Door de vergrijzing zijn pensioenen een dossier van de toekomst. Bruno Tobback beheert het onder het motto van een televisieprogramma: ‘Geen zorgen tot paniek.’

Info: In december 2004 organiseerde Delta Lloyd Life een grootschalige enquête rond pensioenen. Meer dan 12.000 geïnteresseerden namen eraan deel. De resultaten van de bevraging worden deze week becommentarieerd in Trends en Cash en verschijnen vanaf donderdag integraal op www.trends.be .

Minister van Pensioenen Bruno Tobback (SP.A) heeft dit jaar een budget van 24,5 miljard euro om aan ruim 2,8 miljoen gepensioneerde werknemers, ambtenaren en zelfstandigen een rust- of een overlevingspensioen uit te keren. Die wettelijke pensioenen vormen de eerste pijler van het pensioenstelsel en de kern van het beleid van Tobback.

Daarnaast erfde hij van zijn voorganger en partijgenoot Frank Vandenbroucke een wet op de aanvullende pensioenen om de uitbouw van een tweede pijler aan te moedigen. Intussen heeft naar schatting de helft van de 2,6 miljoen werknemers van de privé-sector toegang tot een aanvullend stelsel zoals een groepsverzekering of een pensioenfonds.

‘Met een wettelijk pensioen moeten gepensioneerden fatsoenlijk en comfortabel kunnen leven. Het aanvullend pensioen is er voor als ze ook grote sociale aspiraties en een hoge levensstandaard willen behouden’, zegt Tobback. ‘Maar een aanvullend pensioen mag geen noodzaak zijn. Het is een bonus. Om na de pensionering bijvoorbeeld die zo vaak uitgestelde wereldreis te maken. Maar niet om de kosten van wonen, eten, drinken en gewoon genieten te betalen. Daar dient het wettelijk pensioen voor.’

Door de veroudering van de bevolking, die na 2010 in een nog hogere versnelling komt, nemen ook de pensioenuitgaven onvermijdelijk toe. Ze dragen bij tot de meerkosten van de vergrijzing. Dat maakt van Tobback een van de sleutelfiguren in de komende debatten tussen de regering, de werkgevers en de vakbonden over de eindeloopbaan en de sociale zekerheid.

Maar de minister van Pensioenen loopt niet over van ongerustheid. De drie wettelijke stelsels – werknemers, ambtenaren en zelfstandigen – zullen betaalbaar blijven en hoeven niet drastisch hervormd te worden, zegt hij. Die houding heeft veel weg van de inschatting die Gilbert De Swert van het ACV eerder maakte van het debat over de vergrijzing. ‘De verrimpeling van België heeft tot veel versimpeling geleid’, meende De Swert. Tobback: ‘Ik had dat zelf al met zoveel woorden gezegd voor hij zijn boekje ’50 grijze leugens’ schreef. Ik ben zijn vakbond dankbaar omdat die mij gelijk geeft.’

Omdat u gelijk hebt, moeten wij ons geen zorgen maken?

BRUNO TOBBACK: Wat de pensioenen betreft zijn er – om Bart Peeters te citeren – geen zorgen tot paniek. Er zijn wel redenen om zorgen te hebben over de betaalbaarheid van de vergrijzing in het algemeen. Mijn partijvoorzitter Steve Stevaert richt niet voor niets zijn pijlen op de gezondheidszorg. Daar zijn de effecten van de vergrijzing veel minder controleerbaar en minder beheersbaar door onder meer de ontwikkeling van nieuwe medische technologieën en nieuwe geneesmiddelen. In de gezondheidszorg spelen ook heel veel belangen die vaak tegenstrijdig zijn met wat de overheid wil: de beste zorgen aan betaalbare prijzen voor iedereen.

De kosten van de pensioenen nemen toch ook toe.

TOBBACK: Ja, maar voor de pensioenen hebben we de touwtjes meer zelf in handen. De wettelijke pensioenstelsels zijn gedurende een halve eeuw uitgebouwd en de pensioenrechten van de mensen zijn duidelijk omschreven. We weten wanneer het effect van de pensionering van de baby boom-generatie het grootst zal zijn. We kunnen daarom goed de kostenstijging na 2010 inschatten. We weten ook dat die evolutie na 2030 ombuigt. Met een strak begrotingsbeleid en het Zilverfonds kunnen we ons daarop voorbereiden.

Bij de onderhandelingen over een nieuw centraal akkoord hoopte u dat nieuwe afspraken over het aanvullend pensioen de discussie over een loonstijging zou verlichten. Maar uw oproep heeft niets uitgehaald.

TOBBACK: De loonnorm is 4,5 procent geworden. En hoewel er geen ondertekend centraal akkoord is, wil de regering dat werkgevers en vakbonden zich daaraan houden in de sectoren en ondernemingen. Mijn boodschap aan de sociale partners blijft dat ze niet alleen kunnen kiezen voor loonsverhogingen, maar ook voor het opbouwen van een aanvullend pensioen.

Bij de tweede optie wordt die 4,5 procent in feite ook meer. Van een loonsverhoging houdt een werknemer door alle lasten amper de helft over. Van een bijdrage voor een aanvullend pensioen blijft er door een aantal voordelen inzake fiscaliteit en sociale bijdragen op termijn 70 procent over. Het aanvullend pensioen kan zodoende een volwaardig deel van de bezoldiging zijn. In 26 sectoren is dat al het geval en in een 20-tal andere sectoren wordt de invoering voorbereid.

Ongeveer 1,3 miljoen werknemers bouwen een aanvullend pensioen op, voornamelijk in sterkere sectoren zoals de metaal en de bouw. Hoe vermijdt u dat de andere helft van de werknemers in de privé-sector de boot mist?

TOBBACK: De fiscale voordelen en het gunstregime inzake sociale bijdragen maken het ook voor werkgevers en werknemers in sectoren die economisch minder sterk staan, interessant om in een aanvullende pensioenregeling te stappen. Zo wordt hun onderhandelingspakket ook groter.

Moet u dat niet extra stimuleren?

TOBBACK: Het wettelijk kader voor de aanvullende pensioenen is gunstig genoeg om van het systeem een succes te maken. Meer doen is niet nodig, tenzij de mensen nog beter informeren. Ik heb niet de illusie dat we het aantal werknemers in een aanvullend pensioenstelsel snel kunnen optrekken naar 2 miljoen of meer. Maar de sfeer rond het aanvullend pensioen is duidelijk veranderd. Steeds meer mensen zien het nut ervan in. Ook bij de vakbonden is de vrees weg dat dit het wettelijk pensioen zou vervangen.

Negentig procent van alle pensioenuitkeringen vindt nog altijd binnen de wettelijke stelsels plaats. Het wettelijk pensioen blijft de basis van het pensioenbeleid, zonder naar een basispensioen te evolueren.

De derde pijler, het individueel pensioensparen, rekent u niet tot het pensioenbeleid. Kan de fiscale aanmoediging ervan niet verminderd worden ten voordele van de tweede pijler?

TOBBACK: Die mogelijkheid heeft meer nadelen dan voordelen. Financieel slaan we er geen grote slag mee. De fiscale aftrekbaarheid van het individueel pensioensparen is beperkt tot 600 euro per jaar. Verzekeraars vragen om dat plafond los te laten, maar daar ben ik niet voor.

Pensioensparen is prima. Over de mensen die dat doen, hoeft de overheid zich het hoofd niet te breken als ze gepensioneerd zijn. Wie in de derde pijler spaart, heeft het over het algemeen immers het minst nodig. De grote meerderheid heeft een goed loon en daardoor later een hoger pensioen. En omdat die mensen vaak werken in een sector met afspraken over een aanvullend pensioen, komt dat er nog eens bij. Desondanks heb ik geen moeite met het fiscaal stimuleren van het pensioensparen. Die aanmoediging moet niet verminderen, maar ook niet toenemen. Als de overheid budgettair meer kan, doet ze dat het best voor de tweede pijler en meer specifiek voor het aanvullend pensioen van contractuele ambtenaren.

Het gemiddelde werknemerspensioen bedraagt 980 euro per maand, tegenover 1780 euro voor een gepensioneerde ambtenaar. Die laatste mag dan al een ‘uitgesteld loon’ krijgen, het verschil is groot.

TOBBACK: Akkoord, maar gemiddelde bedragen zeggen niet veel. Bij de ambtenaren wordt dat enorm scheefgetrokken door een kleine groep met een heel hoog pensioen van 5000 euro en meer per maand. Andere gepensioneerde ambtenaren zitten ver onder het gemiddelde werknemerspensioen en krijgen slechts 500 of 600 euro.

Een dergelijke discussie is steriel. De globale pot van de wettelijke pensioenen is in elk geval niet groot genoeg om iedereen bijvoorbeeld een uitkering van 1200 euro per maand te geven. De stelsels van de werknemers, zelfstandigen en ambtenaren hebben een eigen geschiedenis en dynamiek. Ze hebben ook hun eigen problemen om betaalbaar te blijven.

Bij het ambtenarenpensioen slaat de vergrijzing al volop toe vanaf 2006. Bovendien jaagt de perequatie – een verhoging van de ambtenarenwedden resulteert in een gelijke toename van de overheidspensioenen – de kosten omhoog. Bent u bang voor een conflict daarover met de vakbonden zolang de sanering van de NMBS en De Post niet klaar is?

TOBBACK: Niemand heeft er baat bij om een belangrijke herstructurering van de overheidsbedrijven nodeloos moeilijker te maken. In de ramingen over de meerkosten van vergrijzing valt de toename van de uitgaven voor het ambtenarenpensioen ook mee. Tussen nu en 2030 stijgen alle pensioenkosten samen met 2,8 procent van het bruto nationaal product (bnp). De overheidspensioenen, die door de tewerkstellingspolitiek in de jaren zestig en zeventig naar een piek gaan in 2015, nemen daarvan slechts 0,3 procent in.

De grote discussie gaat niet daarover, maar wel over een aantal mechanismen die eigen zijn aan het ambtenarenpensioen en die onrechtvaardigheden creëren. De perequatie leidt tot een averechtse herverdeling. Ze komt de hoogste pensioenen veel meer ten goede dan de laagste.

Is dat geen voldoende reden om dat te bespreken met vakbonden?

TOBBACK: Ja, maar zij zijn aan zet. Zij moeten beslissen of ze zich blijven scharen achter een regel waarmee vooral de hoge pensioenen gediend zijn.

Het ambtenarenpensioen wordt ook sterk beïnvloed door de regionalisering. De gewesten en gemeenschappen voeren een personeels- en bezoldigingsbeleid dat grote effecten heeft op de pensioenlasten. Maar ze dragen heel weinig bij om die te betalen. Hun financiële tussenkomst is geblokkeerd sinds 2002 en dekt niet eens 1 procent van de kosten. Dat zet het systeem onder druk. Om dat te veranderen, wil ik met de deelstaten overleggen, maar voorlopig zit er geen beweging in dit dossier.

Waarom legt u niet zelf een hogere bijdrage op?

TOBBACK: Ik weet niet hoever ik wettelijk kan gaan. Maar zonder een responsabilisering van de regio’s komt de betaalbaarheid van de pensioenen van hun werknemers en zelfs van de overheidspensioenen in het algemeen op de helling te staan. Een weddenverhoging van 1 procent bijvoorbeeld kost aan het stelsel van de overheidspensioenen 25 tot 30 miljoen euro per jaar. De vorige Vlaamse regering heeft de wedden van de leraars met 3 procent verhoogd en in het Franstalig onderwijs gaat het loon met 7 tot 8 procent naar omhoog. Reken zelf de financiële impact op het ambtenarenpensioen uit. Dat kan niet blijven duren.

Een ander probleem is het groeiende aantal contractuele ambtenaren. Die krijgen niet het pensioen van hun vastbenoemde collega’s.

TOBBACK: Contractuele ambtenaren hebben dezelfde arbeidsovereenkomsten en bezoldiging als in de privé-sector. Ze bouwen dezelfde pensioenrechten op als de werknemers daar. Een schrijnend sociaal probleem is er dus niet. Dat komt er wel indien in de privé-sector ooit alle werknemers een aanvullend pensioen krijgen en de contractuele ambtenaren dan geen tweede pijler hebben. Maar omdat die laatste groep bij diverse overheden met uiteenlopende contracten en opdrachten werkt, is dat niet in één grootscheepse operatie te organiseren. Een aantal steden en gemeenten onderhandelt momenteel over een tweede pijler voor hun contractueel personeel. Ik ben benieuwd naar het resultaat.

Een jaar geleden besliste de regering in Gembloers om het minimumpen-sioen voor zelfstandigen te verhogen met 120 euro per maand. Om het na 2007 volledig gelijk te schakelen met het minimumpensioen voor werknemers, moeten zelfstandigen vanaf 2006 een kapitalisatiebijdrage van 1 procent van hun inkomen betalen. Is dat geregeld?

TOBBACK: Niet alle zelfstandigen zijn rijkaards met zes appartementen in Knokke. Daarom is de verhoging van hun minimumpensioen terecht. Voorts zijn ook alle organisaties van de zelfstandigen het eens met een kapitalisatiebijdrage voor een ‘eerste pijler bis’. Maar de beslissing daarover is nog niet rond. Het is een onderdeel van het sociaal statuut van zelfstandigen, met onder meer ook hun ziekteverzekering en de bijdragen die ze daarvoor moeten betalen. Dat bemoeilijkt een globaal akkoord.

De Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo) pakte recent uit met een peiling waaruit moet blijken dat een meerderheid van de zelfstandigen een kapitalisatiebijdrage afwijst.

TOBBACK: Zelfstandigen die eerlijk nadenken, beseffen heel goed dat een beter sociaal statuut niet kan zonder een hogere bijdrage. Een kapitalisatiebijdrage van 1 procent is redelijk. Paars heeft daarover een consensus. De liberalen willen een goed sociaal systeem voor alle zelfstandigen. De socialisten willen een goed pensioen voor iedereen, ook voor de zelfstandigen.

Unizo wil ook af van een andere discriminatie. Zelfstandigen verliezen 5 procent van hun uitkering per jaar dat ze vervroegd met pensioen gaan. Voor werknemers is die sanctie tien jaar geleden al geschrapt.

TOBBACK: In het debat over de eindeloopbaan menen sommigen dat die maatregel van toen niet zo verstandig was. Ik geef daar geen oordeel over. Anderzijds erken ik dat die sanctie van 5 procent streng is en bijvoorbeeld ook een zelfstandige treft die op 64 jaar met pensioen gaat. Maar door die maatregel blijven veel zelfstandigen alvast langer aan het werk en tenslotte willen we dat voor iedereen bereiken. Misschien kunnen we de sanctie bij een vervroegd pensioen milderen door ook aan zelfstandigen en niet alleen aan werknemers en ambtenaren een pensioenbonus toe te kennen als ze na hun zestigste aan de slag blijven.

In zijn open brief ‘De vergrijzing voorbij?’ stelt vice-premier Johan Vande Lanotte voor om de wet op het Zilverfonds te wijzigen zodat er van 2007 tot 2012 elk jaar verplicht een fractie van het bnp in dat fonds wordt gestort. Is hij niet meer zeker van een begrotingsoverschot?

TOBBACK: Nee. De stortingen in het schema van Vande Lanotte stemmen overeen met de begrotingsoverschotten die we dan móéten realiseren. Hij zet enkel een nieuwe stap in een pedagogische oefening om geld opzij te leggen voor de meerkosten van de vergrijzing in de gezondheidszorg en de pensioenen. Tegelijk is er de garantie dat die middelen vanaf 2014 enkel daarvoor gebruikt kunnen worden. En tegen wie het Zilverfonds nog altijd in twijfel trekt, zeggen we dat er desnoods wettelijke dwang mag zijn om het jaarlijks te verhogen. Meer moet daar niet achter gezocht worden.

Het is geen handig verpakte toegeving dat er in de federale begroting geen duurzaam evenwicht zit, zoals Frank Vandenbroucke in zijn open brief van oktober vorig jaar schreef?

TOBBACK: Is de regel binnen de SP.A niet dat Frank Vandenbroucke altijd gelijk heeft? (lacht) Dat is ook het punt niet. Binnen de partij is er grote eensgezindheid over de lijn die we al 15 jaar in de regering volgen en ook voor de toekomst aanhouden: de overheidsschulden moeten omlaag en er is budgettaire discipline vereist om de sociale zekerheid door de golf van de vergrijzing te slepen.

Begrotingsdiscipline betekent meestal besparen op de uitgaven. De vakbonden kijken naar meer inkomsten voor de sociale zekerheid, bijvoorbeeld via een algemene sociale bijdrage om zo ook de lasten op arbeid te drukken.

TOBBACK: De sociale zekerheid wordt voor het grootste gedeelte betaald door de werknemers. Dat is solidariteit en dat is goed. Maar of je het systeem financiert met bijdragen op het loon, een belasting op consumptie, een heffing op energieverbruik of een algemene sociale bijdrage, uiteindelijk zijn het dezelfde mensen die betalen. Door de economische concurrentie met het buitenland kunnen alter-natieven voor lasten op arbeid aangewezen zijn. Er is echter geen toverformule die 10 of 20 procent meer middelen voor de sociale zekerheid oplevert.

De mensen krijgen ook heel veel terug van de welvaartsstaat, en dat voor het eerst over vier generaties gespreid. Maar slechts één generatie werkt en betaalt bijdragen: voor het onderwijs van de kinderen, het pensioen van de ouders en de zorg voor de grootouders in een rusthuis. Dat is meteen een perfecte samenvatting van 60 jaar sociale zekerheid én het toont waar het grootste probleem zit.

Met zijn open brief verruimt Vande Lanotte de discussie over de eindeloopbaan tot een mobilisatie voor economische vernieuwing en een hogere activiteitsgraad. Dreigt hij de vis niet te verdrinken?

TOBBACK: Wie van slechte wil is, kan de vis altijd verdrinken. En wie goede intenties heeft, kan hem overal laten zwemmen. We mogen het debat niet verengen tot de stelling dat we met meer mensen langer en harder moeten werken. Maar de kwestie van de eindeloopbaan heeft wel alles te maken met het in stand houden van onze welvaartsstaat. En dat kan niet als steeds meer mensen met een hogere scholing en levensverwachting binnenkort 90 jaar worden en dan slechts 30 jaar gewerkt hebben. Niemand hoeft 60 jaar te werken, maar het kan geen kwaad dat mensen de helft van de verwachte levensduur beroepsactief zouden zijn.

Werknemers zetten er gemiddeld op 57 jaar een punt achter. U zou graag zien dat ze dat op 60 jaar doen. Maar volgens ACV’er De Swert gebeurt dat vanzelf. Mensen studeren langer, komen later op de arbeidsmarkt, vormen later een gezin, en werken tot op hogere leeftijd.

TOBBACK: Voor een deel heeft hij gelijk, maar het lost eigenlijk niets op als mensen beginnen te werken op 25 jaar en stoppen op 60 jaar. Ook de loopbaanduur is belangrijk. Daarom hebben we een economische structuur nodig die innoverend is, maar die ook mensen van 50 jaar en ouder zoveel mogelijk laat meedraaien en fris houdt.

Uw inbreng in verband met de eindeloopbaan slaat vooral op het terugdringen van de ’toegelaten arbeid’ voor vroeg gepensioneerden en het verruimen van die mogelijkheid voor gepensioneerden van 65 jaar en ouder.

TOBBACK: Hoofdzaak is dat we geen systemen in stand houden waardoor mensen op 55 jaar stoppen met werken, gebruik maken van de voordelen van het brugpensioen of een andere uitstapregeling, en vervolgens hun inkomen weer aanvullen met arbeid. Dan stimuleer je dat mensen vervroegd ophouden met werken zonder in financiële problemen te geraken en feitelijk maar half uittreden.

Wat mensen van 65 en ouder mogen bijverdienen naast hun rustpensioen, is niet mijn prioriteit. Ik bereid wel voorstellen voor over de toegelaten arbeid voor mensen die geen 65 jaar zijn en een overlevingspensioen krijgen. Bij hen zorgen de regels en plafonds voor het bijverdienen soms voor veel ellende. Iemand met een laag overlevingspensioen mag maar evenveel bijverdienen als iemand met een hoog overlevingspensioen. Een weduwe die een overlevingspensioen combineert met een loon en haar werk verliest, valt tot aan haar pensioen terug op alleen maar een werkloosheidsuitkering. In die situaties kijken we beter naar het gezinsinkomen, zodat mensen die pensioenuitkering niet volledig verliezen als ze nog werken of sociale pech hebben.

Door Patrick Martens

‘Zonder een responsabilisering van de regio’s staat de betaalbaarheid van de overheidspensioenen op de helling.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content