Het verslag over de cholera-epidemie in Parijs in 1832 kwam hier vorige week even aan bod. Heinrich Heine schreef het voor de krant, maar hij nam die hartverscheurende tekst later onveranderd op in zijn Französische Zustände. Dat was een dik en duur boek van wel twintig vellen, en als zodanig niet aan censuur onderworpen. De censoren van Oostenrijk en Pruisen waren verstandige mannen, die wisten dat dikke boeken ongevaarlijk waren en geen voorafgaande censuur behoefden. Dunne, goedkope boekjes bestudeerden zij wel nauwgezet, vooraleer die naar de drukker mochten.

Losse geschriften van Heine waren dus verboden, en Metternich was zo vooruitziend om naast bestaand werk meteen al zijn toekomstige teksten in de ban te doen.

Maar van een dik boek kon Alexander Poesjkin (1799-1837) zich in het verre Petersburg een exemplaar laten bezorgen. Via de Oostenrijkse gezant nog wel, want ook de tsaar had een goed werkende censuur, die weer andere regels volgde. In het Rusland van de jaren dertig was Heine echte smokkelwaar.

Poesjkin had zijn eigen problemen met de censuur, en enkele van zijn werken verschenen pas na zijn dood. In zijn dagboek noteerde hij: ‘De tijden van Krasovski zijn terug. Nikitenko is dommer dan Biroekov.’ Namen van drie censoren. Maar ook de tsaar zelf deed soms een ingreep. Zo vond hij in een bepaald gedicht het woord pispot, oeriljnik, ongepast. Hij wijzigde het in boediljnik, wekker. Voor het verhaal, rijm of metrum maakte dit niet uit en Poesjkin dankte de tsaar voor de correctie op zijn wansmaak. Poesjkin was een aristocraat en hij had geen bezwaar tegen censoren die over verstand beschikten. Dit alles is mooi na te lezen in De Buurman van God, een Poesjkin-biografie, van Arie van der Ent.

Ook Heine liet zich vaak gunstig uit over zijn censoren. Voor hem, zoals voor Poesjkin, waren zij een soort medespelers die om de tuin moesten worden geleid. Zonder hen was hij verloren geweest, want dan had hij ‘om het even welke dwaasheid nog opgeschreven’. Nu had hij de geruststelling dat er na hem wijzere mannen kwamen, die zijn grootste stommiteiten zouden schrappen.

Joseph Brodsky, de Russische dichter die in 1972 naar de Verenigde Staten uitweek, bekende dat hij in dat land de censuur soms miste: ‘[… ] the machinery of constraint, of censorenhip, of suppression turns out to be – this is a paradox – useful to literature. Censorenhip is unwittingly an impetus to metaphorical language.’

Dat denkt blijkbaar ook de Syrische auteur Ghalia Qabbani. Op de BBC World Service deze week vroeg een journaliste haar, of zij zich niet gedwongen voelde om te schrijven ‘in a slightly oblique way’?

‘Ja,’ antwoordde zij, ‘maar weet u wat ik denk? Dat je op die manier een bekwame auteur wordt, die weet hoe dingen te vermijden die gecensureerd of verboden zullen worden.’

Op den duur krijg je medelijden met onze eigen auteurs die bedolven onder de officiële prijzen en nominaties alles maar op eigen houtje moeten verzinnen.

Marc Vanfraechem (1946) woont in Gent, is technicus bij Klara, essayist en blogger. http://victacausa.blogspot.com/

door Marc Vanfraechem

Voor Heine en Poesjkin waren censoren een soort medespelers die om de tuin moesten worden geleid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content