De biezondere jeugdzorg voelt zich onbegrepen, onder meer door het beleid. De nieuwe voogdijminister, Luc Martens, zal zalf aan vele wonden moeten strijken.

IN ZIJN OGEN ligt een verdriet verzonken, waarvoor hij geen woorden vindt, of wil vinden. Hij is jong nauwelijks zestien jaar en hij liep in zijn leven al te veel averij op. Een pechvogel. Thuis ging veel fout. Het kwam tot een breuk met zijn vader, omdat diens nieuwe partner hem niet mocht. Met zijn moeder voerde hij een soort guerrilla, zodat samenleven bijna onmogelijk werd. Zo belandde Tom op initiatief van de stiefvader in ’t Laar, een kleinschalig onthaal- en oriëntatiecentrum voor jongens tussen twaalf en achttien jaar in het Brugse. Zijn ogen vertellen wat hij niet met woorden wil prijsgeven. De pijn, het verdriet. Op zijn veertiende kreeg hij een leerkontrakt in een bakkerij. Werken van drie uur ’s nachts tot twaalf uur. Dan even naar huis en dan van twee tot zes uur opnieuw aan de slag. Dat had hij zelf zo beslist. Een jaar lang dertien uur per dag werken. Voor de stereoinstallatie, waarvan hij droomde. “Ik heb overdreven, ” zegt hij nu. “In de toekomst moet ik het anders aanpakken. ” De konklusie klinkt te volwassen voor een jongen van zestien.

In ’t Laar kan Tom op adem komen. Twee maanden nadien keert hij terug naar huis, vertrekt hij naar een andere instelling of gaat hij onder begeleiding op een kamer wonen. Wat het wordt, zal hij mee beslissen, in overleg met de opvoeders van ’t Laar. “Over een paar dagen gaan we met je vader praten, ” probeert Hans De Vliegher, direkteur van het centrum, hem op te monteren. “Hij zal niet komen, ” repliceert Tom, die ondertussen geleerd heeft dat je zuinig moet omspringen met illuzies. “Zijn vriendin zal het niet toelaten. “

In 1981 begonnen De Vliegher en enkele gelijkgezinden met dit pluralistisch centrum. Na veel benefietakties werd in het Stubbekwartier van Brugge een huis gekocht en funktioneel ingericht voor de opvang van een tiental jongeren. De meeste mensen die destijds met veel doorzettingsvermogen, idealisme ook, het centrum opstartten, zijn er nu nog aktief. ’t Laar wordt nu gesubsidieerd, telt elf voltijdse krachten en in die veertien jaar vonden ongeveer achthonderd jongeren er een tijdelijk onderkomen. Ze kregen er les, ontwikkelden vaardigheden in diverse ateliers en maakten samen het centrum schoon, dat alles in een prettige sfeer. “Elke dag springt er nog wel iemand binnen, ” vertelt De Vliegher. “Niet zelden zijn het de gasten die tijdens hun verblijf het meest sakkerden. “

STEREOTIEPEN.

Een centrum als ’t Laar kan model staan voor de grondig gewijzigde aanpak van wat eens jeugdbescherming heette. Twintig jaar terug betrof dat een bijna exclusieve bevoegdheid van Justitie. De staatshervorming van 1980 bracht daar verandering in. Het emancipatiegericht denken dat zich in de jaren zeventig manifesteerde in de akademische wereld, geraakte toen in een stroomversnelling en kon zich op beleidsvlak doorzetten. Het inzicht groeide dat de opvang en begeleiding van jongeren in ernstige probleemsituaties veeleer in de welzijns- dan in de gerechtelijke sfeer thuishoorden. Na veel touwtrekkerij, diverse adviezen van de raad van state en een arrest van het arbitragehof werd jeugdbescherming een gemeenschapsmaterie. De grondwetsherziening van 1988 de biezondere wet van 8 augustus legde ondubbelzinnig vast dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor de sociale én voor de gerechtelijke jeugdbescherming. De federale overheid houdt wel een vinger in de pap, maar het handelt hier om uitzonderingsbevoegdheden. Bovendien zijn die nauwkeurig omschreven. Zo kwam er een duidelijk onderscheid tussen sociale bescherming die op vrijwilligheid steunt, en de gerechtelijke of gedwongen bescherming. De jeugdbescherming werd, zoals het in het jargon heet, gedejustitializeerd en veranderde van naam en inhoud. Ze heet nu biezondere jeugdbijstand, laat meer ruimte voor initiatieven en is de exponent van een beleid dat zich veel meer richt op emancipatie. Bij vrijwillige hulp moeten ouders en jongeren boven de veertien jaar akkoord gaan met het begeleidingsvoorstel. Kinderen beneden de veertien moeten minstens gehoord worden. Bovendien kunnen de jongeren hun recht op hulp doen gelden of hun weigering kenbaar maken tegenover de bemiddelingskommissie. Niet onbelangrijk is tenslotte dat bij de hulpverlening altijd een bepaalde duur wordt vastgelegd. De verlenging gebeurt niet automatisch. Al die bepalingen houden een principiële erkenning van de rechten van de jongeren in en betekenen een breuk met vroeger.

Hoewel de begeleiding fundamenteel veranderde, overheersen in de beeldvorming nog de oude stereotiepen. Zo is de sektor zeer ongelukkig met de manier waarop het Algemeen verslag over de armoede dat de eerste regering van Jean-Luc Dehaene (CVP) begin van dit jaar publiceerde , de plaatsing van kinderen in instellingen en pleeggezinnen voorstelde. “Als dat beeld al aan een werkelijkheid beantwoordt, is het er één van tientallen jaren terug. Het lijkt erop alsof de auteurs van het rapport niet eens weten welke radikale veranderingen er in de sektor werden doorgevoerd, ” zegt Luc Wielockx, docent in het Ipsoc in Kortrijk en lid van het Komitee Biezondere Jeugdzorg (CBJ) van Brugge. Die komitees vervingen de vroegere jeugdbeschermingskomitees en werken in tegenstelling tot vroeger volledig autonoom van de jeugdrechtbank. Individuele gevallen kunnen dus niet langer rechtstreeks naar de jeugdmagistraten worden verwezen. De stelling dat de CBJ’s slechts een “voorportaal” van de jeugdrechtbank zouden zijn, is bijgevolg niet langer te verdedigen.

In de jaren zeventig voerde de aktiegroep Exodus campagne tegen de instelling Vrij en Vrolijk. Er verschenen toen in de pers bloedstollende verhalen over de praktijken in het tehuis. Blijkbaar zijn die toestanden in het kollektieve geheugen gegrift en kampt de sektor een kwarteeuw later nog altijd met de kwalijke reputatie van wat de toenmalige socialistische minister van Justitie Alfons Vranckx ooit een modelinrichting noemde. Het was trouwens niet min wat zich in Vrij en Vrolijk afspeelde. Alles gebeurde daar in grote groep, de ouders werden bijna altijd opzij gezet, want werden beschouwd als onbekwaam en/of van slechte wil. Lijfstraffen behoorden tot het dagelijkse leven. Vrij en Vrolijk paste een paternalistisch en autoritair systeem toe. Kinderen en jongeren werden uit hun milieu gehaald en in groep “heropgevoed”. De nadruk lag daarbij op het onpersoonlijke en het wereldvreemde. Opvoeden tot zelfstandigheid reikte de instelling niet aan. Hoe kon het trouwens ? Er bestond geen vertrouwen in de kinderen, noch de ouders, zelfs niet in de opvoeders.

Enkele fragmenten uit het huishoudelijk reglement van Vrij en Vrolijk uit 1969 illustreren dat ingebakken wantrouwen. “Iedere groep doet geregeld een wandeling ; het ontspant de geesten en gemoederen, scherpt de eetlust en wisselt het programma af… Het is gewenst af en toe de kinderen hun kostuum of andere beste kledij te laten aantrekken : het werkt verheffend en opvoedend… Om velerlei redenen laat men nergens kinderen zonder toezicht achter… Twee of meer jongens zonder geleide iets doen halen, buiten bereik van toezicht, is verboden… Het tehuis is het levensmilieu van het kind. Dit heeft één groot voordeel : we kunnen het kind in zijn geheel aanpakken. “

Wie zulke richtlijnen op papier zet en erop staat dat ze worden nageleefd, kan niet zonder een flinke dosis zelfbedrog. Daarom ongetwijfeld de verheven kreet : “Een huis bouwt men met stenen, een tehuis met liefde. “

Het imago-probleem dat Vrij en Vrolijk veroorzaakte, blijft de sektor inmiddels wel achtervolgen. Enige tijd geleden haalde het Komitee Biezondere Jeugdzorg uit naar de soap-series Familie en Wittekerke, waarin kinderen het “slachtoffer” worden van een gedwongen plaatsing in instellingen. De leden van het komitee voelden zich beledigd, omdat ze “door onwetende scenaristen als boemannen werden afgeschilderd. “

BESPARINGEN.

Wilfried Haverals is direkteur van de VZW Biezondere jeugdzorg, die in Sint-Andries een voorziening voor residentiële begeleiding uitbaat. Zingende Sparren een naam die Haverals liever niet hoort, want te idyllisch vindt klinken , is één van de grotere opvangcentra, en aangesloten bij Caritas. Het ligt tussen veel groen en bij mooi weer zou je je bijna in een vakantieoord wanen. Bijna, want bij het oversteken van de straat doemt de moderne en goed beveiligde bunker van de nieuwe Brugse gevangenis op en om de hoek bevindt zich er de spookachtige vrouwengevangenis. Zo’n lokatie roept vragen op. Toen het centrum dertig jaar geleden werd opgericht, gold het een bijna revolutionair projekt. De 55 jongens en meisjes logeren in paviljoenen van maximum elf mensen. Elk chalet heeft een eigen keuken en salon en iedere jongere een individuele kamer. Er is natuurlijk een reglement en er zijn regels. In geval van zware overtreding is het Haverals die sanctioneert. Hij vertegenwoordigt in het centrum het hoogste gezag. Toch spreekt iedereen hem met de voornaam aan. Ook Nicole die in september achttien jaar wordt en al bijna twee jaar in Zingende Sparren verblijft. Een gedwongen plaatsing, wegens onoverzichtelijke toestanden op het thuisfront. Ze hoopt zo vlug mogelijk het centrum te verlaten om op een kamer te wonen. Het werd haar tot twee keer toe verboden, omwille van onduidelijke drugstoestanden. Wat haar het meeste stoort, is dat je ’s avonds en vooral in de weekends op een afgesproken uur terug in het centrum moet zijn. Ze zegt het met enige branie en lijkt niet in het minst geïntimideerd door de aanwezigheid van de direktie. Tegenover de jeugdrechter stelt ze zich iets diskreter op. “Bij hem zwijg ik. Hij beslist over mijn leven. Het is te riskant om hem mijn gedacht te zeggen. “

Haverals staat aan het hoofd van een team van 45 personeelsleden, goed voor 30 full-timejobs. De residentiële begeleiding is arbeidsintensief, dus duur. De kostprijs van een gast wordt in Zingende Sparren geraamd op 70.000 frank per maand. Dat is veel geld, maar minder dan in het kleinschalige ’t Laar, waar dat bedrag oploopt tot 120.000 frank. Sinds Wivina Demeester in de vorige Vlaamse regering het departement beheerde, nam het belang van die cijfers aanzienlijk toe. Er wordt nu met enveloppes gewerkt en in totaal heeft Vlaanderen slechts geld voor 4.484 plaatsingen. Volgens de sektor is dat te weinig, want bijna overal worden er wachtlijsten bijgehouden. Op dit ogenblik bevindt ongeveer 80 procent van de begeleide kinderen en jongeren zich in residentiële instellingen, maar dat aantal zou drastisch moeten dalen. Op termijn zou dat naar 50 procent moeten terugglijden en zou de goedkopere thuisbegeleiding of ambulante zorg navenant moeten stijgen. “Het budget, ” aldus Haverals, “is nu de ultieme norm, waaraan alles ondergeschikt is. Er worden nu belangrijke beslissingen genomen om redenen van vooral financiële aard. Men wacht langer om in te grijpen en jongeren worden vlugger doorgestuurd, omdat er bespaard moet worden. Dat legt een hypoteek op ons werk. Dikwijls komen we te laat en zijn de dingen al onherstelbaar fout gelopen. “

De jongste jaren werd de gemiddelde verblijfsduur in Zingende Sparren aanzienlijk korter. Dat houdt verband met de bezuinigingen, met de meerderjarigheid op achttien jaar en met de grote maatschappelijke evoluties. Volgens Haverals regeert de schrik om normerend op te treden. “We durven geen eisen meer formuleren, omdat we het verwijt niet willen krijgen autoritair of repressief te zijn. Wij zijn daarvoor bevreesd, maar wij niet alleen : ook de ouders, de jeugdpolitie en alle instanties die met jongeren hebben te maken. De mei-68-ziekte is nog altijd niet voorbij. “

Het is een opmerkelijke uitspraak, want de andere aanpak in de biezondere jeugdzorg wortelt in de kontestatie. Daar werd voor een stuk de inspiratie gevonden dat het anders kon en anders moest. Minder rigiede, minder bazig, kleinschaliger en met meer zorg voor het individu. De oprisping over ’68 is echter begrijpelijk, omdat weinig andere sektoren zo intens met de ravages in de samenleving gekonfronteerd worden. Enerzijds zijn er de grote sociale dossiers van deze tijd, zoals werkloosheid, stadsverloedering en drugs ; anderzijds impliceert de veranderde gezinssituatie niet zelden heel problematische situaties voor de kinderen.

ONBEGRIP.

“De draagkracht van de ouders is veel kleiner dan vroeger, ” merkt Hans De Vliegher op. “Er is minder geduld en de gemeenschappelijke interesses vervaagden of verdwenen. Vroeger konden de kinderen in krisissituaties ook naar ooms en tantes. Maar dat bestaat nu nog amper. Iedereen moet het individueel uitzoeken. Er is ook geen referentiekader meer. Hoe dikwijls vragen ouders ons niet hoeveel zakgeld ze de kinderen moeten geven en hoe laat ze mogen gaan slapen ? Ze weten het niet meer. Alles wat vroeger duidelijk was en vaststond, wordt nu vertaald naar vragen. We grijpen nu minder in armoedesituaties in, we moeten daarentegen veel tussen komen omdat kinderen verwend worden. ” Telkens opnieuw legt de gesprekspartner er de nadruk op dat armoede op zich geen reden is tot plaatsing. Haverhals : “Van de 55 jongeren in mijn centrum komen er slechts twee uit gezinnen van OCMW-trekkers. ” Ook in ’t Laar zouden kinderen uit alle sociale klassen vertegenwoordigd zijn, onder meer van dokters en rechters. Het blijven evenwel uitzonderingen. De meer begoede klassen slagen er doorgaans in om aan de biezondere jeugdzorg te ontsnappen. Als er zich problemen aandienen, vinden ze andere “oplossingen”. Bijvoorbeeld : internaten, ziekenhuizen of psychiatrische instellingen, daar rust namelijk geen sociaal stigma op. Willy Vandamme, verantwoordelijke van het Oranjehuis in Kortrijk en voorzitter van de VZW Jongerenbegeleiding, een soort alternatieve koepel voor Caritas in de sektor, reageerde op zijn beurt op de stelling dat de jeugdbijstand vooral een antwoord op de problemen van de armsten zou zijn. “Arme gezinnen, ” zo schreef hij onlangs in de krant Het Volk, “zijn er zeker vertegenwoordigd, maar ze maken er niet meer de grote meerderheid van uit. De biezondere jeugdzorg onttrok zich de jongste vijftien jaar voor een deel aan de groep van mensen die in armoede leven. Zij richt zich tot problematische opvoedingssituaties en deze doen zich voor in alle lagen van de bevolking. De praktijk leert dat het aantal ernstige probleemsituaties jaarlijks toeneemt. In Oranjehuis moeten wij jaarlijks minstens honderd vragen voor hulpverlening afwijzen, omdat er plaats, middelen noch mogelijkheden zijn. “

Home ’t Groot Hersbergen in Torhout is een gezinsvervangend tehuis, waar dertien jongens tussen twaalf en zeventien jaar verblijven. Samen met haar man leidt Jacqueline Van den Broucke het home, waar ze ook woont en haar drie kinderen opgroeiden, sinds 1968. Ze kan bijgevolg vergelijken. “Vroeger werden de meeste kinderen geplaatst op basis van materiële verwaarlozing of pedagogische onbekwaamheid van de ouders. Nu gebeurt het meestal door echtscheidingen. Jongeren die het spoor kwijt zijn en hun weg niet meer vinden, komen naar hier. Ze zoeken nu minder een gezin dan wel een plaats waar ze een beetje geborgenheid vinden. Hun grootste probleem is de eenzaamheid en hun onbekwaamheid om relaties op te bouwen. Als ze daar in slagen, redden ze zich doorgaans. “

Werken in de biezondere jeugdzorg lijkt dikwijls vechten tegen de bierkaai. “Je moet tegen een stoot kunnen, ” zegt Van den Broucke. “Het is een job als een andere, ” vindt Haverals maar onmiddellijk voegt hij eraan toe, “dat is het natuurlijk niet. Dikwijls vraag je je af waar je mee bezig bent. Als één op twee overeind blijft en niet in het moeras wegzinkt, mag je heel tevreden zijn. Dat is een mooi resultaat. ” Ook Haverals onderstreept het belang van een goede relatie. Meestal is dat de hefboom om uit de vicieuze cirkel te breken. De jongeren moeten merken dat ze gewaardeerd worden en dat er oprechte belangstelling voor hen is. Dat is ook het probleem van de sektor. Hij voelt zich momenteel zelf miskend door de samenleving, de media en de politiek. De nieuwe voogdijminister Luc Martens (CVP) zal veel tijd, de juiste woorden en genoeg geld moeten hebben om de wonden van het vorige bewind te helen. De biezondere jeugdzorg voelt zich onbegrepen en niet gekoesterd door een samenleving, die nochtans veel onoplosbare problemen zo gemakkelijk op haar afwentelt.

Paul Goossens

Jongeren voelen zich eenzaam en onbekwaam om relaties op te bouwen.

De nieuwe voogdijminister Luc Martens. De sektor voelt zich miskend door de politiek.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content