Brussel is ’s werelds derde kongresstad, maar boert achteruit. Jammer, want het kongresseren is een ekonomische aktiviteit.

CONGRESSUS, zegden de Romeinen, als ze samenkwamen om een of andere belangwekkende zaak te bespreken. Het moderne, populaire kongres ontstond pas vele eeuwen later. In België, in het bruisende Brussel, werd voor het eerst gekongresseerd in 1847, toen sekretaris Ad le Hardy de Beaulieu van de Belgische Vereniging voor Vrijhandel zijn getrouwen samenriep. Datzelfde jaar begon in de Belgische hoofdstad ook het Internationaal Penitentiair Kongres. Naar verluidt, ging het om het vijfde en het zesde internationaal kongres in de wereld. Brussel was niet alleen bij de eerste lokaties, de stad verwierf ook een goede plaats in de internationale kongreswereld. De wereldtentoonstelling van 1958, het jaar waarin het Kongressenpaleis op (of onder) de Kunstberg open ging, droeg veel later sterk bij tot de bloei van het kongresleven.

In 1994 had 1,88 procent van alle internationale kongressen in Brussel plaats. De hoofdstad bezet daarmee de derde plaats op de wereldranglijst, na Parijs en Wenen. Dat is een opvallend goede score, met dubbel zoveel kongressen van internationale organizaties als Amsterdam of Berlijn en bijna driemaal zoveel als Rome of Madrid.

Het is een misverstand dat de kongresaktiviteit een marginaal ekonomisch belang heeft, in vergelijking met de bedrijvigheid in andere diensten in het Brusselse. In 1994 beliep de geraamde kongresomzet tussen 4,7 en 5,6 miljard frank. Afgezien van de afgeleide werkgelegenheid, verdient één Brusselse werknemer op 153 zijn brood in de sektor. Het zijn vooral laaggeschoolden die daar kansen maken en van hen heeft Brussel een grote reserve. Het kongresseren staat voor 0,3 procent van het Brussels bruto regionaal produkt.

?De ekonomische kracht van het gesproken woord,” titelen professor Wim Van den Panhuyzen en zijn assistent Stefaan Dendauw van het Centrum voor Bedrijfsbeheer van de Vrije Universiteit Brussel hun ?kwantitatieve meditatie over de ekonomische impact van het kongresgebeuren in het Brussels gewest”. Zij verrichtten hun wetenschappelijk werk in opdracht van de VZW Bres (Brussel Ekonomisch en Sociaal), een soort studiecentrum van de Brusselse gewestregering, waar alle universiteiten uit de regio bij betrokken zijn.

WEINIG AMBIANCE.

In België is de konkurrentie tussen Brussel en andere kongressteden, zoals Brugge, Gent, Namen en Luik, veeleer beperkt. Er komen nationale kongressen bijeen, maar internationale samenkomsten behoren tot de okkasionele gebeurtenissen. De vergelijking van Brussel met konkurrerende buitenlandse kongressteden toont aan dat de stad en het gewest eigenlijk toch wel goed presteren. De hoofdstad behoort tot de kategorie van efficiënte en praktische kongresplaatsen. Ze beschikt daartoe natuurlijk over troeven, anders zou ze nooit haar derde wereldplaats kunnen behouden. Brussel ligt centraal in Europa, boogt op degelijke verbindingen, het is een politiek en ekonomisch centrum met de hoofdkwartieren van de Europese Unie en de Navo, de bevolking is meertalig en buitenlandse kongresgangers hebben belangstelling voor de Grote Markt, het Atomium en Manneken Pis en wellicht nog het meest van al voor de goede restaurants.

?Laten we die troeven niet overdrijven,” stellen de beide vorsers. ?Qua attraktiviteit blijft Brussel ver achter op andere Europese steden. Er valt weinig te beleven in het ’s avonds leeggelopen centrum. De stad heeft weinig sfeer en ambiance en is relatief arm aan waardevolle kultuurmonumenten al mag de kulturele honger van de gemiddelde kongresganger ook niet worden overdreven. Als kongresstad lijkt Brussel meer op Frankfurt, Straatsburg en Zürich dan op Parijs, Rome, Amsterdam, Boedapest of Sevilla.”

Bovendien heeft Brussel handicaps. Het mist vooral imago-vorming. Brussel slaagt er niet in zich te profileren tot een favoriete bestemming voor internationale kongresgangers. Dat heeft zonder twijfel ook met de schrale financiële middelen tot promotie te maken. Amsterdam, met maar half zoveel kongressen als Brussel, geeft drie keer zoveel geld aan promotie uit.

Brussel staat op het ereschavotje, als het ware. Maar Wim Van den Panhuyzen en Stefaan Dendauw waarschuwen : wereldwijd neemt het aantal kongressen voortdurend toe van de voorspellingen dat tele-konferenties en andere Internet-toestanden kongressen overbodig maken, valt nog niet veel te merken , maar Brussel stagneert in die groeiende markt. De jongste tien jaar blijft het aantal internationale samenkomsten in de Brusselse hoofdstad konstant tussen 160 en 180 per jaar schommelen. Stilstaan in een groeiende markt is achteruit gaan. ?In een verontrustend tempo,” kommentarieert professor Van den Panhuyzen. Want de andere Europese steden beleven een frisse groei in hun kongresleven. ?Jammer voor Brussel, want er is ruim overschot van kongreskapaciteit, dat zonder investeringen kan worden ingezet.”

KLEINE ZALEN.

Natuurlijk vinden ook veel nationale kongressen en bijeenkomsten plaats onder titels als seminaries, konferenties, colloquia en dergelijke. Maar die hebben slechts een zeer geringe ekonomische impact. Belgische deelnemers aan Brusselse kongressen trekken ’s avonds naar huis. Een buitenlandse kongresganger daarentegen spendeert royaal geld. Naar schatting geeft hij gemiddeld drie tot vier keer zoveel uit als een gewone toerist, zeg maar 10.000 tot 12.000 frank per dag. Nederlands onderzoek leert dat, afgezien van het inschrijvingsgeld, meer dan de helft van de uitgaven aan logies wordt besteed, een klein kwart blijft in restaurants en cafés achter, taxichauffeurs ontvangen elf procent, drie procent is bestemd om te telefoneren en de rest gaat in winkels over de toonbank.

?Een groot mankement is het ontbreken van infrastruktuur voor grote evenementen, grote zalen dus,” zegt Wim Van den Panhuyzen. Brussel is goed uitgerust, ook met perifere diensten als vertaling en kommunikatie. Maar alleen voor kongressen van kleine en middelgrote omvang. En het zijn nu net de echt grote kongressen die ekonomisch het interessantst zijn.

Het Brussels gewest beschikt over een tachtigtal kongreszalen, die van de grote hotels inbegrepen, waarvan 25 binnen de vijfhoek. De grootste is Vorst Nationaal (5.800 plaatsen), eigenlijk maar op het randje geschikt voor een kongres, gevolgd door de Pyramides aan het verpauperde Rogierplein (3.000) en het relatief nieuwe Brussels International Conference Center op de Heizel (2.500). Daarmee is het, wat de groten betreft, nagenoeg verteld. Het populaire Kongressenpaleis (1.200) in de historische stadskern is alweer kleiner. Een goede infrastruktuur, stippen de VUB-vorsers aan, maar er ontbreken zalen met zeer grote kapaciteit om makkelijk en komfortabel kongressen met meer dan drieduizend deelnemers te ontvangen. Die lacune kan bijdragen tot verdere verschrompeling van het Brussels marktaandeel.

De studie leert dat de toestand navenant is in de hotelsektor, een niet minder belangrijke infrastruktuur voor internationale kongressen. Brussel heeft een ruim aanbod van kwaliteitshotels, met samen 12.248 kamers. Wat buiten de piekperiode zelfs een overaanbod van logementsmogelijkheden te zien geeft. Het hotelwezen heeft zich inderdaad op Brussel gegooid in het vooruitzicht van de verdere groei van de Europese Unie. Bouwpromotoren investeerden op het einde van de jaren tachtig vooral in hotels, omdat die meer opbrachten dan kantoren. Kongresseren is echter geen geschikte aktiviteit om de dalperiodes van hotels op te vullen. Het is seizoensgebonden aan de maanden mei, juni, september en oktober en draagt niet bij tot een gelijkmatige spreiding van de hotelbezetting, integendeel het versterkt de pieken en de dalen. De hotels slagen er niet in de kongresorganizatoren ervan te overtuigen hun aktiviteiten in de dalmaanden op te zetten. Nogal vanzelfsprekend, want geen kongres wordt een sukses in een volle of halve vakantietijd.

EUROPESE ROL.

Kamers genoeg dus, maar zoals Brussel geen geschikte, grote kongreszalen heeft, zijn er evenmin zeer grote hotels. Slechts een veertigtal heeft meer dan honderd kamers. Dat maakt het bij grote gelegenheden moeilijk of onmogelijk om alle kongresgangers in één hotel te logeren. Dit is nochtans internationaal een belangrijk criterium voor een organizator bij het kiezen van een plek voor het houden van zijn kongres.

Niettemin is de kongresaktiviteit ekonomisch erg belangrijk voor de Brusselse hoteliers. De gemiddelde verblijfsduur van de kongresganger schommelt, naargelang van de statistische bron, tussen 1,5 tot 2,1 dagen. In 1994 bedroeg het kongresaandeel met 470.161 overnachtingen 13,6 procent van het totaal aantal overnachtingen in de Brusselse hotels. Of, één kamer op acht gaat naar kongresdeelnemers.

In 1994 telde het Nationaal Instituut voor de Statistiek 224.629 deelnemers aan bijeenkomsten van meer dan een dag. Maar grote kongressen zijn zeldzaam, drie kwart van het totaal trok minder dan vijftig deelnemers. Van den Panhuyzen : ?De vraag verschuift in de richting van kleinere en meer specialistische kongressen. Dat is een gunstige evolutie voor Brussel. Maar tegelijk worden de kongressen ook korter en verzwakt de tendens om de duur van een verblijf uit te breiden met een toeristisch verlengstukje.”

De studie van het Centrum voor Bedrijfsbeheer is nogal verontrust over de tendens tot decentralizering van de instellingen en diensten van de Europese Unie (het Europees Monetair Instituut naar Frankfurt, de Oosteuropese bank naar Londen, Socrates naar Bologna, Eurostat naar Luxemburg…). Dat kan de positie van Brussel als kongresstad eroderen. Vandaar de oproep van Wim Van den Panhuyzen en Stefaan Dendauw : ?Het is van centraal belang voor de ekonomie van Brussel, met onder meer de kongressektor, dat deze evolutie zoveel mogelijk een halt wordt toegeroepen door een krachtdadige houding van België in de EU-beleidsorganen. Een afkalving van de Europese rol van Brussel zou zeker zeer schadelijk zijn voor de kongresaktiviteit in de hoofdstad.”

Wat willen beiden met hun studie over het Brussels kongresleven bereiken ? Zegt Van den Panhuyzen : ?Wij zijn, zoals iedereen trouwens, enigszins verrast over de statistische resultaten. Het kongresseren is belangrijker voor de ekonomie dan wij hadden verwacht. Brussel staat sterker dan iedereen vermoedde, maar tegelijkertijd is het zorgelijk dat die positie verzwakt. Behalve een paar entoesiaste promotie-VZW’s, maakt zich daar niemand zorgen om. Tenminste : niemand doet er iets aan. Het zou niet slecht zijn, mochten alle betrokkenen eens om de tafel gaan zitten om van gedachten te wisselen. Moet de overheid geld stoppen in de kongresaktiviteit ? Ik heb daar mijn twijfels over. Maar het zou onverstandig zijn om het marktverlies van Brussel zomaar voort te laten woekeren.”

TOEKOMSTIGE TOERISTEN.

Een versterking van de promotie van Brussel als kongresstad vinden beide auteurs meer dan noodzakelijk. De Dienst voor Toerisme en Informatie van Brussel beschikt jaarlijks over dertien tot zeventien miljoen frank. Dat vertegenwoordigt slechts een twintigste van de opbrengst van de verblijftaksen van de Brusselse hotels (314 miljoen frank in 1994). Het selektiever investeren van promotiegeld in een beter kongresimago, zou zeer produktief zijn. Kongresdeelnemers besteden doorgaans veel geld en zijn vaak toekomstige toeristen.

Voorts is de hoofdstad op zichzelf nogal schraal. Ze heeft onvoldoende charme om een favoriete bestemming voor kongresgangers te zijn. Maar de stad (het gewest) zou als kongrescentrum kunnen samenwerken, in een cluster, met kultuursteden als Leuven, Gent, Antwerpen en Brugge. Zo’n samengang kan als één aantrekkelijke pakket aan de internationale kongresorganizatoren worden aangeboden.

En de bouw van de ontbrekende grote kongreszaal ? Van den Panhuyzen twijfelt aan de mogelijkheid ervan. ?Dat zou zeker moeten worden bestudeerd. Maar in het centrum, tussen de hotels, is er geen plaats voor. En rond een nieuw kongrescentrum, buiten de agglomeratie, kan niet nog meer hotelaanbod worden opgetrokken. Waarschijnlijk moet Brussel zich bij die leemte neerleggen. In tegenstelling tot Parijs, dat over zeer grote zalen beschikt, geloven weinigen dat Brussel in staat zou zijn dergelijke gigantische zalen te rendabilizeren.”

Er bestaan natuurlijk nog andere stimuleringsmekanismen. Voor het probleem van de prefinanciering van kongressen, bijvoorbeeld ; met een rollend fonds of een soort betaalde overheidswaarborg. ?Belangrijk is dat Brussel het internationaal kongresleven niet laat verkommeren, zoals zoveel andere dingen.”

Guido Despiegelaere

In de Brusselse hotels gaat een kamer op acht naar kongresdeelnemers.

Het Brussels Kongressenpaleis, een van de tachtig kongreszalen in het gewest.

Professor Wim Van den Panhuyzen : laat Brussel niet verkommeren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content