Na achttien jaar en 2000 bladzijden mag de Duitse literatuurwetenschapper Reiner Stach eindelijk eens een dag uitslapen. Zijn boude biografie van Franz Kafka levert hem over de hele wereld lof op. Een gesprek over goedkope bordelen, kolerieke vaders, en het gevaar van vergezochte interpretaties. ‘Er zit helemaal geen verborgen spirituele boodschap in Kafka’s werk. Zoek er niet naar, dat leidt de aandacht af van zijn prachtige taal.’

‘Ik herinner me zijn passie voor een wijnhuiskelnerin die Hansi heette, en over wie hij eens zei dat hele cavalerieregimenten over haar lijf gereden waren. Franz was in die liaison heel ongelukkig.’ Franz Kafka en de vrouwen, het was een ingewikkelde zaak. Lange tijd hebben we daar niet het fijne van geweten, omdat zijn vriend en biograaf Max Brod de schaar in zijn nalatenschap zette als het hem te gortig werd. Maar dik een eeuw later is de mist opgetrokken, mede dankzij de monumentale Kafka-biografie van Reiner Stach (°1951). Achttien jaar werkte hij eraan, en nu het derde en laatste deel is gepubliceerd, is zijn levenswerk van 2000 pagina’s voltooid. Stach legde zich al die jaren een ijzeren discipline op. ‘Elke morgen zat ik om zeven uur aan mijn computer’, vertelt hij in zijn ruime appartement in Berlijn-Charlottenburg. ‘Wat een opluchting. Het boek eiste al mijn tijd en concentratie op, het was onmogelijk om daarnaast nog te gaan werken. Tegen 2014 moest ik wel klaar zijn, want mijn geld raakte op.’

Het pas gepubliceerde derde deel van de trilogie, Die frühen Jahre, bestrijkt de periode van Kafka’s geboorte in 1884 tot 1911, het jaar waarin de 27-jarige verzekeringsbediende besliste om zijn leven aan het schrijverschap te wijden. Over die vroege jaren in Kafka’s leven wisten we het minst. Stach behandelde die periode het laatst omdat hij toegang hoopte te krijgen tot de literaire nalatenschap van Max Brod, de Joodse successchrijver met wie Kafka in oktober 1902 bevriend was geraakt in Praag. Dat lukte niet helemaal, omdat er over Brods ongepubliceerde werk (hoofdzakelijk dagboeken en correspondentie) een ingewikkelde juridische strijd woedt waarin ook de staat Israël verwikkeld is.

Stach maakt zich sterk dat hij zijn werk over Kafka’s jeugd niet grondig hoeft over te doen mocht Brods nalatenschap in een nabije toekomst toch openbaar worden gemaakt. ‘Trouwens, je moet uitkijken met de getuigenissen van Brod’, vertelt hij nadrukkelijk. ‘Hij was dan wel Kafka’s boezemvriend, maar hij is ook een onbetrouwbare bron. Brod heeft de dagboeken van Kafka vervalst door passages te schrappen die hij al te kras vond – bijvoorbeeld Kafka’s beschrijving van zijn ontmoeting met de erotomaan Anton Pachinger. Dat was een verwoede verzamelaar van vrouwelijke naaktfoto’s – Rubensweiber volgens Kafka – waarmee hij zijn bezoekers imponeerde. “Zijn leven bestaat uit collectioneren en coïteren”, noteerde Kafka na zijn kennismaking met Pachinger in 1911. Kafka portretteerde de verzamelaar in niet mis te verstane bewoordingen: “Het zwangere lichaam vindt hij het mooist, en ook het aangenaamst om te vogelen.” Franz was op een geamuseerde manier onder de indruk van Pachingers viriele gebluf: “De vertellingen over zijn potentie doen je nadenken over de manier waarop hij zijn grote lid in de vrouwen stopt. Zijn meesterstuk in vroegere tijden bestond erin de vrouwen zodanig af te matten dat ze niet meer konden.”‘ Over Alfred Kubin noteerde Kafka dan weer dat de grafisch kunstenaar bang was dat hij een geslachtsziekte had opgelopen nadat hij een prostituee ‘onderaan’ had gekust. Volgens Brod konden zulke passages niet door de beugel. Ze werden pas in 1990 in de kritische uitgave van Kafka’s dagboeken opgenomen.

De biograaf kon evenmin de dagboeken van jurist Felix Weltsch – nog een vriend van Kafka – raadplegen. Weltsch’ dagboeken, die in de nationale bibliotheek van Jeruzalem worden bewaard, zijn onleesbaar omdat ze geschreven werden in de ‘Gabelsberger stenografie’, een snelschrift dat alleen nog door experts kan worden gelezen. Stach: ‘De ontcijfering had me handenvol geld gekost, en dat had ik niet. Weltsch schreef zijn notities in steno omdat hij wilde voorkomen dat zijn vrouw ze kon lezen: ze gaan vooral over zijn miserabele huwelijk. Kafka’s vrienden waren allemaal ongelukkig getrouwd. Geen wonder dat hij gekweld werd door de vraag of het huwelijk wel met het schrijverschap verzoenbaar was. En vergeet niet dat er in die vroege jaren in Kafka’s vriendenkring geen intellectuele vrouwen waren die in literatuur geïnteresseerd waren of die zelf schreven. Zo’n vrouw leerde hij pas rond 1920 kennen: Milena Jesenská. Zij was de eerste vrouw met wie hij op ooghoogte over literatuur kon praten. Ze vertaalde enkele van zijn verhalen uit het Duits naar het Tsjechisch.’

Onze man in het bordeel

Reiner Stach maakt in zijn bio een indrukwekkende zedenschets van Praag rond 1900. Hij schildert een misogyne samenleving. Jongemannen uit de burgerij die niet werden voorbereid op een leven waarin plaats was voor erotisch geluk. Max Brod en Franz Kafka zochten hun heil in de Praagse bordelen. Soms vertoefde Franz in de chique Gogo, die door de elite werd gefrequenteerd en waar ook de schrijvers Egon Kisch en Franz Werfel stamgasten waren. Maar liever bracht hij zijn vrije tijd door in de Trocadero en de Eldorado, of in de goedkopere Suha – een hoerenkast die hij beschreef in zijn dagboeken. Brod was een professionele hoerenloper, maar Kafka werd meer dan eens verliefd op een prostituee. Zoals op Hansi met haar cavalerie. Vier jaar na die verliefde bui, in 1912, had die arme Franz het nog altijd over haar lach.

Toch hoedt Stach zich ervoor om de jonge Kafka als een exclusief ongelukkige minnaar te portretteren. Hij had best ook bevredigende seks – maar misschien schreef hij niet over gelukkige periodes omdat je het geluk niet moet provoceren door het uit te bazuinen, meent Stach. Maar zodra Kafka zich aan de schrijftafel aan zelfobservatie wijdt, ‘ontbrandt het vuur van de perversies’.

Kafka’s zelfobservatie gebeurt onder een stolp van eenzaamheid. Geregeld probeert hij uit te breken, maar het is vergeefse moeite. In een brief van eind juli 1908 schrijft Kafka aan Brod dat hij in Praag op straat zo bevangen werd door de behoefte om aangeraakt te worden ‘dat ik gisteren met een hoer in een hotel was. Ze is te oud om nog melancholiek te zijn, alleen vindt ze het jammer – al verbaast het haar niet – dat je tegen hoeren niet zo lief bent als tegen iemand met wie je een verhouding hebt. Ik heb haar niet getroost, omdat ze mij ook niet getroost heeft.’

Maar de jonge Kafka is meer dan zelfreflectie. Angst, macht en eenzaamheid zijn volgens de biograaf de drie fundamentele motieven in Kafka’s wereld. Toen hij nog geen tien jaar oud was, wist Kafka al dat aanpassingsvermogen en goed kunnen ontwijken uitstekende levensstrategieën zijn. Net zoals je klein kunnen maken een voorwaarde was om ongestoord te kunnen observeren. In het leven ging hij voortdurend in het defensief, maar hij wist zijn zwakke kanten ook te exploiteren, en er via zijn kunst zijn sterktes van te maken.

Verlatingsangst

Kafka’s bijzondere observatievermogen was niet aangeboren, meent Stach, het komt voort uit zijn kinderjaren. Zijn ouders waren zelden thuis. Ook moeder Julie was doorgaans uit huis omdat ze moest meehelpen in de galanteriezaak die haar echtgenoot, Hermann Kafka, exploiteerde. De kleine Franz werd overdag opgevoed door kindermeisjes die van de ene dag op de andere op straat gezet konden worden, bijvoorbeeld omdat vader Hermann ze in een kwade bui ontsloeg, of omdat ze betrapt werden in een al te innige omhelzing met een hulpje. Die emotionele breuken in Kafka’s kindertijd hebben zijn vertrouwen in de wereld onherstelbaar beschadigd, en dat leidde later tot moeilijke relaties met vrouwen. Kafka hield er altijd rekening mee dat hij op elk moment en zonder opgave van reden verlaten kon worden. Een brief die op zich liet wachten? Een afwijzende blik? De jongeman was er zeker van dat hij het verkorven had en aan zijn lot overgelaten was.

En dan was er nog de onberekenbaarheid van zijn vader. Hermann Kafka was een humeurig, wantrouwig en opvliegend type, een chef die op het werk zijn personeel tot zijn ‘bezoldigde vijanden’ rekende en thuis een tiranniek gezinshoofd was. De kleine Franz leerde de dreiging die van zijn vader uitging al snel herkennen. Hij observeerde hem heel precies om te kunnen anticiperen op zijn gedrag. Sloot vader de deuren hard of zacht? Wat kon je uit zijn stemvolume afleiden? Waren zijn trekken rustig of stond zijn gezicht op onweer? Op een nacht werd de kleine Franz, die in zijn bedje om een slok water zeurde, door zijn vader buiten aan de deur gezet. In zijn beruchte Brief an den Vater (1919) herinnert Franz aan die traumatiserende gebeurtenis, die hem het gevoel gaf dat hij níéts betekende voor zijn machtige vader.

Stach blijft echter fair. Hij is ervan overtuigd dat vader Hermann en zijn echtgenote Julie een goed huwelijk hadden, wat Franz imponeerde. Dat vader Hermann het niet nauw nam met de huwelijkstrouw en de Praagse bordelen kende, moest echtgenote Julie erbij nemen. Hermann Kafka was geen uitzondering in die tijd. Stach: ‘Wellicht tolereerde Julie het gedrag van haar man omdat ze seksualiteit niet erg belangrijk vond.’

Verder is de biograaf ervan overtuigd dat Franz nooit door zijn vader geslagen werd, al was het maar omdat Hermanns vrouw het nooit getolereerd zou hebben. ‘Maar Hermann, die agressief en dominant was, heeft er wel voortdurend mee gedreigd. Geregeld maakte hij schreeuwend en rood aangelopen zijn bretellen los, maar hij ging nooit tot de actie over’, aldus Stach, die meent dat Franz niet overdreef in het harde portret dat hij in Brief an den Vater tekende. ‘Ik heb ongepubliceerde brieven ontdekt waarin familieleden van de Kafka’s zich onder elkaar vrolijk maakten over het kolerieke temperament van Hermann Kafka.’

Hoeren en kwaaie vaders maken van een mens natuurlijk nog geen groot schrijver. Kafka’s taalgenie zal wel voor altijd een raadsel blijven. Stach: ‘Kafka kan een mens in drie zinnen typeren, zodat je hem meteen voor ogen hebt. Daarin is hij onovertroffen. Alsof hij de mens en de wereld met een röntgenblik doorziet. Hij kan geestdriftig zijn – zijn enthousiasme voor sanatoria en natuurgeneeskunde is niet geveinsd -, maar tegelijk houdt hij ook afstand. Iedereen kon toen naar sanatoria, je hoefde helemaal niet ziek te zijn. Dat had een alternatief voor de prestatiemaatschappij kunnen zijn, maar ook dáár kreeg je een strenge dagindeling opgelegd, met voorschriften over je gewicht, je ademhaling, je kleren, je voeding. Kafka zag snel in dat de sanatoriumwereld geen sociaal alternatief was, maar betaalde zelfexploitatie. Geen vrijetijdsbesteding, maar een andere betalende vorm van zwoegen. In een notitie van 1911 schrijft hij dat de natuurgeneeskunde een nieuw type mensen heeft voortgebracht. Hij typeert ze zo: “Ze behandelen hun gezondheid alsof het een ziekte was, of een verdienste.” Kafka voorspelde de cultuur van de latere fitnesscentra.’

Zoek het niet te ver

De vraag is natuurlijk: wat treft Reiner Stach zo in het werk van Kafka dat hij er zijn halve leven aan wilde wijden? En is er nog niet genoeg over Kafka gepubliceerd? Stach: ‘De hoeveelheid secundaire literatuur over Kafka’s werk is enorm, maar er zijn weinig serieuze biografieën. In de biografie van Max Brod wordt Kafka als een heilige opgevoerd, maar Brod heeft nooit begrepen waar het Kafka écht om te doen was. Het klopt dat hij motieven en religieuze modellen uit de Joodse traditie in zijn werk gebruikt – zoals het idee dat de wereld hiërarchisch geordend is, en dat de top van de hiërarchie voor ons onzichtbaar is. Maar Kafka wilde nergens een spirituele inhoud uitdrukken. Er zit geen verborgen boodschap in zijn werk. Dat velen er toch naar zoeken, ligt voor een deel aan Kafka zelf. Hij geeft de lezer het gevoel dat er achter de tekst nog iets zit wat je niet meteen kunt zien, onder meer door de terugkerende motieven. Je voelt je haast gedwongen om na te denken over de mogelijke betekenissen ervan.’

Dat is niet zonder gevaar: bij close reading verlies je al snel Kafka’s taal uit het oog. ‘Als ik me Kafka voor de geest haal, dan zie ik een schrijver die de poorten naar zijn innerlijke geopend heeft, alsof hij een meditatieoefening houdt’, zegt Stach. ‘Razendsnel filtert hij de beelden en associaties, om de overvloed te beperken tot een esthetisch verantwoorde keuze. Ik noem zijn manier van schrijven “gecontroleerd dagdromen”. Kafka schreef proza zoals dichters dichten. Hij luisterde naar afzonderlijke woorden, en gebruikte beheerst de associaties die ze opriepen. We mogen ons Kafka zeker niet voorstellen als een man die aan een schrijftafel ging zitten met het voornemen: “Zo, nu schrijf ik eens een roman over schuld en schuldgevoel.”‘

Zenuwachtige tijden

Schrik en schaamte zaten er bij Kafka diep in. Ze gaan onder meer terug op de Joodse angst voor sociale uitsluiting en vooroordelen, wat de veertienjarige Franz in 1897 al meemaakte tijdens de ‘decemberstorm’ in Praag. Wat begon als een Tsjechische vendetta tegen de Duitstalige bevolking van Praag mondde uit in een anti-Joodse actie die bijna in een pogrom ontaardde. Gedurende enkele dagen raasde een antisemitische orkaan door de stad. Joodse winkels, woonhuizen en synagogen werden door een opgezweepte Tsjechische massa aangevallen en geplunderd. De winkel en de opslagplaatsen van Hermann Kafka ontsnapten als bij wonder aan de furie. ‘Een plundering van de grote opslagplaatsen in de Zeltnergasse zou het failliet van het gezin betekend hebben’, aldus Stach. ‘Ze zouden met vier kinderen afhankelijk worden van de solidariteit van de clan.’ De gewelddadige antisemitische taferelen, die hij vanuit zijn raam kon zien, moeten een onuitwisbare indruk hebben gemaakt op de jonge Franz.

Die frühen Jahre is daardoor net zo goed een portret van Praag. De stad werd destijds verscheurd door nationalistische Tsjechisch-Duitse conflicten, die leidden tot geweld waarvan de Joden bijna altijd de dupe werden. Stach schildert niet het mythische Praag van de Golem, maar een nerveuze stad waar nieuwe technologieën opkomen: auto, vliegtuig, bioscoop, grammofoon, telefoon, radiografie. Om de mentaliteit van de stad te doorgronden, doorploegde Stach de gedigitaliseerde kranten Neue Presse (Wenen) en Prager Tagblatt. Hij las niet alleen de commentaren en de reportages, maar ook de huwelijksaankondigingen en de advertenties – de slogan ‘nieuw, nieuw, nieuw!’ was overal. Hij analyseerde vrouwen- en lerarenkranten, nam automagazines en soldatenkranten door. Stach: ‘Doorgaans wordt het tijdperk van 1900 als vreedzaam en stabiel voorgesteld. Dat komt omdat heel wat getuigenissen over die tijd na de Grote Oorlog geschreven zijn. Vergeleken met de chaos van de Eerste Wereldoorlog leek de belle époque natuurlijk een oase van rust.’ Optisch bedrog, vindt Stach: ‘Neurasthenie en nervositeit, dat zijn de sleutelwoorden van dat tijdperk. De mensen waren nerveus. Het tempo van het leven werd enorm opgedreven. We kunnen ons moeilijk voorstellen wat de technologische revolutie deed met de mentaliteit van de mensen. De moderniteit heeft ook een donkere kant: er heerste toen een enorme spanning tussen rationaliteit en irrationaliteit. Precies in dat zogenaamde rationele tijdperk maakte de theosofie van Rudolf Steiner opgang, en waren mensen in de ban van het spiritisme. Dat kan toch geen toeval zijn.’

Reiner Stach,

Deel 1. Kafka – Die frühen Jahre.

Deel 2. Kafka – Die Jahre der Entscheidungen.

Deel 3. Kafka – Die Jahre der Erkenntnis. Verschenen bij uitgeverij S. Fischer.

DOOR PIET DE MOOR IN BERLIJN

Kafka’s vrienden waren allemaal ongelukkig getrouwd. Geen wonder dat hij gekweld werd door de vraag of het huwelijk wel met het schrijverschap verzoenbaar was.

Kafka hield er altijd rekening mee dat hij op elk moment en zonder opgave van reden verlaten kon worden.

‘Rond 1900 waren de mensen heel nerveus. Door de oprukkende technologie werd het tempo van het leven enorm opgedreven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content