Het is een constante. Het is een vloek. Paul van Ostaijen die goed fout zat in de Grote Oorlog kon natuurlijk niet zonder zijn spiegelbeeld Wies Moens die fout zat, niet alleen in de Eerste maar ook in de Tweede Wereldoorlog. Omdat van het een onvermijdelijk het ander komt, liep zowat de helft van de Vlaamse schrijvers in de fuik van de verheerlijking van het landleven, de andere helft liep achter de Duitsers aan. Ook waren er die de twee combineerden. En al deze lieden met hun – zou Harry Mulisch zeggen – beperkte talent, werden gesteund door machtige organisaties als het Davidsfonds. Het Davidsfonds, dat was een soort boekenclub, die verkochten hun Vlaamse Schrijvers per abonnement. Wij hadden dat thuis, gelukkig waren er boeken die mijn vader mij verbood te lezen. Geen afgrond kan diep genoeg zijn om de vergetelheid te brengen die deze producten verdienen. Maar ik dwaal af.

Het Davidsfonds had geen monopolie, verre van daar. Het Davidsfonds, zullen wetenschappers u vertellen, was het kwaadste nog niet. Veel slechte schrijvers publiceerden elders. Hubert Lampo en Marnix Gijsen waren modern in die tijd. Hugo Claus zou pas decennia later zijn Het verdriet van België schrijven, over de manier waarop Vlaanderen het nazisme slikte omdat het dat eigenlijk lekker vond, en hoe het collaboreerde uit onbenul en opportunisme en lafheid (en gedreven door Franstaligen met een plank voor hun hoofd). Zelf houd ik het maar op de vloek van de hertog van Alva.

Met uw welnemen, beste lezer: tot dat boek van Claus verscheen met het geheugen van onze ouders erin, dacht ik het wel te weten: je had schrijvers die het deden, je had er die het niet deden. Schrijven over de Goede Zoon aan het Oostfront. Over de Repressie na de oorlog. Het leeuwenkot. Ik wist wat ik moest lezen. Na Het verdriet van België niet meer. Opnieuw staan ze daar, met hun conflict dat ik niet, dat niemand hier kan oplossen. Nog altijd worden er romans geschreven in de grote Kempenland-traditie. Zo bouwen wij aan onze tragedie. En met dat alles geen enkele – let wel: geen enkele – goede roman over het verzet, maar een rivier van tranen over koude voeten in Stalingrad.

Schrijvers die iets hadden kunnen worden zijn daar nu nog de slachtoffers van. Filip de Pillecyn bijvoorbeeld kreeg een Tijl & Nele-achtig monument aan de Durme, waar hij zo graag over schreef. Eén blik leert zelfs de meest argeloze toerist waar Filip de Pillecyn voor stond – althans in de ogen van de beeldhouwer die hem vereeuwigde. Het hoeft niet eens waar te zijn, maar dat monumentje laat geen twijfel toe. Terwijl, ach, De Pillecyn nog zo slecht niet was met zijn verhalen vol mist en onzekere figuren als Monsieur Hawarden.

Een typisch geval: aanhanger van de frontbeweging in de Eerste Wereldoorlog, kleine collaborateur in de Tweede. Het verschil niet gezien. Geen politiek in die romans, alleen… Alleen niet goed genoeg geworden om boven de kwestie uit te stijgen. En nu een aangebrande Vlaamse schrijver. Ach, zijn er andere? Natuurlijk wel, de tijden zijn veranderd. Maar voor de ongelukkige De Pillecyn was het te laat. Zijn monument is een molensteen rond zijn nek.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content