De blufverhalen over gekloonde kinderen zijn gelukkig gestopt. We weten nu dat er gewoonweg geen gekloonde kinderen zijn, niet bij de cowboyprofessoren Zavos en Antinori en niet bij de buitenaardse Raëlianen.

In België is reproductief klonen, oftewel het klonen met de bedoeling een kind te verwekken vanuit een gewone lichaamscel, intussen bij de wet van 11 mei 2003 verboden. Maar daarmee is de ethische vraag niet uit de weg.

Via klonen een kind trachten te krijgen wordt vaak omschreven als de ultieme vorm van narcisme. Ik ben het daar niet volledig mee eens. Het cultiveren van het belang van de eigen persoon door middel van duplicatie is misschien net een doel van de intelligentsia. Deze verklaring lijkt te ver gezocht voor de man of vrouw die alleen maar de lijn van de familie wil voortzetten en voor wie ondanks alle gesofisticeerde in-vitrofertilisatietechnologie genetisch geen mogelijkheid tot voortplanten bestaat. Men mag de vraag naar reproductief klonen vanuit persoonlijk menselijk leed niet simpelweg omschrijven als eigendunk. Als men ervan uitgaat dat de drang naar genetisch eigen kinderen een instinct is om deel te nemen aan de evolutie, waarom zouden mensen zonder eigen geslachtscellen dan die drang niet mogen of kunnen voelen?

Als we deze lijn tussen drang naar kinderen en evolutie doortrekken, komen we uit bij de vraag of een leven zonder genetisch eigen kinderen evolutionair gezien enige zin heeft. Ongewenst kinderloze koppels, adoptieouders, ouders van donorkinderen en ook mannelijke homoseksuelen zouden hierdoor per definitie ‘children of a lesser God’worden. Anderzijds is het even moeilijk te verdedigen dat wie wel voor kinderen kiest hierbij steeds geleid zou worden door een evolutionair instinct tot procreatie. Een gepland evolutionair concept lijkt toch enige overschatting voor een groepsbepaald waardevol soortgedrag.

Als we nog een stap verder gaan, komen we bij de mensen die ‘gewild kinderloos’ zijn. Zij hebben zogezegd helemaal niets begrepen van de evolutie, want ze hechten geen belang aan het voortbestaan van de soort of ze zijn gewoonweg puur egoïstisch. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Gewild kinderloos kan men ook zijn vanuit een universeel concept waarin alle kinderen van de soort even belangrijk zijn. De truc zit in de overweging dat deelnemen aan de evolutie niet uitsluitend moet door je eigen genen fysiek mee te geven. Voldoening en vervolmaking kan ook voortkomen uit het ondersteunen, richten of zelfs leiden van de toekomstige generatie. Kiezen voor kinderloosheid is het preventieve aanvaarden van eindigheid, maar het is geen verlieservaring. Vergelijk het met een mierenkolonie waar de werksters nooit eigen larven hebben, maar toch fundamentele draagstenen zijn in het voortbestaan van de kolonie.

De mogelijkheid om vrijwillig kinderloos te blijven illustreert ook de beschavingsgraad van een maatschappij en de graad van democratie met vrije meningsuiting. In maatschappijen waar kinderloos zijn sociale of familiale uitsluiting betekent, is er niet echt sprake van een keuze, en onvruchtbaarheid is er een vloek. Misschien moeten politici dergelijke criteria hanteren wanneer toegang van nieuwe landen tot grote democratische eenheden ter discussie staat.

Kiezen voor een leven met kinderen vraagt meer opoffering, kiezen voor een leven zonder kinderen vraagt meer aanvaarding. Het één is niet inferieur aan het ander. Als men de ene weg inslaat, zal de bestemming van de andere weg steeds onbekend blijven. Beide keuzes vragen volle overgave aan het leven. De overleving van de soort is een hoger goed dan de overleving van het individu.

Josiane Van Der Elst

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content