Morgen 22 februari is het een eeuw geleden dat de schrijver Paul van Ostaijen werd geboren. Laat komen, dat Van Ostaijen-bier !

IN 1978 was het net vijftig jaar geleden dat Paul van Ostaijen (1896-1928) overleed, amper 32 jaar oud. Een halve eeuw : het mooie ronde getal ?50″ had een mooie mediamieke kapstok kunnen vormen van het slag waar de media en de openbaarheid in het algemeen graag onderwerpen aan ophangen om ze ermee een plaats in de actualiteit te geven. Maar vijftig jaar dood zijn was kennelijk geen voldoende reden. In 1978 mocht Van Ostaijen al de onbetwiste literaire ?reus” zijn die hij vandaag zeker is, de herdenkingsdag passeerde en sourdine ; musea, uitgeverijen, organisatoren van evenementen allerlei, nauwelijks iemand bracht toen enige bijzondere aandacht voor Van Ostaijen op, een kleinigheid hier en daar niet te na gesproken.

Het vieren van een dichters geboortedag gaat blijkbaar makkelijker dan het herdenken van zijn sterven. Hoe anders is het immers niet gesteld met Van Ostaijens honderdste geboortedag, morgen 22 februari, de dag waarop wij ’s morgens en de rest van het jaar 1996 de dingen van Van Ostaijen zullen groeten. Van Ostaijen krijgt zelfs de ultieme consecratie : een standbeeld (vervaardigd door Wilfried Pas, die enkele jaren geleden ook het standbeeld van Willem Elsschot maakte), hoewel het maar de vraag is of zo’n burgerlijk eerbetoon hem wel zou zijn bevallen. Circulez ! staat al te lezen op een tram die door het Antwerpse stadscentrum dendert. En op 22 februari zullen zelfs loketbedienden en gemeenteraadsleden gedichten van Van Ostaijen voorlezen. Enfin. Het officiële Antwerpse programmaboekje somt ettelijke tientallen manifestaties, voorstellingen en publicaties op. De wereld zal het weten, is nu al een geijkte uitdrukking geworden wanneer de honderdste geboortedag ter sprake komt. Versta : de indigestie kondigt zich al aan nog vóór men aan de dis is gaan zitten.

OMINEUS.

Ligt het verschil tussen 1978 en 1996 alleen aan dat onderscheid tussen vieren en herdenken ? Misschien, hoewel zeker niet alleen daaraan, maar bijvoorbeeld ook aan het feit dat de zogezegd postmoderne jaren negentig met hun gemediatiseerde cultuur al wat makkelijker feestjes bouwen. En daar leent zeker Van Ostaijen zich toe, over wie het weliswaar eenzijdige beeld van de Music-Hall en de boem paukeslag nog altijd blijft domineren en dat al snel navenante associaties van uitbundigheid en nachtbrakerij oproept. Maar het was ook een omineus feit dat er aan het eind van de jaren zeventig, na een hausse in het begin van dat decennium, nog bijzonder weinig over Van Ostaijen werd gepubliceerd. Hij leek zelfs een beetje vergeten te zijn. Typisch daarvoor was dat Gerrit Borgers nog wel een Van Ostaijen-nummer van het Nederlandse tijdschrift Bzzlletin samenstelde het werd al vrij spoedig een collector’s item , maar dat dit pas in 1979 verscheen. Maar 1979 was ook het jaar dat de definitieve uitgave van Van Ostaijens verzameld werk in een uitstekend verzorgde editie beschikbaar kwam.

Toch is Van Ostaijen om een boel redenen nooit echt populair geweest bij licentiestudenten en nog minder bij doctorandi. Over hem en zijn werk werden nooit bijster veel scripties of proefschriften gemaakt en dat is, voor zover dat af te meten valt, grotendeels nog altijd zo. Misschien kwam en komt dat omdat auteurs als Gerrit Borgers, Paul Hadermann, E.M. Beekman, Paul de Vree of Herman Uyttersprot in de jaren zestig en vroege jaren zeventig bijzonder indringende studies publiceerden die van bij hun verschijnen als standaardwerken werden erkend en dat vandaag nog altijd zijn. Zulke studies hebben soms een drukkend gewicht : men moet al van goeden huize zijn om daar nog iets aan toe te durven voegen.

Deze auteurs behoorden tot de eerste generatie, naoorlogse Van Ostaijen-vorsers, die met hun publicaties van toen, bij wijze van spreken, hun levenswerk voltooiden. Sommigen zijn ondertussen overleden (Borgers, De Vree, Uyttersprot) en alleen Hadermann is inzake Van Ostaijen actief gebleven. Dat laatste alleen al geeft aan dat over Van Ostaijen het laatste woord nog lang niet is gezegd. Tot op de dag van vandaag blijft deze veteraan studies publiceren die steeds weer opvallen door hun helderheid, hun originele invalshoek en hun kritische scherpte. Voor het tijdschrift Kunst & Cultuur schreef hij heel recent nog een showboat-droom uit over hoe Van Ostaijen dit jaar kan worden gevierd.

Het is pas sinds enkele jaren dat er een nieuwe generatie vorsers is opgestaan. In Vlaanderen zijn dat Geert Buelens (UIA) en vooral Erik Spinoy (KULAK), die in 1994 in een (helaas tot nu toe ongepubliceerd gebleven) proefschrift een nieuwe en vernieuwende Van Ostaijen-lectuur heeft uitgewerkt, in Nederland Jef Bogman en Thomas Vaessens, met daarnaast enkele sporadisch publicerende of nog aankomende vorsers. Typisch voor de prilheid van die nieuwe lichting is dat zowel Buelens als Vaessens nog moeten promoveren.

RELEVANT.

Het staat natuurlijk altijd een beetje chic om nu de neus op te halen voor feestgedruis en om populair vertoon te min te vinden voor een beoefenaar van zoiets verhevens als de dichtkunst. Maar men kan er donder op zeggen dat de eersten om daar wat smalend over te doen, tegelijk de eersten zouden zijn geweest die het hadden betreurd wanneer Van Ostaijen dit jaar géén, desnoods Rubensjaar-achtige aandacht had gekregen. Laat dus maar komen, de Van Ostaijen-T-shirts, -kazen, -bieren, -trams, -medailles of andere kitsch. Dat een schrijver het voorwerp van vertoon kan zijn, van cinema, van reclame en commercie desnoods, lijkt misschien vaak verdacht veel op een alibi voor literatuur, maar het vestigt hoe dan ook de aandacht op een oeuvre dat, in dit geval, een (her)ontdekking overwaard is.

En er valt aan dat werk nog veel te ontdekken, want Van Ostaijen is zeker niet alleen de dichter van Melopee, Huldegedicht aan Singer of Marc groet ’s morgens de dingen. Hij heeft nog àndere gedichten geschreven. Maar bijvoorbeeld ook bijzonder geestige en meestal ook voor deze tijd nog erg relevant grotesk proza, om het dan nog niet te hebben over diens kritische opstellen, die zelfs vandaag misschien nog altijd het belangrijkste corpus Vlaamse modernistische teksten vormen.

Natuurlijk ontsnappen vieringen nooit aan de ambivalentie tussen enerzijds oprechte belangstelling en anderzijds hol gedruis, parasitisme of aanstellerij. Het is ook een veeg teken dat in de Antwerpse gemeenteraad al is gemopperd dat ook Alice Nahon wel eens onder de publieke aandacht mag worden gebracht. Nahon, moet men weten, was een ongetwijfeld sympathieke jonge vrouw, maar haar oeuvre bestaat wel uit karamelleverzen die slechts met enige moeite veredeld te noemen zijn. Het kan geen toeval zijn dat uitgerekend Van Ostaijen haar zowat als het typevoorbeeld beschouwde van alles wat hij in de literatuur bestreed. De traditionalistische literaire kritiek maakte al van bij haar leven een volkomen vervalst heiligenbeeldeke van haar, dat om te beginnen hoegenaamd niet strookt met de werkelijkheid van haar biografie en waarin verder, zonder veel zin voor goede smaak, vooral haar ziekte (tbc, net als Van Ostaijen) tot een literaire kwaliteit werd verheven. Ongetwijfeld bij gebrek aan betere, literaire argumenten.

POCKETS.

Het is ook waar dat feestlawaai het uitzicht op het literaire werk zelf kan benevelen en dat zelfs in de weg kan staan. Maar er bestaat een uitweg uit dit dilemma : het contact met het oeuvre zelf niet verliezen en de kritische beschouwing daarvan niet vergeten. Nog niet zo lang geleden kreeg Van Ostaijen al eens wat officiële aandacht, toen hij drie jaar geleden tot een centrale figuur werd gepromoveerd ten tijde van Antwerpen 93, ?kulturele hoofdstad van Europa”. Aan de intrinsieke kwaliteit van wat het toenmalige programma ?Vertoog en literatuur” rond Van Ostaijen presteerde, valt niet te twijfelen. Maar of het, behalve bij de ?kenners”, op het publieke forum iets ten gunste van Van Ostaijen heeft kunnen uithalen, is allerminst zeker.

Erik Spinoy schreef onlangs dan ook terecht in het BRTN-tijdschrift Muziek en Woord : ?Ongetwijfeld zal in de komende weken en maanden een waterval van simplificaties, halve waarheden en obligate, ongeïnspireerde zwans over onze hoofden neerdalen. Maar tevens kan deze herdenking als stimulans fungeren voor interessant essayistisch, filologisch en literatuurwetenschappelijk werk. En hopelijk wordt de nieuwsgierigheid van talrijke lezers gewekt om zelf (weer) eens de teksten te gaan lezen.” Wat dit laatste betreft, is alvast voor het nodige gezorgd wat bijvoorbeeld in 1993 niet het geval was. De Amsterdamse uitgeverij Bert Bakker zorgde nu voor een nieuwe, erg gunstig geprijsde (990 frank), gebonden editie van de ?Verzamelde gedichten”, brengt een nieuwe druk uit van ?Music Hall”, de door Borgers samengestelde bloemlezing uit Van Ostaijens gehele oeuvre, en publiceert verder nog goedkope pockets met selecties uit diens grotesken en kritieken. Het Davidsfonds en het Poëziecentrum brengen eveneens nieuwe edities van eerder door hen gepubliceerde bloemlezingen uit Van Ostaijens poëzie.

Er valt wel wat af te dingen op de manier waarop Bert Bakker dit Van Ostaijen-jaar begeleidt. De uitgeverij heeft in deze een naam hoog te houden, want ze beheert Van Ostaijens literaire erfgoed sinds Gerrit Borgers daar in 1952 de eerste delen van het verzameld werk liet verschijnen. Hoewel Borgers daar een vrij behoorlijke editie van maakte, is de annotatie ervan ondertussen wel aan enige actualisering (en wat meer gebruiksvriendelijkheid) toe. Maar vooral is van dat verzameld werk het vierde deel, dat het kritische en theoretische werk bundelt, al jarenlang niet meer beschikbaar. De uitgeverij schijnt een herdruk daarvan commercieel niet haalbaar te vinden. De binnenkort te verschijnen pocket-bloemlezing daaruit waartoe het initiatief overigens slechts in extremis is genomen is daar per definitie maar een afkooksel van.

RUGGENGRAAT.

Een andere Bert Bakker-uitgave die gemengde gevoelens oproept, is de heruitgave van het monumentale werk ?Paul van Ostaijen. Een documentatie”. Dit tweedelige, ruim duizend bladzijden tellende en uitvoerig geïllustreerde werk is het proefschrift van Gerrit Borgers, dat voor het eerst verscheen in 1971. Het verzamelde alle toen bekende informatie over Van Ostaijen en bevatte onder meer alle correspondentie van en aan Van Ostaijen. Nog altijd blijft het de ruggengraat van elke Van Ostaijen-studie. De nieuwe editie daarvan, heel mooi in een cassette aangeboden, kost 2500 frank en dat is precies de prijs waarvoor eind de jaren zeventig de laatste exemplaren van de originele uitgave door de Belgische invoerder aan de man werden gebracht (antiquarisch moet een gaaf exemplaar van het boek tegenwoordig een veelvoud daarvan opbrengen).

Hoe onmisbaar dit voortreffelijke (en voor de Vlaamse literatuur unieke) boek nog altijd is, het is ondertussen toch alweer een kwarteeuw oud. Het had met andere woorden best enige updating kunnen gebruiken. Dat gebeurt nu via een overigens vrij overzichtelijk en informatief nawoord van Spinoy en Buelens. Maar tegelijk maakt dat nawoord precies duidelijk hoezeer de Van Ostaijen-vorsing zich sinds 1971 heeft ontwikkeld en welke nieuwe bronnen sindsdien beschikbaar zijn gekomen. Het Borgers-archief maakte het Spinoy en Buelens duidelijk dat Borgers zelf een actualisering van zijn boek voorbereidde. Déze uitgave van ?de documentatie”, zoals ze bekend staat, is ongetwijfeld een aanwinst die door gevorderde Van Ostaijen-liefhebbers met open armen zal worden ontvangen, maar ze is tegelijk ook een armoede-oplossing.

Ze roept echter een andere kwestie op. Borgers’ tweeluik was (en is) niet meer (maar ook niet minder) dan wat het in zijn titel pretendeerde te zijn, een documentatie. Het boek is noch een biografie daarvoor is het te compleet en te inventariserend , noch een strikte bronnenuitgave daarvoor kreeg het tezeer de vorm van een verhaal-van-een-leven. Maar sinds het eerste verschijnen van dit tweeluik zijn bijvoorbeeld, ruw geschat, zo’n honderdvijftig voor Borgers nog onbekende brieven opgedoken. Wanneer ook die allemaal in het werk zouden worden opgenomen, zou het boek wel eens helemaal uit de haak kunnen hangen door het gedisproportioneerd grote aandeel van de correspondentie erin.

Door die tweespalt tussen biografie en bronnenuitgave, die in 1971 géén problemen opleverde, maar nu wel, wordt meteen duidelijk welke de ideale verdere ontwikkeling van de Van Ostaijen-studie kan zijn : het uit elkaar halen van de dualiteit in Borgers’ werk. Vooreerst dringt zich de kritische, wetenschappelijke uitgave van Van Ostaijens briefwisseling op. In hun nawoord beloven Spinoy en Buelens dat zij daar werk van zullen maken. Dat is goed nieuws omdat dit werk hen best toevertrouwd is en het valt nu te hopen dat zij daar ook de tijd en de middelen zullen voor krijgen. Ten tweede wordt het stilaan tijd dat iemand eens die Van Ostaijen-biografie gaat schrijven. Enkele jaren geleden bestonden daartoe, in het perspectief van de vieringen van dit jaar, enkele (zij het niet allemaal even serieuze) aanzetten. De Amsterdamse uitgeverij De Arbeiderspers kondigde bijvoorbeeld zo’n project aan. Daar is nu helaas geen sprake meer van. Maar wat niet is, kan nog komen. De gegadigde weze moed en volharding toegewenst.

Marc Reynebeau

Wilfried Pas en het standbeeld van Van Ostaijen : burgerlijk ?

Van Ostaijen aan het werk : er valt nog veel te ontdekken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content