‘Leerkrachten worden gedwongen hun eilandje te verlaten’

DIRK DESMET 'In het eerste jaar is het grootste deel van de lessen voor iedereen gelijk, ongeacht het niveau van het kind.' © LIES WILLAERT

Zelzate, het is een gemeente die al eens tegen de stroom in durft te varen. De Sint-Laurensscholen testen de hervormingsplannen van onderwijs-minister Pascal Smet uit: ASO, BSO en TSO bestaan er niet meer. De directie en de leerlingen zijn enthousiast. Het personeel iets minder.

Op een van de speelplaatsen van de Sint-Laurensscholen in het Oost-Vlaamse Zelzate is een groepje jongens in stofjas ruzie aan het maken. Het gaat er luid toe. De vuisten worden al uit de broekzakken gehaald. Een lerares komt tussenbeide en geeft de jongens een flinke uitbrander. Enkelen onder hen beginnen prompt terug te schelden. De vrouw krijgt de volle lading. ‘Stukske niemandal. Of denkt ge dat ik schrik heb van u?’ klinkt het uitdagend. Waarop de jongens elkaar bij de arm nemen en lachend het gebouw aan de overkant binnengaan. De lerares blijft beduusd achter. ‘Ik geef al jaren les in het ASO. Onze leerlingen reageren doorgaans niet zo fel. Ik vergeet soms dat jongens uit beroepsrichtingen, laten we zeggen, directer zijn. Het is toch wel wat wennen.’

Dat jongeren uit beroeps- en technische richtingen samen met leerlingen van het algemeen secundair op eenzelfde speelplaats zitten, is voor iederéén nog wat wennen. De directie van de Sint-Laurensscholen voerde bij het begin van dit schooljaar een nogal radicale hervorming door voor alle 1150 leerlingen en 200 personeelsleden. De bestaande verschillen tussen algemeen secundair onderwijs (ASO), bijzonder secundair (BSO) en technisch secundair (TSO) zijn er sinds 1 september 2011 helemaal verdwenen. De stuwende kracht achter het project is algemeen directeur Dirk Desmet. Hij zag jarenlang met lede ogen aan hoe de ASO-school aan de ene kant van de Patronagestraat in Zelzate en het technisch instituut (TSO-BSO) aan de overkant van de straat naast elkaar leefden. Desmet was eerst jarenlang directeur van de ASO-school, en vervolgens jarenlang van de technische school.

‘Het waren twee volledig aparte werelden’, legt hij uit. ‘Bovendien merkte ik als directeur ook dat de keuze voor een school niet altijd te maken had met de inhoud van de richting die de leerling in kwestie ging volgen. Ouders en leerlingen waren soms meer bezig met de naam van de school of de stempel van de opleiding. Een voorbeeld: in de technische en beroepsschool hebben we al jaren een opleiding chemie. Het aantal leerlingen ging de voorbije jaren achteruit. Tijdens een vergadering met directeurs van scholen die dezelfde opleiding aanboden, bleek dat er één school was waar de opleiding chemie wel nog steeg: een school in de buurt van Genk. Bleek dat de studenten daar binnenstapten door de poort van de ASO-school om dan naar hun klaslokalen te gaan. Dat gaf de opleiding een beter imago dan dat je moet zeggen dat je kind naar de vakschool gaat.’

Dus wou Desmet af van de stempels, de stigma’s. Hij kreeg de steun van de twee schoolbesturen. De twee scholen werden samengesmolten tot één grote school waar van muren tussen de onderwijsvormen geen sprake meer is. Er kwam ook één directieteam en een aantal centrale diensten. De leerlingen werden niet langer volgens onderwijsvorm of richting in een bepaald schoolgebouw gestopt, maar volgens leeftijd. Elke graad heeft een eigen plek en een eigen speelplaats. Ongeacht de richtingen die de jongeren volgen.

Dat moet vooral het overstappen tussen richtingen vergemakkelijken, legt de directeur uit. ‘Voordien was het voor een leerling vaak heel zwaar om van richting te veranderen. Het is een bekend fenomeen: ouders willen dat hun kind zo hoog mogelijk begint, en zwakken vervolgens af als blijkt dat het niet lukt. Je moet je de vraag stellen wat dat doet met een kind van dertien, veertien jaar. Het krijgt telkens de boodschap: je kunt het niet. Dat kind kreeg bovendien ook het stigma: het kan geen ASO en moet naar TSO. En bovenal moesten die kinderen ook van school veranderen, of kwamen ze minstens op een andere speelplaats terecht. Wij stoppen ze hier in ons systeem per graad samen in een gebouw, met een eigen speelplaats. Moet een leerling van de economische naar handel overstappen, dan kan dat zonder stigma of verhuizing. Ze blijven altijd bij hun leeftijdgenoten.’

‘Obstakels zijn weg’

De eerste graad staat nu volledig in het teken van de overgang van basisonderwijs naar secundair. ‘We nemen een aantal technieken uit de basisschool over’, legt de directeur uit. ‘Daar zitten alle leerlingen ook samen. Bij ons krijgen ze in het eerste jaar allemaal 27 uur per week hetzelfde pakket. De rest wordt ingevuld met een keuzepakket, zoals Latijn, extra talen, extra wiskunde of techniek. Maar het grootste deel is dus voor iedereen gelijk, ongeacht het niveau van het kind.’

De leerkrachten concentreren zich in de les op de middengroep. Voor de sterkere en zwakkere leerlingen is er, net zoals in lagere scholen, aangepaste begeleiding. ‘Voor de leerlingen die niet helemaal mee zijn, wordt extra herhaling en ondersteuning aangeboden. Als we merken dat een bepaalde leerling rond Pasen echt niet kan volgen, kunnen de leerkrachten bekijken welke leerstof voor hem nog opportuun is. Dat hangt af van wat hij in de volgende graden zou willen doen. Als hij zich wil voorbereiden op een beroepsrichting, dan is de leerling meer gebaat bij herhalen en uitdiepen van wat hij nodig zal hebben dan dat je hem bijvoorbeeld volpropt met wiskunde. De leerlingen die sneller mee zijn dan de middenmoot krijgen uitbreidingstaken of zelfs extra lesstof. Zij gaan dan naar het open leercentrum, een tot computerruimte omgebouwde kapel, waar ze zelfstandig onder toezicht die opdrachten uitvoeren.’

Directeur Desmet geeft toe dat het ook stigmatiserend kan zijn om binnen een klas te werken met drie duidelijk zichtbare groepen: de sterken, de middengroep en de zwakken. ‘Elk voordeel heeft zijn nadeel, maar ik ben er wel van overtuigd dat de leerlingen nu beter af zijn dan vroeger’, vindt Desmet. ‘Ze krijgen nu tenminste de begeleiding die ze nodig hebben. Die kinderen komen bovendien net uit de lagere school, waar dat ook zo was. Ze zijn het gewend dat er in de klas een opsplitsing is.’

Gedifferentieerd werken in de klas vraagt veel van de leerkrachten. In een lagere school heeft een klas één juf of meester, die de kinderen vrij goed kent. In de middelbare school, met de verschillende vakleerkrachten, ligt dat nogal moeilijk. ‘Dat betekent inderdaad dat leerkrachten die les geven in eenzelfde klas nauwer moeten samenwerken’, zegt Desmet. ‘Dat is een van de grootste veranderingen: onze leerkrachten worden gedwongen om hun eilandje te verlaten. Voor de meesten is dat een verademing, want ze zien dat dingen daardoor in beweging komen. Voor anderen is dat op dit moment nog erg moeilijk.’

Vanaf de tweede graad is alles in vijf departementen opgedeeld: letterkunde; techniek en wetenschap; economie, handel en kantoor; sociale wetenschappen; en creatie en kunst. Leerlingen kiezen hun richting volgens hun interesses, en dus niet meer volgens een onderwijsvorm. De derde graad gaat daarop verder, maar daar ligt de focus vooral op oriëntering en voorbereiding op de arbeidsmarkt of het hoger onderwijs. Desmet: ‘De sterkte van ons hele project is de kruisbestuiving. Er zijn geen tussenschotten meer. Om maar iets te noemen: leerlingen die in het zesde jaar doorstroming zitten en eraan denken om burgerlijk of industrieel ingenieur te worden, sturen we naar de derdejaars mechanica om samen met hen met computergestuurde machines te werken. Jongeren die de medische richting uit willen, zetten we samen met leerlingen uit de afdeling verzorging. We kunnen dat makkelijk doen, want ze zitten allemaal samen in hetzelfde gebouw. Alle obstakels zijn weggewerkt.’

Intellectuele ontwikkeling

Op de speelplaatsen van de Sint-Laurensscholen zijn vooral positieve geluiden te horen. De leerlingen vinden het vooral ‘cool’ dat ze alleen met jongeren van dezelfde leeftijd samenzitten. ‘Tussen die zesdejaars voelde ik me niet altijd veilig’, zegt een meisje dat nogal klein van gestalte is voor haar dertien jaar. ‘Nu gaat het beter. Of ik het erg vind om met mensen uit andere richtingen samen te zitten? Tuurlijk niet. We zaten ook samen in de lagere school en zitten samen in de sportclub of jeugdbeweging. Waarom zou ik er dan problemen mee hebben?’

Haar ouders hadden wel meer vragen bij het nieuwe systeem, zegt ze. Haar papa heeft Latijn gevolgd, ging daarna naar de universiteit, en hamert nogal op intellectuele ontwikkeling. ‘Hij zegt altijd dat hij in de humaniora geleerd heeft om te blokken, om grote hoeveelheden leerstof te verwerken. Hij vertelde ook verhalen van leerkrachten die echte drilmeesters waren. Hij leerde daarmee discipline, zei hij. Hij was bang dat mijn broer en ik dat niet meer zouden leren. En dat het niveau afgezwakt zou worden doordat we met leerlingen van alle niveaus samenzitten. Maar mijn moeder hakte toch de knoop door. Zij heeft er wel vertrouwen in.’

Ook directeur Desmet kent die bezorgdheid van vooral hoger opgeleide ouders. ‘In de doorstromingsrichtingen is het uiteraard de taak van de leerkrachten om de leerlingen voor te bereiden op het verwerken van grote pakken leerstof. En geloof me, er zitten hier ook nog wel een paar echte drilmeesters. Maar daarom hoeft dat nog niet voortdurend en in alle vakken te gebeuren.’

Leerlingen vinden het prima, ouders draaien volgens de directeur ook wel bij. Maar de leerkrachten in Zelzate hebben het duidelijk moeilijk. ‘Over elke beslissing die we nemen in verband met een leerling moeten we nu met vijftien mensen samen gaan zitten’, klaagt een leerkracht uit de vroegere ASO-school die zijn naam liever niet vermeld ziet. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik sta achter de visie op zich, alleen is de praktische uitwerking moeilijk. Zo moeten we nu samen beslissen met leerkrachten uit de vroegere BSO-school over de evolutie die een eerstejaars maakt. We zien de dingen totaal anders. Dat kan ook niet anders. Zij bekijken het eerder vanuit een praktische invalshoek, wij bekijken het meer theoretisch. Maar er kruipt vooral heel wat tijd in vergaderen. Tijd die we niet in onze leerlingen kunnen steken.’

Vooral de oudere leerkrachten hebben het lastig. Dat weet ook de directeur maar al te goed. ‘Uiteraard is het moeilijk’, zegt Desmet. ‘De hele hervorming is in één keer doorgevoerd, terwijl dat in andere scholen die ook al aan het experimenteren zijn vrij geleidelijk gebeurt. Elke verandering brengt chaos. Als je die verandering gespreid over vijf jaar invoert, dan heb je vijf jaar chaos. Wij hebben gekozen voor de korte pijn.’

Zijn lerarenkorps zit nu in de verwerkingsfase, zo omschrijft de directeur het. ‘Iedereen gaat wel mee in het verhaal en staat achter de visie, alleen hebben ze het gevoel dat alles in een complete chaos gebeurt. Elke verandering roept weerstand op, en iedereen moet zien los te komen uit zijn vertrouwde cocon. Ze moeten leren over de muren te kijken van richtingen en onderwijsvormen. En dat kan niet anders dan moeizaam gaan. Maar de trein is vertrokken en alle wagonnetjes hangen eraan. Nu is het nog meer een stoomtrein dan een HST, maar achteruitgaan is geen optie meer.’

DOOR CATHY GALLE / FOTO’S LIES WILLAERT

‘Leerlingen die burgerlijk ingenieur willen worden, sturen we naar de derdejaars mechanica. Wie de medische richting uit wil, zetten we samen met leerlingen uit de afdeling verzorging.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content