De Stichting Ons Erfdeel bestaat 25 jaar. De samenwerking tussen Jozef Deleu en zijn kompaan Frits Niessen begon al vroeger.

DE Nederlander Frits Niessen en de Westvlaming Jozef Deleu ontmoetten elkaar in 1957. Onder auspiciën van André Demedts had de twintigjarige Deleu het eerste nummer van het tijdschrift Ons Erfdeel gepubliceerd. Voor het tweede nummer van het blad, oorspronkelijk bedoeld om kontakt te leggen met jongeren in Frans-Vlaanderen, zocht Deleu Nederlandse redakteurs.

?Het eerste nummer verscheen in de zomer van 1957,” zegt Niessen, ?en in augustus of september zijn er enkele Nederlanders bijgekomen. In Hulst werd een dag over Frans-Vlaanderen georganizeerd en daar kwam Deleu redakteurs zoeken. Hij had kontakt met een vriend van mij, Anton Claessens, met wie ik samen in de redaktie van een schoolkrant zat. Vanuit die schoolkrant zijn we bij Ons Erfdeel terechtgekomen. We hebben nooit gedacht : dit houden we veertig jaar vol. Maar op een of andere manier ging het niet over.”

Uit het pretentieloze jongerentijdschrift ?ik zou de eerste nummers niet graag onder al te kritische ogen brengen” groeide een van de meest belangrijke kulturele tijdschriften en ontstond in 1970 de Stichting Ons Erfdeel. Naast het gelijknamige tijdschrift publiceert de stichting vanuit het Westvlaamse Rekkem ook tal van andere publikaties.

Deleu maakte als afgevaardigd bestuurder van de Stichting zijn levenswerk. Niessen was nooit beroepsmatig verbonden aan de stichting. Na een onderwijscarrière was hij van 1980 tot ’94 PvdA-parlementslid in de Tweede Kamer.

?Dat was tijdrovend werk, maar toch ben ik altijd een trouw redakteur en zelfs lid van de hoofdredaktie gebleven. Ik nam me altijd voor om ermee te stoppen als ik niet meer alle kopij kon lezen. Maar ik heb het altijd weten te kombineren en heb er nooit spijt van gehad dat ik het ben blijven doen. Nu heb ik er gelukkig weer meer tijd voor.”

In juni 1972 verscheen het eerste nummer van Septentrion, revue de culture néerlandaise, een Franstalig tijdschrift over kunst en kultuur in Vlaanderen en Nederland. In 1976 volgde het tweetalige jaarboek ?De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas Français”. Beide initiatieven groeiden als het ware logisch voort uit Ons Erfdeel.

?In de eerste jaargangen van Ons Erfdeel stonden Franse en Nederlandse artikels en we brachten veel vertalingen van Nederlandse poëzie in het Frans. Maar daardoor kreeg het blad iets tweeslachtigs. Nogal gauw dachten we dat we beter een apart blad in het Frans konden maken. Dat heeft nog een tijdje geduurd, maar dat werd dus Septentrion. Daar stond die Nederlandse poëzie in vertaling gewoon organisch in. We publiceerden ook vrij veel over Frans-Vlaanderen, typische streekgeschiedenis. Maar die artikels pasten ook niet echt in Septentrion. Wat moet een abonnee in Parijs met verhalen over Hondschote, Kassel en Duinkerke ? Dus besloten we om een apart wetenschappelijk jaarboek te maken, specifiek gewijd aan Noord-Frankrijk.”

Vond u als Nederlander die belangstelling voor Frans-Vlaanderen niet een beetje vreemd ? De bedoeling was toch de mensen van ?over de schreef” kultureel te steunen ?

FRITS NIESSEN : Ja, precies. Het is begonnen als een soort blad waarin jonge mensen uit West- en Frans-Vlaanderen elkaar zouden ontmoeten. Het heeft zich veel breder ontwikkeld, maar dat was de kern. Samenwerking met mensen uit hetzelfde kultuurgebied en een gerichtheid op andere kulturen. Die twee elementen waren al in de kiem aanwezig in 1957.

Er wordt nu trouwens Nederlands onderwijs gegeven in een aantal scholen in Noord-Frankrijk. Ook zonder kulturele bedoelingen is het goed dat men in een grensgebied elkaars taal spreekt. Sommigen willen daar een nationalistische lading aan geven, maar dat is het helemaal niet. Deleu en ik hebben er altijd voor opgepast dat we niet in nationalistisch vaarwater zouden terechtkomen. Als er iets dodelijk is voor de Vlaams-Nederlandse samenwerking, dan is het dat. We hebben gewoon de taal gemeenschappelijk. Je kunt daar fantastisch romantische verhalen over houden, maar je kunt het ook heel nuchter bekijken. Die taal is iets wat Vlamingen en Nederlanders bindt, ze is niet beter dan welke andere taal, maar voor ons is ze essentieel omdat ze onze moedertaal is.

Nationalisme werd ook voorkomen omdat we altijd de blik op het buitenland gericht hielden. Septentrion is geen Franstalig blad van Nederlandstaligen, het probeert een Frans blad te zijn over Nederland en Vlaanderen. Zoals The Low Countries een Engels jaarboek is. Je moet mensen uit die landen betrekken om het goed te maken. Dat dwingt je ook om over de grenzen te kijken naar wat in de ogen van buitenlanders interessant is, en naar onze benepenheid of tekortkomingen.

In 1993 startte het Engelstalige Jaarboek ?The Low Countries. Arts and Society in Flanders and the Netherlands.” Waarom geen tijdschrift zoals Septentrion ?

NIESSEN : We hebben lang nagedacht over de formule. Een tijdschrift voor een internationaal publiek is ontzettend duur en ook voor de boekhandel is een jaarboek handiger. We hebben al vage plannen om in de toekomst ook een Duits jaarboek uit te geven. Dan is het totale idee wat we als 21-jarigen hadden min of meer voltooid.

De stichting publiceert ook brochures en boeken in verschillende talen. ?Nederlands, taal van twintig miljoen Nederlanders en Vlamingen”, bijvoorbeeld, en bloemlezingen over hedendaagse schrijvers, dichters en schilders.

NIESSEN : Ja, de stichting is uitgegroeid tot een kleine uitgeverij die boeken voor het buitenland uitgeeft. Er blijkt gewoon behoefte aan nuchtere informatie. De brochure over het ontstaan en de ontwikkeling van het Nederlands is inmiddels in 19 talen verschenen. Het leuke is dat daar een markt voor is. Het wordt ook vaak gekocht door bedrijven die het aardiger vinden om zoiets te geven aan hun konnekties in plaats van een obligaat cadeau. In de toekomst willen we in die reeks nog nieuwe delen brengen.

Als het boek ?Hedendaagse schilders in Nederland en Vlaanderen” aanslaat, hopen we ook een reeks kunstboeken te publiceren. Maar op de eerste plaats willen we de tijdschriften verder verbeteren, dat is toch de kurk waar de stichting op drijft.

Hoe komt het dat het tijdschrift Ons Erfdeel zo’n hoge oplage heeft in vergelijking met de literaire tijdschriften ?

NIESSEN : Het ?geheim” van Ons Erfdeel is dat mensen om totaal verschillende redenen abonnementen nemen. De sterkte van de formule is dat het blad interessant is voor mensen die geïnteresseerd zijn in de verschillende vormen van kunst : literatuur, teater, dans, film, beeldende kunst, architektuur. En daarnaast zijn er nog algemeen maatschappelijke onderwerpen : Vlaams-Nederlandse samenwerking, Vlaamse beweging, media, Nederlandstalige kultuur in het buitenland. Bij de samenstelling letten we altijd op het evenwicht. Uit enquêtes bij de lezers blijkt dat die formule goed bevalt. Mensen die het tijdschrift vooral nemen om de literatuur, pikken ook de artikels over beeldende kunst of algemeen maatschappelijke stukken mee. Als koncept blijkt het interessant. We hebben vijf of zes verschillende doelgroepen die het kennelijk ook boeiend vinden om iets van de belendende percelen mee te nemen. Maar dat stelt hoge eisen aan het blad, je moet er echt voor zorgen dat de verschillende kategorieën aan hun trekken komen.

Ons Erfdeel is geen literair tijdschrift. Met een strikt literair tijdschrift haal je ten hoogste 1500 abonnees. Ze verdienen meer belangstelling.

De jongste jaren lijkt er in Ons Erfdeel meer aandacht naar literatuur te gaan ?

NIESSEN : Ja, maar we houden het wel in de gaten, we rekenen het zelfs uit in percentages. Blijkbaar is er behoefte aan grote artikels over het oeuvre van levende schrijvers. Dat hebben we in de loop van de jaren ook gebracht. Sinds ik uit de politiek ben, geef ik in de plaatselijke biblioteek een kursus moderne romans. Voor de kursisten probeer ik dan een overzichtsartikel te vinden dat het werk in de totaliteit van het oeuvre plaatst. Hoezeer ik ook zoek in andere tijdschriften, heel vaak blijkt het beste overzichtsartikel toch in Ons Erfdeel te staan.

Zo hebben we ook een reeks over dichters, praktisch alle grote namen hebben we gevolgd, vaak vanaf het begin. Deleu en ik zijn allebei gek op poëzie, en dan probeer je ook een neus te ontwikkelen voor wat interessant kan worden. Maar dat geldt ook voor schilderkunst, teater, architektuur of dans. We proberen de ontwikkelingen te volgen.

Omdat we streven naar informatieve artikels, kiezen we ook geen mensen die we niet de moeite waard vinden. Een blad dat zo weinig verschijnt, moet stukken brengen waaraan de mensen iets hebben, dat is misschien mijn oud sociaal-demokratisch opvoedingsideaal.

De bijdragen zijn ook altijd van een respektabele degelijkheid.

NIESSEN : Ja, de hoge oplage is deels te verklaren door ons imago en de volgehouden kwaliteit. We zijn ook geen geweldige nieuwlichters die alle revolutionaire dingen brengen, maar we proberen wel konstant een redelijk tot goed niveau te handhaven. De stukken zijn vooral gericht op het verstrekken van informatie. Er is konkurrentie met de kulturele bijlagen van de kranten, dus moet je als tijdschrift artikels brengen die langer zijn, gedegener en minder aan de aktualiteit gebonden.

Ja, we zijn een gerespekteerd blad, maar je moet daar ook weer mee uitkijken : je kan op een bepaald moment ook een instelling worden. Je moet altijd oppassen dat je niet dichtslibt. Daarom proberen we ook altijd nieuwe mensen erbij te betrekken om ook de nieuwe generatie aan het woord te laten. Die is ook minder behept met allerlei vooroordelen over Vlaanderen en Nederland die twintig jaar geleden soms nog bestonden. Vroeger was het vooral in Nederland moeilijk om goede mensen te vinden die aan zo’n merkwaardig tijdschrift wilden meewerken. Nu krijgen we zelden nog een weigering. Twintig jaar geleden vond men het in linkse kringen toch nog een beetje vreemd dat een PvdA-politicus zich zo druk maakte over de Vlaams-Nederlandse samenwerking. Inmiddels is ons beleid officieel beleid geworden, door de Europese integratie. Wat wij veertig jaar geleden met een klein klub interessant vonden, is nu doodgewoon regeringsbeleid.

Vroeger was het tijdschrift meer gericht op de Vlaamse beweging en Vlaams-Nederlandse integratie. Dat is nog een belangrijk punt, maar Vlaanderen heeft een soort zelfstandigheid bereikt, dus hoef je niet meer te vechten voor iets dat al is.

De doelstelling is bereikt ?

NIESSEN : Voor een deel wel, al is er natuurlijk nog het nodige te doen. Men moet zich nu bezinnen over wat de zin van de Vlaamse beweging nog is. Nu het Vlaams Parlement er is, de zelfstandigheid grotendeels bereikt is, waar moet de Vlaamse beweging zich op richten ? Als strijdbeweging heeft ze haar belangrijkste momenten gehad. Nu komt een geweldige taak : de kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld, van het kulturele beleid.

Op het gebied van de Vlaams-Nederlandse samenwerking ik spreek van samenwerking, niet van integratie is nog heel veel te doen. De grens is verdwenen, maar er is nog een barrière. Er is al veel bereikt, maar het loopt nog vaak niet zoals het zou moeten.

Op dit moment is een van de problemen dat Vlaanderen voor kunst en kultuur veel minder geld vrijmaakt dan Nederland. Ik zat jarenlang in de parlementaire kommissie voor de Taalunie. Daar werken Nederlandse en Vlaamse parlementsleden voortreffelijk samen. Het viel me op dat Vlamingen tegen Nederlanders terecht opmerken dat wij te weinig aandacht hebben voor de eigen taal en kultuur. Dat is juist, Nederlanders vinden taal en kultuur iets vanzelfsprekends, wat het niet meer is, gelet op allerlei ontwikkelingen in Europa en elders. Maar je kunt het ook niet bij mooie woorden alleen laten, vergeleken met Nederland spendeert de Vlaamse Gemeenschap aan het kunstenbeleid twee of drie keer zo weinig. De vraag is wat het Vlaamse parlement over heeft voor kultuur. Ik vind het entoesiasme in Vlaanderen voor de eigen taal en kultuur hartverwarmend, maar het zou geloofwaardiger zijn als men er meer geld voor over zou hebben.

De budgetverschillen zijn vaak een belemmering voor de samenwerking. Het geeft allerlei frustraties aan Vlaamse kant om samen te werken met Nederlanders die veel ruimer in het geld zitten. Bij een gezamenlijk optreden om de kunsten in het buitenland te stimuleren, is het goed als dat gelijkwaardig gebeurt. Voor een gekoördineerd beleid is het hinderlijk dat Vlaanderen zo weinig uitgeeft aan kunst en kultuur. Het belemmert de samenwerking.

Een tweede probleem is dat het kunst- en kultuurbeleid in Nederland losgemaakt is uit de ambtelijke sfeer. Het literaire produktie- en vertalingsfonds, bijvoorbeeld, is een half zelfstandig orgaan gesubsidieerd door de overheid, maar met een eigen bestuur en een eigen staf. Terwijl het in Vlaanderen moet gebeuren door vaak deskundige ambtenaren voor wie het echter maar een kleine taak is binnen het geheel. Het Fonds werkt samen met een dienst in Brussel, met voortreffelijke ambtenaren die echter nog honderd andere dingen moeten doen. Ze zijn overbelast terwijl ze in Amsterdam heel de week met hun opdracht bezig kunnen zijn.

Zo kan de samenwerking niet optimaal zijn. Maar als je het vergelijkt met 15 jaar geleden loopt het wel goed. Er is nog van alles te doen, maar de richting is goed. Ik ben er absoluut niet pessimistisch over.

In Vlaanderen is Ons Erfdeel haast synoniem met Jozef Deleu.

NIESSEN : Hij is natuurlijk de motor en het boegbeeld. Zonder hem waren de bladen al lang ter ziele gegaan. Maar er zit ook een klein gevaar in, namelijk dat de staf rondom hem soms dreigt vergeten te worden. Maar hij is ook met zijn opvolging bezig. Ik ben ervan overtuigd dat de stichting ook zonder Deleu verder zal werken, al hoop ik dat het nog lang duurt vooraleer het zo ver is.

Hij kombineert als het ware de funkties van zakelijk en artistiek leider. Hij is altijd een goed oog op de redaktie blijven houden, maar naarmate de zaak groeide, werden de zakelijke werkzaamheden omvattender. Mijn werk is sterk redaktioneel gericht : het wel of niet accepteren van teksten, het formuleren van voorstellen tot aanpassingen. Sinds ik uit de politiek ben steek ik daar weer veel tijd in. Samen met de redaktiesekretarissen voor de verschillende publikaties doe ik de eerste schifting. Als grap zeg ik wel eens dat mijn betekenis belangrijker is voor wat niet in Ons Erfdeel verscheen dan voor wat er wel inkwam.

Samenwerken met een dominante persoonlijkheid als Deleu, valt dat mee ?

NIESSEN : Ik ben een heel ander type, als ik dat niet was geweest, hadden we het ook niet veertig jaar bij elkaar kunnen uithouden. Door zolang samen te werken, leer je elkaar ook heel goed kennen, je kent elkaars sterke en zwakke kanten. Het gaat eigenlijk wonderwel. We begrijpen elkaar heel goed, hebben aan een half woord genoeg om overeenstemming te bereiken. Er zijn natuurlijk ook wel eens spanningen geweest. Ik maak soms het grapje dat ik een keer per tien jaar ruzie met Deleu heb, en het is dan ook een fikse ruzie, maar het gaat nooit over de visie. Met Deleu draag ik Ons Erfdeel nu al een half mensenleven met me mee, maar ik heb er nog nooit een sekonde spijt van gehad dat ik er ooit aan ben begonnen.

Johan Vandenbroucke

Stichting Ons Erfdeel, Murissonstraat 260, 8931 Rekkem.

Frits Niessen : De tijdschriften zijn toch de kurk waar de stichting op drijft.

‘Het is hinderlijk dat Vlaanderen zo weinig uitgeeft aan kunst en kultuur.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content