“The Villas” van Jan Vercruysse, een projekt voor Haus Lange en Haus Esters in Krefeld.
DE RELIGIEUZE mens vindt in de kerk, wanneer de kooplieden er uit verjaagd zijn, de ideale plaats om in kontakt te komen met de allerhoogste. De drijvende kracht achter de reformatie bestond er vooral in, het gebedshuis te zuiveren van de overlast van pronkbeelden, die de pure godsdienstige beleving in de weg stonden. In de naakte, wit lichtende kerken, geschilderd door Pieter Saenredam, kan men zich voorstellen dat een zuivere godsbeleving mogelijk werd.
Maar de geschilderde kerkinterieurs van Saenredam zijn ook toegankelijk voor niet-gelovigen. Zij bieden de dichtst mogelijke benadering van een andere wereld, zoals die met kunstzinnige middelen kan waargenomen worden : licht en wit, een strenge synestesie van bouw, muziek en beeld, zinnelijk en vergeestelijkt tegelijk.
Saenredams “Interieur van de Buurkerk, Utrecht” (1644), toont een habitat voor de kunst, op een haar na tastbaar. De Kamers, Atopies, Eventails en Tombeaux die Jan Vercruysse (47) in de jaren tachtig maakte, verwijzen naar de woonplaats van de kunst, die werken zijn de meubels van een mentale ruimte. Konkreet in vorm, direkt als beeld, verheffen ze hun loutere verschijning evenwel niet tot kunst. Het zijn toespelingen op en verbuigingen van een andere werkelijkheid, een andere plaats, een andere tijd, waar ze slechts naar kunnen verwijzen.
Een niet te verwezenlijken ideaal is een utopie. Als zich dat in zijn vezels naar het verleden richt, als het naar een zekere tijdeloosheid taalt, zonder de onmiddellijke beleving op te geven, vervalt de utopie. En als er ook sprake is van afwezigheid en verlies, van bezinning en misschien rouw, is een werk van Vercruysse ook een memento, navoelbaar in een ongerepte plaats. Als motto in de catalogus van zijn solo-tentoonstelling in het Van Abbemuseum in Eindhoven (1990) bracht hij aan :
A la mémoire de ce qui n’a jamais existé
II
A la mémoire
I
En, in het midden van datzelfde boek, liet hij een citaat uit de “Stanze” van Giorgio Agamben plaatsen :
Nous devons nous habituer à penser
le “lieu” non comme quelque chose de spatial,
mais comme quelque chose de plus originel que l’espace ;
peut-être, selon la suggestion de Platon,
comme une pure différence, dotée cependant
du pouvoir de faire en sorte que “ce qui n’est pas,
en un certain sens, soit et qu’inversement
ce qui est, en un certain sens, ne soit pas”.
DEUREN.
Haus Lange en Haus Esters werden tussen 1927 en 1930 ontworpen en gebouwd door Mies van der Rohe aan de Wilhemshofallee (nrs. 91 en 97). Ze zijn bedacht als woonhuis maar ook als habitat voor de kunst : bouwheren Hermann Lange en Josef Esters hadden elk een kollektie moderne skulpturen en schilderijen.
De villa’s herinnerden door een zekere zwaarte, uitgedrukt in baksteen, en door de relatieve afgescheidenheid van de verschillende ruimtes, aan het traditionele bouwen. (De ruimtelijke differentiatie was evenwel ook bedoeld om Lange en Esters toe te laten verschillend geaksentueerde opstellingen van hun kollektie te realizeren.) Door de strenge klaarheid van hun lijn, uitspringende bouwvolumes en hun openheid voor de omgeving, spraken de villa’s de taal van het pure modernisme.
Haus Lange en Haus Esters beide in publiek gebruik voor kunsttentoonstellingen zijn zeer aan elkaar verwant, zonder tweelingen te zijn. In 1982 nam Daniel Buren die relatie als tema van zijn werk in Haus Esters. Nadat hij de plattegronden van de benedenverdiepingen van beide villa’s over elkaar had gelegd, bouwde hij vanuit alle wanden die elkaar niet dekten, lichte paraventstrukturen in rood, vertikaal gestreept zeildoek.
Zo moet elke kunstenaar, willen of niet, in het reine komen met de sublieme architektuur van Mies van der Rohe. Toen Julian Heynen, curator van het Kaiser Wilhem Museum in Krefeld, Jan Vercruysse uitnodigde voor een tentoonstelling in Haus Lange/Haus Esters, stelde de kunstenaar het probleem dat hij moeilijk kunst kon tonen in een plek die zelf een kunstwerk is. Een mogelijke oplossing, op een subtiele manier op de interieurs in te werken, zonder er autonome werken te plaatsen, bleek niet te werken. Alleen enkele met blauw, half transparant opaalglas uit Venetië afgesloten deuropeningen, herinneren aan dat eerste opzet. (Ten behoeve van de tentoonstellingen waren alle deuren van de benedenverdiepingen verwijderd). Ze roepen ook een echo op van de “Kamer der Leegte”, die Yves Klein er in 1961 realizeerde. Vercruysse koos punktueel voor afzondering en intimiteit in plaats van ruimtelijke doorstroming.
Voor het geheel bedacht hij een koncept waarin het werk zich onopvallend inpast in de architektuur. Tussen beide villa’s is een deelteken aangebracht, ter aanduiding van gescheiden en verbonden zijn : de luiken van het diptychon met de twee schildpadden in gips die een bol voortbewegen (“La Sfera”, 1992) werden gescheiden en verdeeld over de halls van de respektievelijke huizen, elkaar trans muros aankijkend. Hij creëerde in beide huizen een sereen klimaat, in Haus Lange met een aksent van bewonen, in Haus Esters van exposeren.
Vroege fotowerken (Zelfportretten, Natures Mortes) en skulpturen uit de jaren negentig (gipsen piano’s uit de “M”-reeks, muzikale “Tombeaux” en “Paroles”) zijn evenwichtig verdeeld over de Villa’s. Maar de kernplaats in Haus Lange is de kleine, aan Vercruysses Chambre d’amis verwante ruimte in de oorspronkelijke “Damenzimmer”. In Haus Esters kan de kamer aan de tuinkant, waar een strakke ophanging van de ontwerpen voor acht “Labyrinth & Pleasure Gardens” (1994-95) gerealizeerd werd, zijn klimaat van tentoonstellingsruimte overdragen op het geheel.
AARDBEIEN.
Doolhoven en lusttuinen, bedoeld om in werkelijkheid uitgevoerd te worden, zijn de eerste werken waarin de kunstenaar de natuur en dus de notie van (wild)groei impliceert. Maar het blijven afgesloten, artificiële en strenge konstrukties, de natuurlijke verlengstukken van de binnenkamers waarin het oeuvre van Vercruysse zich afspeelt. Het zijn evengoed mentale plaatsen, ter verpozing en meditatie, telkens voor slechts enkele personen.
Seriegewijs variërend op het gegeven tema, tekent Vercruysse labyrinten met vaste en wisselende ingrediënten : vijvertjes, zwarte goudvissen, waterplanten, fonteinen, stenen banken, lees- en konversatietuinen, een geheime tuin, rozentuinen, weides met en zonder bloemen, grasveldjes, notenbomen, artisjokken- of aardbeidenperken, muurtjes in zwart of rood marmer, eilandjes, alles in klaar afgewogen verhoudingen.
Ook de balans tussen het claustrofobische van gesloten situaties, doodlopende wegen, en de uitnodigende schoonheid en rust van een klassieke, tijdeloze tuin, lijkt in evenwicht. Lijkt, want wat op papier door strakke verdelingen perfekt te scheiden is, moet in werkelijkheid emoties oproepen die zeer gemengd zullen zijn.
Elk werk van Jan Vercruysse is fundamenteel ambigu. Het is niet wat het is, het verwijst, spiegelt, ontdubbelt zich, maakt een opening, sluit zich af, verlokt en stelt teleur. Daarin meegaan veronderstelt lust in een doodernstig spel waarin melancholie en ironie om de voorrang strijden. De wortels en de rekwisieten komen uit de verzonken Europese, burgerlijke kultuur. De kunstenaar door zichzelf afgebeeld, ernstig kijkend, nadrukkelijk poserend bij een metronoom, (“Autoportrait”, 1984) is iemand die een oud motief, een vanitas, tot het teater van zichzelf maakt. De naiëve geborgenheid in de afbeelding van het vergankelijke is hij kwijt, de symbolen zijn niet meer te reanimeren. De “Lucrèce” (1983) die de dolk ostentatief onder haar borst plant, is een draak geworden.
Wat is er gebeurd dat de kostbaarste ikonen van deze kultuur, bij een hedendaagse transpositie, enkel nog als schimmen, vermoeide persiflages ogen ? Als reminiscenties (in het Nederlands bestaat geen woord voor het Duitse “Anklang”) wekken ze nostalgie, in hun konkrete gedaante maken ze bang, ook als ze met zichzelf en hun beschouwers de spot drijven. Ze tonen immers een afgrondelijke leegte.
De basisvorm van de recente serie “Paroles”-skulpturen is een hoogpotige stoel, prijkend op een tafel of gezet in een perk van knikkers. Alsof degene die het woord moet nemen, in het besef dat zijn paroles bij voorbaat nutteloos zijn, kommunikatie onbereikbaar maakt of de taal als versteende bollen uit zijn mond laat rollen. Misschien omdat er niets te zeggen valt, misschien omdat woorden hun echte betekenis verloren hebben.
Als de leegte, of de aanwezigheid van de afwezigheid, hetgeen is wat vandaag het onderwerp van de ware kunst moet uitmaken, dan is Jan Vercruysse tegen de stroom in één van de weinigen die ze zo welsprekend kan vertalen. Zijn beelden kunnen speels ogen (en spelen kan hij even goed als Duchamp, Magritte en Broodthaers), ze zijn vooral ondoordringbaar en hard, lijnrecht indruisend tegen het spektakel van deze maatschappij.
Of hij, vanaf zijn bijdrage voor deBiënnale van Venetië (1993) zijn negatieve strategie van afgrenzing tegenover de wereld gedeeltelijk verlaten heeft, zoals sommigen suggereren, is nog maar de vraag. Het is niet omdat schildpadden, muziekinstrumenten of lusttuinen eleganter ogen dan lapidaire skulpturen, dat ze toegankelijker zouden zijn of opener op de wereld. Hoe dan ook, deze kunstenaar schijnt nog altijd slechts over onvoorwaardelijke verdedigers en verwoede tegenstanders te beschikken. Deze laatsten bevinden zich helaas vooral in zijn eigen land. Dit verklaart wellicht ten dele waarom het van 1988 geleden (Paleis voor Schone Kunsten, Brussel) is dat hij een grote eenmanstentoonstelling in België heeft gehad. En dan is zijn recente keuze voor Rome als woonplaats, niet minder of niet meer dan een vrijwillige ballingschap.
Jan Braet
“The Villas” tot 31.12, Haus Lange/Haus Esters, Wilhelmshofallee 91-97. Di. tot zo. open van 11 tot 17 uur. Maandag en op 24.12 gesloten. Open op 25.12./ De 8 “Proposals for Labyrinth & Pleasure Gardens” zijn ook, na afspraak, te zien bij Yves Gevaert, Vinkstraat 160 Brussel. Tot 31.12. Tel en fax : O2/660.23.72.
Jan Vercruysse, “The Villas” : afzondering.
Jan Vercruysse, “M(M1O)”, 1993 : uit de verzonken Europese kultuur.