Video en virtuele werkelijkheid geven nieuwe impulsen aan de aktuele kunst. Een kleine keuze uit de derde Biënnale van Lyon.
VOOR de stamvaders die het televisie- en videobeeld in de beeldende kunst binnenbrachten, is de hele tentoonstellingsoppervlakte in het nieuwe museum van Lyon vrijgemaakt. In het gebouw van Renzo Piano krijgen onder anderen Nam June Paik, Wolf Vostell, Dan Graham, Marina Abramovic & Ulay en Vito Acconci elk een zee van ruimte voor historische werken met een monumentaal karakter. Het lijkt wel of ze dood dan wel op rust gesteld zijn. Of toch ten minste niet langer deel uitmaken van de hedendaagse kunst. En in de mate dat zij in de jaren zestig doorheen het happening- of performancekarakter van hun werk in de eerste plaats met de transmissie van een onmiddellijke, vitale ervaring begaan waren, is natuurlijk geen enkel architekturaal vernuft in staat om ze weer tot leven te wekken. Wat overblijft zijn grotendeels dokumenten.
Piano’s nagenoeg onzichtbare systeem van verwijderbare wanden, hier aangewend om het gebouw in een mausoleum te herscheppen, is waarschijnlijk anders te gebruiken. Jan Hoet, bezig met de inrichting van zìjn nieuw museum in het Gentse casino, gaf alvast de indruk dat hij en stadsarchitekt Koen Van Nieuwenhuyze er hun voordeel zouden kunnen mee doen.
Hoe dan ook, de ?celebratie” van video-pioniers en -klassiekers in het nieuwe museum van Lyon, ontlokt vooral beleefdheidsapplaus. Entoesiasme wekken slechts enkelen. Gary Hill om te beginnen. Zijn nieuw werk ?Corners of the World” voor vier robuuste televisieschermen op wielen, zorgt voor een dynamische ruimtelijke ervaring, en stelt de kijker in staat om zelf de schermen met hun duizelingwekkend bewegende interieuropnamen te manipuleren in de ruimte. Hij moet er alleen voor zorgen dat hij ze alle vier vanuit één oogpunt kan blijven bekijken. De wereld is nog eens zo boeiend in beweeglijk perspektief.
Ook de donkere zaal met de installatie ?The Legible City” van de Australiër Jeffrey Shaw is goed voor een gedenkwaardige trip in niet verkend gebied. Dit werk behoort eveneens tot de klassiekers, aangezien het in zijn oorspronkelijke versie van 1988 één van de eerste interaktieve realizaties in de hedendaagse kunst was. Trappend op de pedalen van een echte fiets, rijd je ingebeelde modellen van New York, Amsterdam of Karlsruhe binnen. In de behoorlijk abstrakte straten zijn de gebouwen vervangen door letters die samen wijze zinnen vormen. Alleen voor wie op z’n gemak fietst wordt de stad die voor hem op het grote scherm opdoemt ook leesbaar. Brokkenpiloten rijden dwars door de muren heen. Je bepaalt zelf je parcours door manipulatie van een grafische computer op het stuur.
BOUWVALLIG.
Een unieke manier om met bewegende beelden om te gaan is wel, ze te comprimeren tot één enkel beeld. De Japanner Hiroshi Sugimoto stelde zijn fotocamera op in lege movie theaters en drive-ins doorheen de States, en fotografeerde er telkens een lange speelfilm. Aan het begin van de film opende hij de sluiter van zijn camera en deed hem pas aan het eind weer dicht.
Deze uiterst lange belichtingstijd zorgde voor een merkwaardig resultaat : de gefotografeerde film werd één enkel stralend wit scherm. Het scherm is ook de enige lichtbron waarmee de soms prachtige architektuur van de zalen of de nachtelijke omgeving in het duister oplichten. Het zijn beelden van een zeldzame zuiverheid, die stilte afdwingen en meteen het video-en moving image gebeuren op de Biënnale wat relativeren.
Het kloppende hart van de derde Biënnale ligt evenwel een kleine honderd meter verderop, in het tot de sloop veroordeelde Palais des Congres, waar de rusteloze kreativiteit van de bouwvallige muren druipt. Over drie niveaus is werk van zo’n zestig jonge kunstenaars samengebracht, van wie er verscheidene weinig moeite hebben om hun stamvaders eer te betuigen. Onvermijdelijk bezwijkt een aantal onder hen voor de verleiding om de beeldmedia met hun nieuwe mogelijkheden als een soort van speelgoed te gebruiken : video en virtuele werkelijkheid als de moderne versie van het trompe l’oeil.
Wanneer alle hyper-technologische, louter op visuele effekten spekulerende bijdragen buiten beschouwing worden gelaten, blijft er echter een meer dan behoorlijke dosis kwaliteit over. Dat is het geval voor de kunstenaars die het bewegende beeld gebruiken voor een verbrede reflektie, nieuwe perspektieven of een verrijkte plastische taal, vaak in relatie interaktie in jargontaal met traditionele media als schilderkunst of skulptuur. Dit behelst niet enkel aspekten van kleur, lijn of vorm maar ook koncepten van tijd en ruimte, inherent aan elke artistieke pratijk. Weer andere kunstenaars zien in de moving images een middel om een verhalende draad met het beeldend gebruik van de ruimte (of de illuzionistische ruimte van het scherm) te verbinden.
Voor haar video ?Ginger Kittens” paart de Amerikaanse Diana Thater technische inventiviteit aan pikturale verbeeldingskracht, in het voorbijgaan stamvader Nam June Paik dankend. Met behulp van een ?aangepaste” Sony PMV1910-monitor en twee laserdisc-spelers transformeerde ze de normale video-kleurgeving in een psychedelisch koloriet. Waar anders het rood, het blauw en het groen simultaan geregisteerd worden en één multicolor-beeld opleveren, worden ze nu afzonderlijk geregisteerd. Dat levert drie verschillende monochrome beelden op. Als die nu, zoals bij ?Ginger Kittens”, over elkaar heen geschoven worden, ontstaan andere kleuren : cyaanblauw, magentarood en geel. In het samenspel van deze tonen verschijnen de langzaam wiegende zonnebloemenvelden in Zuid-Frankrijk die Diana Thater vanuit een auto filmde. Haar psychedelische trip, ook leesbaar als superpositie op het Provençaalse avontuur van Vincent van Gogh, is ?aangepaste” landschapschilderkunst met moderne middelen : tussen het beweeglijke van filmbeelden en de immobiliteit van het schilderij in.
LE MEPRIS.
Voor ?Tent. a work” integreerde haar landgenote Cheryl Donegan drie échte schilderingen in een installatie waarbij de video-opnames van de werksessies voor die schilderijen éven belangrijk zijn, evenveel beeldwaarde hebben. Voor Donegan is schilderen een uitgesproken fysieke daad met een erotische lading. ?Tent. a Work” is een serie van drie samengestelde zelfportretten, waarbij het zinnelijk welbehagen in de beschildering van het eigen lichaam zoals het op de video’s naar voren komt, vreemd kontrasteert met de schrille blauwe verfafdrukken op de bijhorende schilderijen.
Zij doorbreekt het klassieke perspektief en dwingt de kijker in de ruimte van het werk tot medeplichtigheid aan een intiem, door rockmuziek versterkt ritueel van zelfstreling bij middel van het substituut verf. Donegan bereidt een eigenhandige video-remake voor van Jean-Luc Godards film ?Le Mépris”, waarbij ze de rollen van Michel Piccoli èn Brigitte Bardot beide voor haar rekening zal nemen. In dezelfde installatie zal zij een ?foolish attempt” (Donegan) ondernemen om de ?Goden” van de schilderkunst uit de dagen, door het oproepen en bezweren van de geest van Barnett Newman, alweer middels het substituut verf.
Voor speciale projekten waar fysiek uithoudingsvermogen, geweld en erotiek verstrengeld liggen, vormt de Engelse Stephanie Smith een paar met de Ier Edward Stewart. Wat dat betreft zijn het kinderen van Marina Abramovic en Ulay. Maar in tegenstelling tot hun stamouders houden zij geen life performance, doen zij geen beroep op kosmische krachten noch maken zij buitengewone energie vrij. Smith en Stewart komen aan hun beelden door experimentele varianten van gewone lichamelijke relaties uit te testen. In Lyon tonen ze ?Sustain”, de gelijktijdige en almaar herhaalde projektie van twee fysieke handelingen.
Op het bovenste beeld, ?Lovebite”, wordt in een langzaam ritueel een mannelijk bovenlichaam op welgekozen punten afgezogen en als het ware met een deken van zuigplekken overdekt door de partner van wie enkel de kort geknipte kruin en een stukje van de rug te zien is. Hetzelfde kopje duikt op het onderste beeld onder water om er de ondergedompelde man geregeld via de mond van een kleine voorraad zuurstof te voorzien. Dit op het eerste gezicht vrij bizarre proces van bevlekken, markeren, genieten en genoten worden, aan de dood blootgeven en in leven gehouden worden, levert eigenlijk een zeer zuiver en wijs tweeluik op, zo harmoniërend dat het slechts één enkel, bijna immobiel beeld ter kontemplatie aanreikt.
Een helder ineenvloeien van lichaam en geest karakterizeert de technisch zeer vernuftige interaktieve installatie van de Fransman Jean-Louis Boissier. Van een professor, vorser, teoreticus en tentoonstellingsmaker in zaken van virtuele werkelijkheid die ook als kunstenaar bedrijvig is, wordt meestal het ergste verwacht, dat wil zeggen een discours in plaats van een kunstwerk. Maar ?Flora Petrinsularis” is één van de gaafste bijdragen van de hele Biënnale. Ze ontleent haar titel aan het kruidboek dat de filozoof Jean-Jacques Rousseau wou maken van de plantenwereld op het Ile de Saint-Pierre waar hij in 1765 zijn toevlucht zocht.
In twee nissen ligt telkens een cahier. Het ene bevat het herbarium van het eiland, in het tweede zijn suggestieve uitreksels opgehangen aan namen van beroemde minaressen uit de Confessions gebundeld. Beide cahiers zijn verbonden met virtuele cahiers op een beeldscherm. Door het omslaan van de bladzijden verschijnen de overeenstemmende virtuele kantjes op het kleine scherm. De bezoekers die aan de achterkant van de nis postgevat hebben, zien alles op een groot scherm verschijnen. Maar alleen de persoon in de nis kan door het zacht met de hand heen en weer schuiven van een knobbel over een metalen stang, de drie beeldvarianten van elke pagina oproepen : de tekst, een algemeen beeld en een detail, in die volgorde. Bij de blanke pagina’s verschijnt telkens het beeld van water dat traag over zonbeschenen kiezelstenen vliedt.
OLIJVEN.
De mentale en beeldende akkoorden tussen de bloemen en de erotische lichaamsfragmenten, tussen de taal en de korresponderende beelden uit de werkelijkheid zijn zorgvuldig gekozen en worden door de respektvolle gebruiker in een schone ritmische opeenvolging ontplooid. Dat een rijk geleed kunstwerk, subtiel verglijdend in zijn betekenislagen, tegelijk zo vanzelfsprekend kan zijn is een klein wonder.
Beeldend zeker even sterk zoniet sterker, knap geïntegreerd ook in zijn kleine ruimte is de dressuur van zangvogeltjes, gefilmd door de Duitse Belg Carsten Höller. Maar het verhaal van zijn ?Loverfinches” wordt niet in de installatie zelf leesbaar gemaakt. Die vind je slechts in het tekstenboek. Een verliefde baron die in de achttiende eeuw in het zuiden van Duitsland leefde, ving al de goudvinken uit zijn bos en leerde ze een liefdesliedje aan, teneinde het hart van zijn beminde te veroveren.
Tweehonderd jaar later ontdekten ornitologen dat de zangvogels in dat bos nog altijd het liedje van de baron von Rosenau van buiten kenden. Höller inspireerde zich daar op om zijn eigen kweek op zes maanden tijd onder meer Ciao Bella Ciao aan te leren, meteen illustrerend ?dat er een vorm van reproduktie bestaat die niet genetisch maar kultureel bepaald is.”
Voor kunstenaars als Patrick Corillon en Stan Douglas is het vertellen van verhalen wel essentieel, maar van de weersomstuit lijken de beelden zelf aan dwingende kracht in te boeten.
De Amerikaanse Ann Hamilton waagt zich niet in de valstrikken van de vertelling. Zij houdt het in Lyon bij de kracht van het puur beeldende. In het midden van elke van de vier wanden van een kleine ruimte heeft zij op ooghoogte een miniatuurscherm ingekapseld. Als je in het centrum van het zaaltje postvat en traag rond je as draait krijg je een sekwentiële perceptie van heel langzaam bewegende zwart wit beelden van water dat over een oor, een neus en een hals stroomt, en ook van een mond die zwarte keitjes (of olijven) in een staat van zachte beroering brengt.
Het allertraagst veranderende beeld, meteen een regelrecht pleidooi voor een andere omgang met bewegende beelden, is in Lyon gerealizeerd door de Schotse kunstenaar Douglas Gordon. De klassieke western ?The Searchers” van de Amerikaanse cineast John Ford behekste hem al als kind omdat hij maar niet kon begrijpen hoe iemand de emoties, drama’s en verwikkelingen die zich over vijf jaar uitstrekten, in 113 minuten kon samenpersen.
Om in het reine te komen met het probleem van de filmische tijd van ?The Searchers”, wilde Gordon de film uitbrengen in een versie die met de reële tijd van het verhaal, 5 jaar dus, zou overeenstemmen. Hij bracht de film over op video en kwam uit op 93 video-frames van elk 24 uur. Fords expressieve beeldtaal blijft zelfs in zijn uiterst gerekte staat erg intrigerend. Wie na een minutenlange konfrontatie met een schijnbaar volstrekt statisch beeld doorwandelt en enkele uren later terugkeert, merkt tot zijn verrassing dat hij wel degelijk voor een ander beeld staat.
Maar ook de omgekeerde werkwijze kan de illuzies, geschapen door de normale filmische tijd, aan diggelen gooien. Dat blijkt uit de fulgurante vaart van beelden die zich door het scherm lijken te boren in de videofilm ?En Avant” van de Franse kunstenaar Claude Closky. Zijn voorwaartse travelling aan de hand van verschillende begingenerieken, opent een hallucinant vacuüm.
Buiten kategorie en buiten de tweeBiënnale-sites herinstalleerde de Gentenaar Jean-Pierre Temmerman zijn ?Oorkussengevecht”. Hoewel het Institut Lumière met zijn prachtige salons en mooie verzameling uit de pionierstijd van de film een gedroomde plek leek voor Temmermans tere hommage aan en bespiegeling over de wortels van het medium cinema, mist de ruimtelijke installatie hier de intimiteit en het totaalkarakter die ze wèl had bij de eerste inplanting in de oude Gentse cinema Savoy, in het kader van het jongste Filmfestival van Vlaanderen. Of hoe de zevende kunst zich toch niet alles laat aanleunen wat de beeldende kunstenaars zoal met haar voorhebben.
Jan Braet
Tot 18.2, la cité internationale, Lyon 6. Elke dag behalve op maandag open van 12 tot 19 uur. Nocturne op vrijdag tot 22 u.
Hiroshi Sugimoto, South Bay Drive-in, 1993 : een volledige speelfilm herleid tot één stralend wit beeld.
Claude Closky, En Avant (1 video U-matic zonder klank 8 mm), 1995 : hallucinante vaart.