

Omdat elk woord en de gehele strekking zo moeilijk te begrijpen zijn, is een vertaling nodig – een vertaling die goed begrijpt, uiterst nauwkeurig de betekenis weergeeft en de schoonheid van de tekst – die schittering in de hel – bewaart en omzet. Die vertaling hebben we nu.

Het boekje (53 bladzijden in het origineel) bestaat uit negen delen: een proloog, Kwaad bloed (afkomst en verleden), Hellenacht (kwellingen na het innemen van een ‘slok vergif’), Waanbeelden I (monoloog van een Dwaze Maagd over haar Helse Bruidegom), Waanbeelden II (de alchimie van het woord, de poëzie), Het onmogelijke (de queeste van de geest), De flits (de arbeid), Morgen (ontwaken, hoop?) en Vaarwel (het realiteitsprincipe).

Claes ontleedt dit verhaal voorbeeldig in zijn inleiding: Rimbaud heeft niet alleen zijn eigen levenscrisis beleden, maar beschrijft een algemener conflict tussen klassen, moralen, culturen, levenshoudingen. Hij zoekt oplossingen in liefde, kunst, oosterse wijsheid, arbeid. Geen geloof, geen vertrouwen, geen bezigheid biedt redding: ze worden kritisch gewogen en afgewezen. Is er hoop op leven in een ooit veranderde maatschappij? Een ogenschijnlijk hoopvol einde geeft een ogenblik van rust. Het verdere verloop van Rimbauds leven toont dat zijn hoop niet bewaarheid werd, al besluit de tekst met een wens tot harmonie van alle dissonanten: ‘Het zal mij vergund zijn de waarheid te bezitten in een ziel en een lichaam.’

ENKEL ZELFKWELLING

In de korte proloog klinken als in een prelude de existentiële, morele, religieuze, sociale en esthetische thema’s op. Het volgende deel, Kwaad bloed, bestaat uit acht secties, variaties op het thema van christelijke erfzonde en heidense onschuld. De wanhopige verteller ziet zich telkens in een andere rol: hij is van onedele, Gallische afstamming, hij behoort tot de onderworpen klasse; hij zou zijn geluk in de kolonies kunnen zoeken, hij zou het alledaagse leven kunnen aanvaarden (een levend graf), hij kan misdadiger, zwerver, nikker zijn, een bekeerde wilde, een kritisch mens, een militair, een zelfmoordenaar. Maar die hevige identiteitscrisis voert tot geen enkele echte taak. Er blijft enkel zelfkwelling: een mengsel van psychisch masochisme, sociale onaangepastheid, religieus schuldgevoel en morele vertwijfeling.

In Hellenacht bereikt het hellevisioen een hoogtepunt: door een slok vergif beleeft de ziel een hellenacht op aarde. Volmaaktheidsvisioenen wisselen af met godslasteringen.

Waanbeelden I en II bieden twee oplossingen: liefde en kunst. Allebei zijn ze ondeugdelijk. In I spreekt de Dwaze Maagd (de verdoemde ziel), die de Hemelse Bruidegom niet zal verwerven omdat ze in de macht van de Helse Bruidegom is. Waarschijnlijk lezen we in dit deel heel wat over de relatie Verlaine-Rimbaud en krijgen we een portret van Rimbaud, met lichaam en ziel, door hemzelf. In II spreekt de dichter heel accuraat maar totaal ontgoocheld over zijn poëtisch werk. Hij citeert uit die tijd, maar noemt zijn heroïsche onderneming een dwaasheid.

In Het onmogelijke richt de dichter zich tot zijn geest, de rede. Hij wil vluchten uit de schijnwaarheden van de westerse cultuur: de zuiverheid van het kind, het parasitisme van de vrouwenliefhebbers, de marginaliteit, het eerloze burgerschap, het christelijke martelaarschap, de roem van de kunstenaar, de trots van de wetenschap, de hebzucht van de koloniaal. Ook de wijsheid van het Oosten biedt geen heil.

De Flits stelt arbeid als oplossing voor, maar de arbeid is geen echte arbeid. Nietsdoen dan? Ja, maar vooral: niet sterven!

Met Ochtend is de hellevaart ten einde: de spreker ziet een aardse utopie voor ogen. In Vaarwel kijkt hij terug op zijn verleden en vooruit op de toekomst. Er schijnt een oplossing mogelijk te zijn.

Ik ben diep onder de indruk van het lijden, de wanhoop, de verlatenheid, de eenzaamheid, het psychische en ook fysieke tekort van deze jongen, een uniek genie en een total loss. Was er dan niemand die hem enigszins, een klein beetje, kon helpen?

Al is deze tekst hartbrekend, hij is evengoed geestig, komisch: de spot, de blasfemie, de sarcasmen over onderwijs, opvoeding, sociale conventies, aanvaarde opinies, vroomheden, beloften, illusies, grootheidswanen, geplogenheden, de hele maatschappelijke schijn zijn altijd grappig: een vuurwerk van flitsen. ‘Van mijn voorouders, de Galliërs, heb ik mijn blauw-witte ogen, mijn beperkte geestesvermogens en mijn onbeholpen vechtstijl’ is een karikatuur van de geschiedenisboekjes, de clichés en de versimpelingen. Als Rimbaud zegt le coup de la grâce in plaats van le coup de grâce vervangt hij de genadeslag door de Genadeslag: de Genade is voor hem een genadeslag, het eind van zijn vrije wilsvermogen.

DUBBELE BODEMS

Rimbaud gaat uit van de katholieke levensvisie waarin hij opgevoed is en hanteert begrippen als kwaad, duivel, engel, hel, verdoeming, hemel, hoofdzonden, naastenliefde, genade. In een wereld waarin de kennis van die levenssfeer welhaast verdwenen is, is voor het inzicht veel verklaring nodig, vooral omdat Rimbaud alle christelijke waarden finaal omkeert en verwerpt als bijgeloof.

Daarnaast vergt de grondtoon van zelfspot en constante zelfondermijning, de persiflage en de iconoclastische agressie heel wat uitleg. Al die dubbele bodems moeten worden blootgelegd. Zelfs de woordenschat moet worden onderzocht. Telkens weer blijken Rimbauds woorden een andere betekenis te hebben dan de nu gangbare: een etymologische, bijbelse, archaïsche, contemporaine kleuring. Op geen enkel moment mogen we lezen als iemand die vertrouwt op zijn goede kennis van het Frans. Vandaar dat een vreemdeling, die filoloog en exegeet is, hem beter kan lezen dan een, zelfs onderlegde, Franse lezer. De vertaler stelt meer vragen en vindt méér antwoorden dan de Franse commentatoren (Steinmetz en Brunel zijn de recentste).

Paul Claes onderstreept in zijn inleiding dat de stijl van Rimbaud even kakofonisch als polyfonisch is: de zinnen strijden inhoudelijk en formeel met elkaar. Baldadige esthetica heerst tot in de klank toe: de drie opeenvolgende nasalen van Saison en enfer zijn opzettelijk onwelluidend, er zijn binnenrijmen, hiaten, sisklanken. De ‘atonaliteit’ is onontbeerlijk voor zo’n opstandige kreet. Het komt erop aan die stilistische kenmerken, de schoonheid van de disharmonie en de harmonie van de ideaal zoekende tegenstem adequaat weer te geven.

De vertaling die nu voor ons ligt, heeft de meerwaarde van een grondig overwogen, in alle registers, toonaarden, schakeringen nauwkeurige tekst. Twee voorbeelden:

‘Ik hield van idiote schilderijen, deurstukken, decors, toneeldoeken van kunstenmakers, uithangborden, volksprenten; literatuur van vroeger, kerklatijn, erotische boeken vol spel- en andere fouten, romans uit grootmoeders tijd, sprookjes, kinderboekjes, oude opera’s, simpele deuntjes, naïeve verzen.’

Het commentaar plaatst de tekst in een context: het decadentisme van het fin de siècle met zijn voorkeur voor naïeve, triviale, anti-esthetische of archaïsche cultuurvoorwerpen. Bij Rimbaud is die voorkeur te verklaren uit zijn afkeer van de maatschappelijke orde en de gevestigde cultuur. Noteer dat fautes d’orthographe zowel op spelfouten als op seksuele misstappen slaat.

‘Ik hield van verlaten plekken, verschroeide boomgaarden, verkommerde winkeltjes, lauw geworden dranken. Ik sleepte me voort door de stinkende steegjes en gaf me met gesloten ogen over aan de zon, de vuurrode god. “Generaal, als er één oud kanon op je stukgeschoten wallen overblijft, bekogel ons dan met kluiten droge aarde. Door de ruiten van de schitterende winkels! In de salons! Doe de stad in haar eigen stof bijten. Laat de regenpijpen roesten. Vul de boudoirs met brandend robijnkruit…” Och, dat vliegje, dat zich, dol op bernagethee, bedrinkt aan de pisbak bij de kroeg en dat oplost in een straal.’

Claes noteert dat de generaal hier de zon is en dat de zomer wordt gezien als een aanval van de natuur op de cultuur, een metaforisch stadsbeleg, waarin de pijlen van de zonnegod gemoderniseerd zijn tot een artillerievuur dat alles op diverse wijzen uitdroogt (droge aarde, stof, roest, kruit). De bernagethee is thee uit bernage, een urineafdrijvend moeskruid. Dat drinkgrage vliegje wordt in de pisbak verdronken door de pisstraal van de zon. Had u dat prachtige zinnetje begrepen? Geen tekst zonder uitleg.

De vertaling moet even mooi, even idiomatisch, even creatief zijn als het origineel én volstrekt trouw. Ik geef twee voorbeelden uit de duizenden problemen die de vertaler moet oplossen voor hij één woord kan neerzetten.

In het tweede deel van Kwaad bloed staat: ’tels les loups à la bête qu’ils n’ont pas tuée’. Maar wolven zijn geen aaseters, zij doden het beest dat ze eten. Een van de kenmerken van Rimbauds stijl is het pregnante (betekenisverdichtend) gebruik van woorden. Loup staat hier voor loup de prairie, prairiewolf. Ook à la bête bestaat niet als zodanig: verzwegen is allant of s’attaquant. Pas als we dat begrijpen, kan een vertaling beproefd worden.

Waanbeelden II eindigt met: ‘Je sais aujourd’hui saluer la beauté’. Ik heb saluer altijd begrepen als een uiteindelijk verwelkomen van de Schoonheid. Maar diepere vertrouwdheid met de gehele tekst toont aan dat we hier moeten vertalen: vaarwel zeggen. De Schoonheid, de Woordalchimie, is een van Rimbauds waanbeelden, die hij als een courtisane op schoot nam in de proloog. Nu neemt hij daarvan afscheid.

Moet ik nog zeggen dat zoveel in de inleiding en de aantekeningen totaal nieuw is, onmisbaar voor een echt bestaan van Une Saison en enfer en voor een ware Rimbaud? Ik loop binnen in de grote Brusselse boekhandel Tropismes. Een rijkdom aan Franse boeken, geen woord Nederlands, zeker geen vertaling van het Frans in het Nederlands. En toch zouden Franstaligen hier kunnen leren hoe ze hun god kunnen lezen. Tropismes is de naam van de beroemdste tekst van Nathalie Sarraute: het is een term uit de biologie die het toewenden van de planten naar het licht aanduidt. Misschien moeten de Franse lezers zich voor een keer toewenden naar ons Nederlandse licht: een licht in de hel.

Arthur Rimbaud, ‘Une Saison en enfer. Een seizoen in de hel.’ Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2000, 132 blz., 950 fr.

Christine D’haen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content