Een wijsgerige studie over het tekenen, ingericht als een tentoonstelling.

HET TEKENEN is een oergebaar. Al tekenend, markeren we, brengen we een merkteken aan. Daardoor wordt iets herkenbaar, ook als het verborgen is.

Tekenen is de voorloper van de betekenis : wat men gemerkt heeft, krijgt daardoor een andere betekenis. Tekenen is altijd iets betekenen, is altijd betekenis geven en daardoor misschien ook altijd een bekennen. Tekenen is ook een teken geven, signaleren, doen opmerken. Het is het instrument van het kontakt op afstand. Tekenen is ook een tekening maken (“moet ik er een tekening bij maken ? “). Het is een nadrukkelijke manier om iets te verduidelijken. Tekenen maakt toegankelijk en inzichtelijk. Het is het middel van de rede, die overzicht en inzicht wil geven.

Natuurlijk is tekenen ook natekenen, een beeldvorm gebaseerd op imitatie. Maar dat is zo te zien niet haar enige en wellicht ook niet haar eerste noch haar belangrijkste opdracht. De kern van het tekenen is niet de kopie maar het schema : een techniek om complexe verhoudingen weer te geven, los van een standpunt. Een veldslag kunnen we tekenen vanuit een rede die als een vogel over het hele landschap vliegt. Tekenen projekteert en abstraheert in een plat vlak : dat vlak is als de regel van de rede. Tekenen als oervorm van alle begrijpen, de sleutel van het menselijk verstaan, de kode van ons reflekterend bewustzijn.

In Parijs loopt een wijsgerige studie over het tekenen, ingericht als een tentoonstelling. De auteur is Hubert Damisch, gerenommeerd kunstfilozoof. In de catalogus worden de prikkels uitgewerkt die de tentoonstelling geeft. Beelden staan samen met ideeën in het centrum. Maar vermits ideeën even “mooi” kunnen zijn als een plastisch objekt, en vermits een tekening even diepgaand kan zijn als een idee, mag dat geen enkel probleem opleveren.

Damisch begint met twee merkwaardige openingszetten voor het gedachten-parkoers doorheen tekeningen. De eerste zet is een schilderij van Lucio Fontana, “Concept Spatial/Attente”, uit het Stedelijk Museum in Amsterdam, hier in een zeer dankbare intellektuele omgeving gezet. Het werk is enerzijds geschilderd : een egaal wit oppervlak. Het is anderzijds geskulpteerd : Fontana heeft met een mes een reusachtige jaap toegebracht aan het werk. Daardoor wordt het pikturale statuut van het beeld stukgescheurd en wordt het getransformeerd tot een monsterlijke hybride tussen een beeld in plat vlak en een driedimensionaal objekt.

Doorheen de gleuf zien we immers een ondoordringbaar zwart volume dat erachter ligt. Het doek als drager van het geschilderde oppervlak is naar binnen gekruld : driedimensionaal dus. Deze “jaap” is voor Damisch de sleutel waarmee hij de blokkendoos van het tekenen opent : ook het tekenen is een kwetsende streep die het papieren oppervlak altijd bedreigt met een scheur. Het tekenen staat nooit ver van het ingriffen : het duwt zich in de materie in. Oude graffiti werden in de muur gegrift. Graveren is letterlijk zich in de materie boren. Tekenen opent de drager, geeft zwaarte aan zijn volume. Maar ook wordt bij het tekenen het spoor van het merken zelf bedreigd : in ieder opensnijden verdwijnt de snijlijn zelf in de opening, zoals in het werk van Fontana dramatisch te zien is.

PENSEELTOETS.

De tweede openingszet van Damisch volgt meteen : de eerste zaal laat Chinese penseeltekeningen (tekeningen ?) zien. Geen agressieve punt, maar een soepel verend uiteinde bestaande uit een bundel haartjes, samen een uitwaaierend bosje. Hier geen griffen maar een strelend aanraken ; niet een puntsgewijs wijzen en merken, maar een voorzichtig aanwijzen in de verte. Een Chinees penseel blijft als het ware altijd op afstand : van het papier, van het motief en van de beschouwer. Het fluistert. Dat mag een te geringe ambitie lijken voor de westerse tekenaar die vooral zeer puntig en zeer affirmatief wil zijn. De Chinese ambitie ligt elders, in de waanzinnige droom van één streep waarin alles gekoncentreerd zou kunnen worden.

Dit ideaal weegt des te zwaarder omdat tekenen hier tegelijk figuratief en scripturaal is : tekenen en schrijven, een figuur en een woord liggen in elkaars verlengde. Net zo min is er een zelfstandig domein van het tekenen, los van en voorafgaand aan het schilderen. Schilderen is tekenen. Het onderwerp van de Chinese tekenaar-schilder is in eerste instantie het landschap. Dat is iets waar je in staat, maar dat je niet kunt aanraken. Het is bij uitstek iets wat alleen door de afstand ontstaat. Je kunt er dus alleen maar naar wijzen : met woorden (kijk daar), met het gebaar dat het woord steunt, zodat de blik als een bootje op dat gebaar en dat woord de goede richting uitzeilt.

Hierna is veel duidelijker : de westerse traditie ziet tekenen altijd als een griffen : positiever, agressiever, konkreter dan het subtiele suggereren van iets op afstand. Nee, wij halen de dingen al tekenend dichterbij. Niet het landschap is voor ons de kern van het tekenen maar de menselijke figuur. Tekenen isoleert een entiteit uit zijn omgeving en sluit het op in zijn vorm (in zijn contourlijn). De Chinese penseeltekening heeft de verbinding als tema. De lijn lijnt af. Proporties zijn essentieel. De juiste proporties zijn ook heel snel de mooiste proporties. De lijn wordt het instrument van de idealizering : het verbeteren van het grillig konkrete.

De westerse lijn staat dus in dienst van een heel andere konfiguratie dan de Chinese penseeltoets. De westerse lijn is het instrument van onze westerse analytische levenshouding : het konkrete doorgronden en het tegelijk idealizeren. De ideale schone vorm is in de westerse kultuur niet de ontkenning van het konkrete, maar integendeel haar konsekwentie. Het ideale is het konkrete nog konkreter gemaakt. Vandaar een onvermijdelijk fanatisme in de westerse opvatting van het tekenen : het is zeker geen techniek van de suggestie.

HUID.

Vandaar ook de merkwaardige ontwikkeling in onze tekenkultuur van het koncept van een lijn. Dat staat tegenover de streep als syntese, tegenover fragmentatie. Een lijn is de beheersing, de overkoepeling van de streep : haar intellektualizering en rationalizering. De lijn is de helder geworden streep, tegelijk estetisch idealizerend en intellektueel verhelderend. De lijn is beheerste kontinuïteit, de streep eerder snelheid, vinnigheid. Hier wordt de ritmiek van het tekenen zichtbaar en onderwerp van het beeld. De strepen zetten zich tot een spoor dat de bewegende hand achterlaat : een dansspoor. De hand die tekent, is als een hand die danst.

Met een potlood is dat spoor eenduidiger : men kan nauwelijks variëren in de aanraking van het blad, zoals men juist wel zeer goed kan met het penseel. Een lijn is een fijne lijn, hoe breder hij wordt in onze tekenkunst, hoe problematischer zijn statuut als tekening : hij gaat dan aanleunen bij het schilderen. Het tekenen is een spoor dat het liefst immaterieel zou zijn : de onzichtbare lijn, omdat ze zoals in de meetkunde geen dimensies heeft maar die alleen aanduidt.

De prijs die men voor de kultus van de lijn heeft betaald is niet gering. De lijn is star. Haar machtige virtuositeit, haar vermogen om dwingend te stellen, neutralizeert het suggererende alternatief van de streep. De lijn valt immers fataal samen met de figuur waarvan ze de contouren vastlegt. De streep is niet figuratief, de lijn is dat bij definitie wel.

Omgekeerd poneert de lijn de identiteit van het afgebeelde zonder enige mogelijke speling. Iedere figuur wordt hier identiek met zichzelf, de gevangene van zijn eigen vorm. Hoe anders de Chinese tekening waar men er niet naar streeft een vorm als identiteit weer te geven, maar integendeel de dingen in hun uitwaaierend ritme, in hun innerlijke vitaliteit aan te duiden.

De westerse tekenkunst zit verscheurd tussen het principe van de streep en de kultus van de lijn. De verleiding van de lijn is onweerstaanbaar het is virtuositeit, het is identiteit, het is uiterste ekonomie en extreemste helderheid. De streep daarentegen is agressief, brutaal, hektisch, zoekend en kervend. Hier verdwijnt het tekenen niet in de tekening en die gaat zelf niet op in het idealizeringsproces. In de streep wordt afstand gedaan van de onmiddellijk zichtbare virtuositeit.

Het statuut van de tekening bepaalt een kultuur. Markeren is trouwens, nog voor het een bezitname of een expressieve handeling is, een magisch gebaar. Een gebaar om zich te verbinden, te verbinden met de drager van het merkteken eerder dan met het afgebeelde in het merkteken. Het begint met het merken in de huid. Het eerste tekenblad van de mens is zijn eigen vel. Wat daarop staat verbindt hem, maakt hem leesbaar, maakt hem daardoor mooi en dus menselijk. Het ongemerkte is het onmenselijke.

Dirk Lauwaert

“Traité du Trait, Musée du Louvre, Hall Napoléon, tot 24 juli.

“Dessins français de la collection Prat, Musée du Louvre, Hall Napoléon, tot 24 juli.

Eugène Delacroix (1798-1863), “Etude pour Sardanapale” : het statuut van de tekening bepaalt een kultuur.

Paolo Ucello (1397-1475), “Forme geométrique, Mazzocchio” : de kern van het tekenen is het schema.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content