Bij het begin van het academiejaar wordt het weer wennen aan nieuwe gezichten, want met Rik Torfs (KU Leuven) en Anne De Paepe (UGent) hebben de twee grootste Vlaamse universiteiten een nieuwe rector. Maar André Oosterlinck is een blijvertje: 23 jaar zit hij al in het Leuvense universiteitsbestuur, eerst als vicerector en daarna, tussen 1995 en 2005, als rector. En zijn mandaat als voorzitter van de ‘Associatie KU Leuven’ is begin dit jaar nog eens voor vijf jaar verlengd.

Soms spreken cijfers voor zich. De Leuvense associatie telt inmiddels meer dan honderdduizend studenten. Een kleine vijftigduizend daarvan studeren aan de KU Leuven, de rest is verspreid over talloze hogescholen die nu aan het fuseren zijn in vier clusters. Alles begon in 2002, toen André Oosterlinck de andere universiteiten en de politieke wereld in snelheid pakte met de stichting van een superstructuur die de katholieke universiteit en een groot aantal katholieke hogescholen verzamelde: de Associatie KU Leuven.

Dat heeft het universitaire landschap fundamenteel veranderd. ‘Leuven’ ligt vandaag overal in Vlaanderen, of het nu in Gent, Antwerpen of Turnhout is. Overal biedt de ‘Associatie KU Leuven’ hoger onderwijs aan. André Oosterlinck: ‘Men zegt wel dat ik toen maar met de vingers hoefde te knippen en dat de hele katholieke zuil dan volgde, maar dat is onzin. De Gentse CD&V heeft echt gepusht om de Artevelde Hogeschool te laten opgaan in de Gentse associatie, om zo haar eigen invloed te behouden. In Antwerpen was het net hetzelfde: Wivina Demeester heeft er alles aan gedaan opdat Antwerpse hogescholen vooral niet zouden aansluiten bij Leuven.’

Hoe dan ook, de Leuvense associatie werd een alomtegenwoordige instelling, en sinds haar ontstaan wordt die dus geleid door één man. Oosterlinck: ‘Toen ik in 1990 vicerector werd van Roger Dillemans, was ik de benjamin van het universiteitsbestuur. Daarom kreeg ik allerlei extra klussen. Ik heb het mij nooit beklaagd.’

Voor wie het zich nog herinnert: in 1990 was wijlen Daniël Coens minister van Onderwijs. Daarna volgden Luc Van den Bossche, Eddy Baldewijns, Marleen Vanderpoorten, Frank Vandenbroucke en Pascal Smet. En de kans bestaat dat er na 2014 weer een nieuwe minister is. Maar André Oosterlinck is volgend jaar zeker nog in functie: begin dit jaar werd zijn mandaat verlengd voor een nieuwe termijn van vijf jaar. Oosterlinck: de man werd een begrip, zelfs een mythe.

Oosterlinck: ‘Ik weet dat dat ze mij soms de onderwijspaus noemen. De vorige Leuvense rector, Mark Waer, had het zelfs over ‘de tsaar’. Ik heb hem gezegd dat ik dan liefst zou kiezen wélke tsaar. Ik zou niet graag in Jekaterinenburg eindigen.’

Het verhaal gaat ook dat aan de muur van dit kantoor een grote kaart van Vlaanderen zou hangen, met daarop alle instellingen van uw associatie. Zo zou u voortdurend kunnen zien hoe invloedrijk u wel bent.

André Oosterlinck:(schaterlach) Er doen wel meer mythes de ronde. Bijvoorbeeld dat ik echt alles zelf zou bedisselen en beslissen. Dat is natuurlijk niet waar. Mijn specialiteit is het opstellen van goede dossiers, om daarmee mijn raden van bestuur te overtuigen. In tegenstelling tot sommige collega’s aan andere universiteiten, slaagde ik er doorgaans in die dossiers unaniem te laten goedkeuren.

U wordt dus al vijfentwintig jaar betaald om gelijk te krijgen.

Oosterlinck: Ik heb er geen problemen mee als een voorstel niet wordt aanvaard. Dan trek ik het in of pas ik het aan. Andere mensen kunnen ook goede ideeën hebben. Het enige wat ik eis, is dat er beslist wordt. Maar ik lever meestal wel als eerste de goede voorzet af. En daarna zorg ik dat de discussies niet eindeloos duren.

Ik doe mijn uiterste best om niet te beantwoorden aan de karikatuur die van mij wordt gemaakt. Zo heb ik me op geen enkel moment ingelaten met de verkiezingen van de nieuwe rector. Vooraf heb ik tegen de vier kandidaten gezegd dat wie van hen ook de nieuwe rector wordt, hij of zij voor de volle honderd procent op mijn steun zou kunnen rekenen. En daarna ben ik naar het buitenland vertrokken.

En daar bereikten u geen echo’s van de wijze waarop de Leuvense campagne verliep?

Oosterlinck: Ik heb Rik Torfs gezegd: ‘Wat jij tijdens de verkiezingscampagne over mij heb gezegd, heb ik niet gehoord en interesseert mij dus ook niet.’ En vandaag is onze relatie uitermate goed. Ik heb met hem onmiddellijk alle belangrijke dossiers doorgenomen. Ik informeer hem en houd geen kaarten achter de hand.

Als rector had u een pittige relatie met Rik Torfs, als hij weer iets tegendraads had gezegd of geschreven.

Oosterlinck: Dat is zo, maar we zijn altijd on speaking terms gebleven. Als hij in een krant een column schreef waarbij ik wat opmerkingen had, telefoneerde ik hem. En vervolgens hadden we een interessante discussie. Wij zijn uiteenlopende figuren. Dat maakt ons vandaag zéér complementair.

Het bestuursteam dat Torfs heeft aangesteld, is merkwaardig evenwichtig. Vicerector Didier Pollefeyt heeft uitstekende relaties met de bisschoppen, het katholiek onderwijs en de Broeders van Liefde: altijd nuttig. Vicerector Danny Pieters is een bekend N-VA-politicus: altijd nuttig. Enzovoort.

Oosterlinck: Dat is de nieuwe rector ook op het hart gedrukt na de verkiezingen. Laten we er niet flauw over doen: bij een pak mensen aan de universiteit heeft Rik Torfs geen serieuze naam. Dus moet hij die verwerven. De eerste, belangrijkste test was de samenstelling van het nieuwe bestuur. Hij heeft dat erg goed gedaan.

Er blijft toch een fundamenteel verschil tussen jullie? Rik Torfs is tot rector verkozen omdat hij de kritiek deelde dat er een fundamentele hervorming nodig is van ‘uw’ systeem met zijn academische publicatiedruk en het nastreven van steeds hogere rankings.

Oosterlinck: Ik sta misschien bekend als de ‘founding father’ van dat systeem, maar mijn voorganger Roger Dillemans evolueerde al in die richting en ik vermoed dat ook Rik Torfs zal eindigen als een fan van dat model. Wat is het probleem? Het academisch personeel klaagt vandaag over de werkdruk. Alleen vergeet het de enorm geprivilegieerde positie waarin het zich bevindt. Jonge wetenschappers zien zichzelf soms als slaven. Dan zijn ze toch de best betaalde slaven van West-Europa. Nergens verdient een doctoraatsstudent zo veel als in Vlaanderen, en postdocs verdienen nog meer. Wat een probleem is voor wie later een carrière buiten de universiteit moet uitbouwen: die valt dan vaak terug op een loon dat tot veertig procent lager ligt dan bij ons.

Er is geen probleem van werkdruk, er is een loopbaanprobleem: slechts een op de tien beginnende wetenschappers kan doorgroeien tot hoogleraar. Dat betekent tien jaar hard werken, zonder zekerheid op een vaste benoeming. En onze rekrutering wordt steeds internationaler. De competitie neemt niet af, maar toe.

Een gevolg daarvan is de stijgende onderzoeksfraude: academici die hun eigen resultaten opsmukken of vervalsen om maar mee te kunnen in de ratrace.

Oosterlinck: Oud-rector Mark Waer heeft het fenomeen onderzocht. De plegers van wetenschapsfraude zijn bijna nooit beginners die vechten voor hun vaste benoeming. Kijk maar naar het gros van de gevallen die het laatste jaar in het nieuws kwamen: meestal waren dat gesettelde wetenschappers, redelijk gevestigde namen die mikten op hun Grote Doorbraak. En helaas zijn er intussen al gevallen bekend waarin de beschuldiging van ‘wetenschapsfraude’ gebruikt werd in een afrekening tussen collega’s.

Maar het blijven gevolgen van een bikkelhard evaluatie- en promotiesysteem.

Oosterlinck: Men verwijt ons dat we louter kwantitatief meten – zoveel publicaties, zoveel citaten, enzovoorts – en dat we niet kijken naar kwaliteit. Dat is larie en apekool. Natuurlijk gebruiken de bevorderingscommissies de gegevens waarover we beschikken. Maar men volgt die cijfertjes niet blind, anders kunnen we evengoed de computer laten beslissen. Die commissies kijken dus ook naar kwalitatieve parameters. Ze tellen niet alleen het aantal A-publicaties, ze gaan ook de impact ervan na. Ze doen bijvoorbeeld een rondvraag bij de belangrijkste internationale experts in een bepaald vakgebied of die publicaties van kandidaat x of y de wetenschap ook echt vooruit hebben geholpen.

Van het principe wijkt u dus niet af: u telt, u meet.

Oosterlinck: Van het principe niet. Wie meet, weet. En alleen wie weet, kan juist sturen. Dat geldt voor benoemingen, maar ook voor de verdeling van kredieten. Als minister van Onderwijs zei Frank Vandenbroucke altijd: ‘Je kunt centen maar verdelen op basis van getallen.’ Hoe moeten we het anders doen? Commissies intern laten bedisselen hoe veel iedereen krijgt, zonder duidelijke parameters? Je hebt een objectief instrument nodig om grote sommen geld te verdelen over instellingen. Van dat principe wijk ik inderdaad geen millimeter af. In het andere geval zetten we de deur open voor willekeur, of voor erger.

Leuven eist zoveel inspanningen omdat het een topuniversiteit wil zijn. Wat is eigenlijk het grote doel van de KU Leuven en haar associatie?

Oosterlinck: We willen een wereldspeler worden – of blijven – in een aantal wetenschappelijke domeinen. En we willen dat blijven combineren met ons ‘inclusief onderwijs’: de opleiding van alle Vlaamse studenten, en niet alleen van de elite.

De eerste willen zijn, dat is toch meer iets voor een renner in de Tour de France dan voor een instelling van hoger onderwijs? Waarom wil de Leuvense associatie niet in de eerste plaats de samenleving dienen, kennis verdiepen, de welvaart verhogen?

Oosterlinck: Omdat dat allemaal pas kan nadat we onze plaats hebben afgedwongen bij de wereldtop. Als we dat niet doen, zetten we namelijk de vrije toegang tot het hoger onderwijs op de helling. Als we in Vlaanderen niet mee zijn met de beste universiteiten, zal de elite haar kinderen toch laten studeren bij de top. En dat is dan niet meer bij ons, maar in het buitenland. Dat zou dan de finale mislukking zijn van de droom van mei achtenzestig. Het was toen de ambitie van de jonge Leuvense universiteit om de democratisering van het onderwijs te koppelen aan de vaste wil om zeker niet af te glijden tot ‘de universiteit van het Hageland’. Dat wil ik niet meemaken. Ik kan de maatschappij slechts dienen als ik internationaal mee aan de top sta.

Dat kost hopen geld, en dat zoekt u steeds vaker bij bedrijven. Onlangs tekende Leuven een contract met voedingsgigant Kellogg: die financiert een volledig Kellogg-lab. U gaat ver in de privatisering van het wetenschappelijk onderzoek.

Oosterlinck: Dat lab van Kellogg behoort niet tot de KU Leuven. Het is gevestigd in de Leuvense bio-incubator (gespecialiseerde infrastructuur voor biotechnologische bedrijven, nvdr) om zo goede contacten te onderhouden met de universiteit. De Vlaamse decreten bieden in dat verband voldoende bescherming tegen mogelijke mistoestanden. Een universiteit kan met een bedrijf geen brutale resultaatsverbintenis afsluiten: dat is verboden, zo’n contract zou nietig zijn.

Natuurlijk zal geen enkel bedrijf betalen voor een laboratorium zonder er ook zelf zijn voordeel mee te doen. In Leuven zorgen we er altijd voor dat de fundamentele achtergrondkennis eigendom blijft van de universiteit. Zo kunnen we altijd verder bouwen op ons onderzoek. De specifieke kennis die tot patenten en tot industriële waarde kan leiden, wordt eigendom van het bedrijf. Daarvoor betaalt het ook. Als dat niet mag, kunnen universiteiten elke samenwerking met de industrie vergeten.

En alles wat wij doen, staat in het teken van het versterken van onze positie en onze maatschappelijke opdracht: Leuven moet een sterke internationale universiteit zijn, maar ook een die lokaal stevig verankerd is. De kracht van de Associatie is het beste bewijs dat we niet slecht bezig zijn.

Is Leuven eigenlijk een Belgische of een Vlaamse universiteit?

Oosterlinck: Een Vlaamse, want ons onderwijs is volledig gefederaliseerd.

Leuven is Vlaams in België, en Belgisch in het buitenland. U bent baron, u staat bekend als een raadgever van het hof.

Oosterlinck:(lachje) Ik ben een pragmaticus. Ik zie hoe elke staatshervorming het bestuur complexer maakt, en dat is niet goed. We moeten dringend uitmaken wat we het best regionaal doen, maar ook wat beter federaal kan. Sommige bevoegdheden hadden nooit gesplitst mogen worden. Het versnipperen van buitenlandse handel is gewoon stom. Internationaal gezien is België al te klein, België afschaffen heeft dus geen zin. Ik denk dat de N-VA die bocht nu ook aan het maken is, al hebben ze die beweging veel te laat ingezet. Hadden ze van meet af aan ingezet op het confederale model, dan hadden ze nu veel duidelijker kunnen zeggen waarvoor ze eigenlijk staan.

Ik heb mijn best gedaan om dergelijke relativerende boodschap ook op het koninklijk paleis ingang te doen vinden. De nieuwe kabinetschef en de nieuwe koning denken trouwens net zo. Frans Van Daele kent Vlaanderen nog beter dan zijn voorganger Jacques Van Ypersele, en dat is een groot voordeel. Jacques was ook een zeer bekwame man, maar hij dateerde echt uit de vorige eeuw. Op het einde waren zijn contacten helemaal geërodeerd. Maar onze relatie is altijd uitstekend gebleven.

Kunt u ook zo goed samenwerken met onderwijsminister Pascal Smet?

Oosterlinck: De minister is een verstandig man. Hij doet echt zijn best. Hij is enthousiast. Superenthousiast, zelfs te wild enthousiast. Sommige politici hebben mij verteld dat ze zeeziek worden van zijn molenwiekende armen. (lacht) Hij zou beter afstand nemen van een aantal van zijn wilde plannen, en zich beperken tot een paar projecten, die hij dan ook echt realiseert.

Die raad had u hem een paar jaar geleden moeten geven.

Oosterlinck: Dat heb ik toen ook al gedaan. (grijnst) Luc Van den Bossche heeft de minister bij herhaling gezegd dat hij zijn onderwijshervorming pas rond kan krijgen als hij steun heeft van ‘het veld’. Smet heeft wel steun gezocht bij de Guimardstraat, maar hij is vergeten dat hij daarom de scholen en de onderwijzers nog niet mee heeft.

En de universiteiten?

Oosterlinck: Toen de minister op één september zo enthousiast en aanstekelijk deed over zijn onderwijshervorming, heb ik hem meteen een mail gestuurd: ‘Goede vriend, ik hoor u iedereen betrekken bij uw hervorming van het secundair onderwijs: de inrichtende machten, de ouders, de leerlingen, koepels allerhande, noem maar op. Maar ik heb u het hoger onderwijs niet eenmaal horen vermelden.’ Binnen de vijf minuten had ik antwoord. ‘Ik beloof dat jullie zullen worden betrokken.’ Dat was ook onze eis. Toen het Vlaams Parlement debatteerde over de integratie van de industriële ingenieurs in de universiteiten, vond men dat dit niet kon zonder inbreng van wat in het Vlaamse jargon ‘het afnemend veld’ heet: in dat geval de industrie. Maar wie is van het secundair onderwijs dat ‘afnemend veld’? Vooral het hoger onderwijs, nietwaar?

Bent u eigenlijk voor of tegen de grote onderwijshervorming van Pascal Smet?

Oosterlinck: De minister heeft gelijk met zijn vaststelling dat er een probleem is met het technisch en beroepsonderwijs. Maar ik volg hem niet volledig in zijn oplossing. Er is namelijk niet echt een probleem met de sterke richtingen in het secundair onderwijs. Maak er dus geen amalgaam van.

Moeten leerlingen uit de sterke richtingen meer technologie krijgen, zoals de minister bepleit? Zeker. Maar we gaan toch niet opnieuw alle leerlingen een uurtje extra houtbewerking in de maag splitsen? Technologie moet ook voor de beste studenten een uitdaging zijn. Je kunt een iPad gebruiken om spelletjes te spelen, maar het kan ook dienen om iets te leren over de werking van een chip. Daarvoor moeten leerlingen de beginselen van kwantummechanica kennen, een erg abstracte vorm van kennis. Zo wordt het vak ’technologie’ ook een extra uitdaging waarmee ook sterke leerlingen hun grenzen kunnen verleggen. Wij hebben een subcommissie opgericht om dat dossier rond te krijgen. De man die eraan werkt, is professor Wim Dehaene, een neef van Jean-Luc Dehaene en even standvastig als zijn oom. Het is belangrijk voor ons. De minister heeft me altijd beloofd dat ook hij wil dat zijn hervorming iedereen vooruithelpt. Dus ook de leerlingen uit de sterkere richtingen.

Want er is niet alleen een probleem in het technisch en beroepsonderwijs. De toestand in wat vroeger ‘de economische’ heette, is nog veel zorgwekkender. Vroeger kon je met dergelijk diploma rechtstreeks aan de slag in de banksector. Vandaag werft geen enkele bank nog personeel aan met alleen een diploma secundair onderwijs. En tegelijk zijn die leerlingen niet geëquipeerd om door te stoten naar de universitaire studie economie. Ze kunnen niet tippen aan hun vrienden uit de sterke richtingen met veel wiskunde. Ze zitten vast.

(op dreef) En wat me écht stoort, is het feit dat de mensen die zich buigen over de hervorming van het technisch en beroepsonderwijs, zo goed als allemaal Latijn-Griekse of andere ’toprichtingen’ hebben gevolgd. Zij kennen weinig of niets van het technisch onderwijs, maar ze gaan het wel hervormen. Daarom heb ik in de associatie een groep samengesteld van professoren en docenten die in hun jonge jaren zelf technisch onderwijs gevolgd hebben.

Dat kunnen er niet veel zijn.

Oosterlinck: Meer dan u denkt. Vroeger kwam vijftien procent van de burgerlijk ingenieurs uit het technisch onderwijs, via de opstap van wat toen de opleiding ’technisch ingenieur’ heette. Ik ben zelf ook eerst gediplomeerd als technisch en dan pas als burgerlijk ingenieur. Oud-decaan Mon Snoeys is zijn loopbaan zelfs in het beroepsonderwijs begonnen. Dergelijke mensen wil ik bij die hervorming betrekken. Zij weten waarover ze spreken. Zij kunnen rechtstreeks contact opnemen met hun vroegere scholen. En vooral: zij hebben op jonge leeftijd zelf ervaren wat het betekent leerlingen te zijn in het technisch onderwijs. (beslist) Ik wil die onderwijshervorming dus niet overlaten aan een elite die afgestudeerd is aan de beste jezuïetencolleges.

DOOR WALTER PAULI, FOTO’S JEF BOES

‘Andere mensen kunnen ook goede ideeën hebben.’

‘Jonge wetenschappers zien zichzelf soms als slaven. Dan zijn ze toch de best betaalde slaven van West-Europa.’

‘Als we in Vlaanderen niet mee zijn met de beste universiteiten, zal de elite haar kinderen toch laten studeren bij de top. En dat is dan niet meer bij ons, maar in het buitenland.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content