Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Lof van de rust en het licht bij valavond. De grote retrospectieve Henri Le Sidaner in het museum voor moderne kunst van Luik.

METERS hoge ramen in het statige Musée d’Art Moderne, in het midden van het Parc de la Boverie, geven uitzicht op de rozentuin in bloei. Ook op een goed deel van de kleine honderd werken van Le Sidaner die er nu geëxposeerd zijn, gaan ramen en bloeiende bloemen samen. Neem nu het ?Interieur, Gerberoy? (1903). Op een half afgeruimde tafel steekt een volle ruiker rood af tegen de grijze avondlucht door het open raam. Het tafelkleed vult het halve beeldvlak : een veld van roze en gelig witte blokjes die het licht uit een onzichtbare lamp weerkaatsen.

Als de afstand tot het schilderij te groot wordt, zijn de duizenden stippen versmolten tot een bijna fotografisch beeld. Van te nabij bekeken, liggen ze als snippers los verspreid, en wordt het maakwerk al te zichtbaar. Beter is, een afstand tussenin te kiezen, waar de toetsen voelbaar blijven en op weg zijn om zich te verenigen tot een nevel van fijn poederstof.

De gesluierde werkelijkheid creëert een aura dat de kijktijd doet vertragen, het gevoel een kans geeft om zich te installeren. De trage blik wordt opgenomen door een geschakeerd, mat licht dat over de muren van verlaten kaden strijkt of, als de avond valt, in de lege tuin blijft staan, een dreef, een plein, een straat.

De kijker is in die verlatenheid opgenomen en kijkt, vaker dan hem lief is, tegen een veel vuriger licht aan, gezellig leven verradend, achter een raam van een huis, waar hij altijd buiten blijft. Het èchte leven voltrekt zich zonder de kijker, zonder de schilder ook. Maar voor een kunstenaar is er overal leven. Het volstaat te kijken.

Yann Farinaux-Le Sidaner, historicus en biograaf, waakt schroomvallig over het legaat van zijn overgrootvader, de schilder Henri Le Sidaner (1862-1939). De achterkleinzoon heeft diens schilderijen voor de tentoonstelling die na Luik naar Carcassonne, Limoux en Laren reist zelf geselecteerd en ook het begeleidende boek heeft hij op zijn eentje volgeschreven. Veel discussie over de figuur van Le Sidaner is er trouwens niet. Leven en werk stralen een rust uit waar maar weinig kunstenaars kunnen aan tippen.

GANZENHOEDSTER.

Farinaux begint zijn verhaal wanneer zijn overgrootvader als jongeman in Parijs aankomt en op het Salon van 1881 ietwat onwennig reageert op twee portretten van ?nieuwlichter? Edouard Manet, terwijl de meditatieve sfeer van ?Le Pauvre Pêcheur? van Puvis de Chavannes zijn hart bekoort. (De klassieke hiëratische stijl, de verheven symboliek en het getemperde koloriet van Puvis maakten op de niet-modernisten maar zelfs op iemand als Van Gogh een grote indruk.)

Duizelig van de drukte in de hoofdstad kiest Le Sidaner voor de eenzame afzondering in het Noord-Franse kustplaatsje Etaples waar hij enkele vredige sfeerschilderijen maakt, met personages die als spiegels van het zachte, verlaten landschap zijn : ?La Gardeuse d’oies?, ?Jeune fille en blanc? in 1888, ?La jeune bergère? in 1900. Hij blijft uit het vaarwater van de modernen, maar leert het gescheiden aanbrengen van de diverse tinten naar het voorbeeld van de post-impressionist Georges Seurat. En hij kiest voor de synthese van vormen en kleuren zoals bij de kunstenaars van de Nabis-groep.

Voor zijn Italiëreis kiest hij Venetië en Firenze, waar de ?naïeve gratie? van Fra Angelico en Giotto uit de vroege renaissance hem oneindig meer bekoren dan de zwierige meesterwerken van de volle Renaissance met Titiaan, Veronese en Tintoretto.

Dit keer met een vast omlijnd project voor ogen, keert hij in 1894 naar Parijs terug om er zich te laten inspireren door de symbolistische beweging die schrijvers, dichters, musici en schilders tegen het naturalisme van Emile Zola in het gelid brengt : ze kiezen voor de vluchtroute van de droom, de exotische en soms religieuze extase, de emotie, de allegorie, en voor subtiele analogieën ( ?correspondances?) tussen architecturale, plastische, muzikale, natuurlijke en zintuiglijke elementen van schoonheid.

Op dit forum treden Baudelaire, Mallarmé, Debussy, Wagner naar voren, en bij de schilders Gustave Moreau, Odilon Redon naast ook weer de ?Nabis? Maurice Denis en Puvis de Chavannes. Deze zit het Salon de la sociéte nationale des beaux-arts voor, dat zijn deuren voor Le Sidaner opent. De expositiezalen op het Champ-de Mars lijken hem, uit het oogpunt van licht en ruimte, ideaal. Zijn stappen in het symbolisme zijn eerder aarzelend. Hij vernietigt enkele studies van het licht bij valavond, maakt de bevallige pastel ?Rondedans bij Maanlicht? (1896) waarvan een lithografische versie bewaard gebleven is. Schrijver, criticus en theatermaker Camille Mauclair wordt de welsprekende pleitbezorger van zijn werk.

De Brusselse advocaat Octave Maus nodigt hem uit om te exposeren op het salon van de eclectische club ?La libre esthétique? (1898) in Brussel. De ontdekking van het stille, raadselachtige Brugge brengt hem in vervoering en wordt de ware toetssteen voor zijn zachte, versluierde kunst van subtiel gemoduleerde, matte kleuren en reflecties van licht op muurvlakken en stilstaande wateren. (?De kade?). Hij gaat twee jaar met zijn echtgenote Camille Navare aan de Spiegelrei wonen. Georges Rodenbach ziet in hem de gedroomde illustrator voor zijn roman ?Bruges la Morte?, maar Rodenbachs vroege dood dwarsboomt hun samenwerking.

CORRESPONDANCES.

De Parijse galerist Georges Petit, die faam verworven heeft met de schilders van de Barbizon-school, biedt hem een vast contract aan. Zo is hij bevrijd van de zorg om met z’n eigen werk te leuren. De intimistische schilders willen een eigen stek, niet bij de academische kunst maar ook niet bij de avant-garde. Ze vinden onderdak in een nieuwe vereniging, de ?Société nouvelle? (1900) die open staat voor buitenlandse geestesverwanten. Onder hen Emile Claus, de Vlaamse luminist, met wie Le Sidaner bevriend raakt.

Maar weer wordt Parijs de kunstenaar, die op een rustig gezinsleven gesteld is, te machtig. Op aanraden van Auguste Rodin, de nieuwe voorzitter van de Société, vestigt hij zich in de provinciestad Beauvais, in de schaduw van de Saint-Pierre kathedraal. Naar het voorbeeld van Monet, maar uitsluitend bij valavond en met een effen grijs vlak als achtergrond, schildert hij het zinderende licht op de muren van de ?Kathedraal bij ondergaande zon? (1900). De menselijke figuur verdwijnt, behalve op portretten van intimi, geheel uit zijn werk.

Hij struint door het land op zoek naar Franse equivalenten van Brugge. Het zoeken naar ?correspondances? wordt de sleutelfactor van zijn esthetica. ?Er bestaat een analogie tussen de klanken en de kleuren als een overeenkomst van waarden waarvan de toenadering me nog voelbaarder toescheen, een geluwde avond aan het Lago Maggiore, in een lucht die nog verzacht was na het verdwijnen van de laatste schitteringen ; de klokken van de kapellen, van de andere kant van het meer, klepten zacht en lieten als het ware hun klanken glijden en wegsterven in de reflectie zelf van de kerken en van de hemel, die net in het water ingeslapen was in vage schijnsels. De band tussen de twee visuele en auditieve gewaarwordingen was zo uitgesproken, de harmonie tussen de twee verbanden zo duidelijk, dat ik ervan doordrenkt raakte.?

Stille stadskanalen vindt hij in Gisors, in de Oise-streek. De doeken die hij daar maakt, komen op het salon van 1901 en worden door Emile Verhaeren in de Mercure de France bejubeld : ?Deze kunstenaar slaagt erin om de stilte te doen gevoelen en het is misschien daarom dat zijn doeken bijblijven.?

Le Sidaner nestelt zich in dezelfde landelijke idylle, in Gerberoy, gebouwd op de ruïnes van een eeuwenoude burcht. Een oude schuur wordt zijn atelier, de tuin wordt met liefdevolle zorg aangelegd om zoals Monet in Giverny deed als geliefkoosd motief te dienen. Hij is geboeid door de interactie tussen de flora, architecturale elementen als sierbekkens en balusters, het duistere buitenlicht en het vlammende licht achter een raam. Een van zijn mooiste composities, ?La table au jardin blanc, Gerberoy? (1906) waarin een vlokkige sluier het hele beeld in een zachte eenheid dompelt, werd aangekocht door het Gentse Museum van Schone Kunsten, en vormt er een van de talrijke topstukken in de breed post-impressionistische stijl.

Het landschap en de lichteffecten zuigt hij in zich op en hij legt ter plekke een compositie vast, maar begint pas aan het schilderij in zijn atelier. Dat is een belangrijk verschil met het pleinairisme van Monet en de impressionisten. Voor Le Sidaner moet het schilderij in de eerste plaats een innerlijk beeld weergeven. ?De intimistische beweging probeerde vooral de latente poëzie van de dingen weer te geven en haar vertolkers verdedigden vooral een sentimentele visie van de dingen en de natuur, tussen realisme en idealisme?, schrijft de achterkleinzoon.

TITANIC.

Als de winter te lande te guur wordt, gaat het gezin voor zes maanden in Chartres schuilen, en vanaf 1903 ook in Versailles. Daar zijn het opnieuw de door de herfst gekleurde tuinen en hun architecturale verzorging à la française die zijn harmoniegevoel strelen en inspireren tot rustig meditatieve schilderijen. Een slecht verzorgde borstverkoudheid van de zoon is de aanleiding om zuidwaarts te trekken, naar Cap Ferrat aan de Middellandse Zee, waar zelfs Le Sidaner niet tegen de gloed van felle kleuren bestand is : het heldere licht van het zuiden straalt van zijn doeken af. Het is maar voor even.

Zijn faam reikt nu tot ver buiten de grenzen. Het Carnegie Institute in Pittsburgh nodigt hem in 1912 uit om schilderijen te beoordelen in hun jury, waar telkens ook twee Europeanen zitting hebben. Op de boot, bij zijn terugkeer naar Frankrijk, ontstaat er beroering. Le Sidaner in zijn dagboekje : ?In het salon, ’s avonds, scherpe kreten van een Française die in snikken losbarst. Men vraagt me of ik het nieuws al weet : we schieten op volle snelheid de Titanic ter hulp die op een ijsberg gelopen is. Het weer is prachtig en je ziet het witte schuim dat langs de flanken van de boot snijdt. De stewards zijn zeer bezorgd, hun vrienden, hun verwanten zijn op de Titanic. Om zes uur ’s avonds, aan het licht dat op de brug verandert, weet men dat men van koers veranderd is. Ik ga naar beneden en voor de aangeplakte berichten wisselen de zeer ontstelde passagiers hun indrukken uit over de catastrofe, en iedereen trekt zich terug in stilte.?

Op het salon van 1913 verrast de schilder met een zestal schilderijen van de open lucht. Met enkel een lage horizonlijn als aardse verankering, ontvouwen zich in de lege avondlijke luchten heldere wolkenformaties in al hun grillige beweeglijkheid. (?Ciel de Printemps?, ?Ciel?, ?Ciel, Gerberoy?, 1913). De kritiek waardeert de inzending. Guillaume Apollinaire bewondert de manier waarop de schilder een motief dat er uit had kunnen zien als ?des combats de nègre dans la nuit? tot een goed einde heeft gebracht. Het publiek en galerist Georges Petit reageren minder enthousiast. Wanneer Le Sidaner Rodin tegen het lijf loopt en hem begeesterd meedeelt dat de hemel het mooiste ter wereld is, antwoordt de beeldhouwer hem : ?Maar neen, Le Sidaner, alles is mooi.?

Tijdens de Eerste Wereldoorlog draait de artistieke activiteit in Parijs op een laag pitje. In het teruggetrokken leven van Gerberoy werkt de kunstenaar seriegewijs aan een van z’n geliefkoosde motieven : de tafel na de maaltijd, de meest intieme manier waarop hij zijn grondthema van de verlatenheid vermag op te roepen. Hij tafelt met Claude Monet in wie hij de grootste levende schilder ziet, en bewondert de hardnekkigheid waarmee de tachtigjarige ?maître de Giverny? onverdroten op zoek is naar ?een nieuw licht?. Le Sidaner moedigt jonge, onafhankelijke schilders aan, maar heeft geen affiniteit met de intellectuele mode van de dag die met het kubisme flirt. Hij mist er een voor hem essentiële kwaliteit in : gevoel. Zelf handhaaft hij zijn beproefde recept, in iets minder gedempte tonen dan tevoren wellicht, maar in even streelzachte harmonieën, zoals te zien is op de schilderijen die hij aan enkele Bretoense trips overhoudt : ?Soir Gris, Lisieux,? (1917) ; ?Maisons blanches au clair de lune, Quimperlé?, (1919).

PROUST.

Voor Yann Farinaux is het geen toeval dat zijn overgrootvader opduikt in ?Sodome et Gomorrhe?, het vierde deel van de roman ?A la recherche du temps perdu? van Marcel Proust. Hoewel het niet helemaal duidelijk is of de schrijver met Le Sidaner sympathiseert of mild de spot met hem drijft, ontwaart Farinaux een verwantschap tussen beide artistieke visies, met name ?in het verbinden van de affectieve herinnering (de reminiscenties) en de esthetische impressies.?

In zijn late periode bewandelt hij de hem vertrouwde artistieke wegen en mag hij zich verheugen in de lof en eer der groten. In 1930 wordt hij verkozen in de Académie des Beaux-Arts, waarvan hij zeven jaar later voorzitter wordt. Maar de crisis van de jaren dertig heeft ook de kunstmarkt niet onberoerd gelaten. Zijn galerist Georges Petit die de aansluiting met de moderne kunst gemist heeft, gaat overstag. Van Georges Bernheim, die de zaak heeft overgenomen, koopt Le Sidaner zijn onverkocht gebleven doeken terug.

De door hem verwachte periode van bezinning na de grote avantgardistische stormloop, blijft uit. Naast enkele monumentale uitschieters, zoals het imposante doek ?La place de Bruxelles? (1934), en kleine schilderijen van verlichte ramen, gezien vanuit zijn tuin in Gerberoy, verlustigt hij zich in vluchtige schetsen waarin hij zich vrijelijker kan uiten. Maar, net als het leeuwendeel van zijn tekeningen, worden ze door de Duitse bezetter in de Tweede Wereldoorlog opgestookt.

In 1935 houdt Le Sidaner, naar aanleiding van een tentoonstelling in Nantes, een lezing over kunst waarin hij de essentie van zijn persoonlijke esthetica vastlegt : ?Wij leven van het erfgoed van de grote ontdekkers van het verleden. Na de paysagisten van de school van Barbizon, die de contrasteffecten cultiveerden tegen het licht van het onderhout en het donkere lover, onder hemelen gevoed met krachtige warmten, wendden Puvis de Chavannes en Cazin zich naar de verlichte horizon, begon Whistler in de schemer te lezen, en openden de impressionisten ten slotte de poorten van het licht, in een dwarreling en in verdampingen die de jongste tendensen teruggebracht hebben tot een versimpeling en een synthese waarin vandaag nog nieuwe uitdrukkingsvormen hun weg zoeken.?

Le Sidaner laat het licht uitsterven, achter de ramen. Hij doet de luiken dicht, eerst bij maanlicht (?Les volets clos, clair de lune, Gerberoy, 1932), later in het nagenoeg pikkedonker (?Les volets clos, 1938). In 1939 sterft hij aan de gevolgen van een hartinfarct en wordt ten grave gedragen op het kerkhof Saint Louis in Versailles.

Jan Braet

MAMAC, Parc de la Boverie, Luik, tot 17.11. Van di. t/m za. open van 13 tot 18 u. Op zo. van 11 tot 16.30 u. Gesloten op maandag, en op 1/11, 2/11, 11/11 en 15/11.

Henri Le Sidaner, Les maisons du port au clair de lune, Villefranche, ca. 1924, 81×100 cm. : de poorten van het licht.

Le Sidaner, Le pavillon français. Trianon Versailles, ca. 1920, 92×73 cm. : een sentimentele visie van de dingen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content