Volgende week begint het proces tegen moordenaar Ronald Janssen. Ook zijn advocaat zal dan in de schijnwerpers staan. Margot Vanderstraeten sprak met de relatief onbekende meester Zvonimir Miskovic voor een boek waarin naar het geweten van strafpleiters wordt gepeild. ‘Een pleidooi is een zoektocht in het labyrint van de menselijke ziel.’

‘Ik zeg dit nu even off the record’, besluit Zvonimir Miskovic. ‘U hoeft dit niet op te schrijven. Maar u weet net zo goed als ik dat wij hier niet zouden zitten als ik niet de advocaat van Ronald Janssen was. De ene assisenzaak is duidelijk de andere niet. Omdat Janssen boeiend genoeg wordt bevonden, word ik dat blijkbaar ook. Ik neem u dat niet kwalijk, het is een vaststelling. De ochlocratie, een staatsvorm die door de massa wordt gedicteerd, wil drama.’

Onlangs daagde een groot aantal advocaten op die zich kandidaat stellen om pro Deo voor Ronald Janssen te pleiten. Keek u, toch zijn advocaat, daar vreemd van op?

Zvonimir Miskovic: Diezelfde confraters zullen zich niet pro Deo aanbieden voor minder spraakmakende zaken. Het proces van Ronald Janssen zal veel media-aandacht krijgen. Sommige ambitieuze pleiters zien die schijnwerpers als de start van een blitzcarrière. Ik ben niet jong meer. En het is niet mijn ambitie om grote, mediamieke processen binnen te halen. Meer woorden wil ik er niet aan kwijt.

Wat is uw ambitie?

Miskovic: De belangen van mijn cliënten tot het uiterste behartigen. Ik doe veel strafrecht, maar ik voel me geen strafpleiter zoals u die van assisen kent. Behalve in het strafrecht ben ik vooral gespecialiseerd in het internationaal privaat recht. Een discipline die de media niet haalt. Je zou het internationaal privaat recht als een botsing van verschillende rechtstakken en rechtsculturen kunnen omschrijven. Het omhelst onder meer aspecten van het handelsrecht, het burgerlijk recht en het familierecht. Enige tijd geleden maakte een zaak van legal kidnapping ophef. Ik trad op voor twee Italiaanse vaders. Ze woonden en wonen beiden in Italië, en hebben elk een zoon bij dezelfde Vlaamse vrouw uit Limburg. Beide vaders verkregen het hoederecht in Italië. Maar de moeder haalde de kinderen bij hun respectieve vaders vandaan, en bracht ze weer naar België. En omdat in België gerechtsdeurwaarders kinderen niet manu militari mogen meenemen, bleven de twee jongens hier, in ons land. Uiteindelijk zijn de kinderen weer bij hun vaders in Italië terechtgekomen, en België werd – door mijn bijdrage – veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens omdat het niet voldoende bijstand had geleverd in de uitvoering van vonnissen, die bepaalden dat de kinderen bij hun vader zouden wonen. Het was een intense zaak, waarin ik het beste van mezelf heb gegeven en waarin ik het belang van de kinderen geen moment uit het oog heb verloren.

En wat is uw ambitie in de zaak-Janssen?

Miskovic: Van de man een mens proberen te maken. Hem een gezicht geven en trachten verklaringen te zoeken voor de feiten. Verklaringen zijn geen excuses. En dat, uiteraard, met grote inachtneming van en respect voor het leed van de nabestaanden, en de levens die zijn weggerukt.

Hoe komt het dat uitgerekend u zijn advocaat bent? U hebt in uw lange carrière maar drie assisenzaken gedaan?

Miskovic: Dat heeft met een toevallige samenloop van omstandigheden te maken. Ik werd ervoor gevraagd door een goed bevriende confrater, meester Jan Lambert. Daarna heb ik een langdurig gesprek met Ronald Janssen gevoerd. En na dat gesprek vond ik dat ik hem kon en moest helpen. Ik vond dat niet alleen omdat iedereen per definitie het recht heeft op bijstand van een advocaat. Ik had en heb nog steeds het gevoel dat Ronald Janssen tijdens dat, en ook tijdens de daaropvolgende gesprekken, eerlijk en open is geweest ten overstaan van mijn persoon. Enkele weken na dat eerste contact met Janssen heb ik meester Paul Quirynen gebeld, en hem gevraagd om me tijdens dit proces bij te staan. Ook hij heeft een verkennend gesprek met Ronald Janssen gevoerd. Het vervolg daarvan kent u.

‘Ik kan de verdediging van Janssen niet in overeenstemming brengen met mijn geweten’, zei Paul Quirynen.

Miskovic: Ja, en ik betreur het dat hij niet gewoon heeft gezegd: ‘Ik doe het niet.’ Door aan het geweten te refereren, laat hij aan de buitenwereld uitschijnen dat iemand die Janssen wél verdedigt, geen geweten heeft, of op z’n minst een slecht. Ik heb een goede verhouding met confrater Paul Quirynen, dus ik weet dat hij het zo niet heeft bedoeld. Maar de perceptie is er.

Waarom wilde u confrater Paul Quirynen aan uw zijde?

Miskovic: Paul Quirynen is een advocaat die vooral slachtoffers vertegenwoordigt. Hij heeft, onder meer via het proces-Dutroux, van heel dichtbij het immense leed ervaren van nabestaanden van vermoorde kinderen. Ik wilde via hem inzage krijgen in dat leed, voor zover zoiets mogelijk is. Ik meende dat het zinvol was om de sluier van verdriet te laten verwoorden. Al zal het woord daarvoor altijd tekortschieten. Als het op miserie aankomt, schiet de taal altijd tekort.

Wat bedoelt u?

Miskovic: Ik las zopas het boek Tonio van A.F. Th. van der Heijden. De schrijver verloor ruim een jaar geleden zijn zoon, een twintiger. De jongen, Tonio, kwam om bij een verkeersongeval in Amsterdam. Ik las dat boek omdat ik een fractie zou willen begrijpen van het verdriet en de afschuw die bij het verliezen van een kind horen. Ik wilde weten of een vader die schrijver is dat verdriet in woorden kan omzetten. Het is een zeer aangrijpend boek. Maar de dood van een kind blijkt ook voor een schrijver niet in woorden te bevatten. Er is heel veel wat onuitgesproken blijft, omdat woorden falen. Ook P.F. Thomése heeft een kind verloren, en schrijft daarover in zijn boek Schaduwkind. Van hem komen de vragende woorden: ‘Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd, een man die zonder vrouw achterblijft, weduwnaar. Een kind zonder ouders is wees. Maar hoe heten de vader en de moeder van een gestorven kind?’ Taal biedt een soort bescherming. Als je iets kunt benoemen, krijg je de indruk dat je het kunt beheersen. De mens heeft die illusie waarschijnlijk nodig; hij wil graag geloven dat hij via de taal de teugels van het leven in handen heeft.

Denkt u dat er, ondanks uw hier betuigde respect voor de nabestaanden en slachtoffers, altijd mensen zullen zijn die uw geweten in twijfel zullen trekken, juist omdat u als verdediger van Ronald Janssen optreedt?

Miskovic: Daar ben ik me van bewust. Al naargelang van de feiten die een cliënt heeft gepleegd, word je als advocaat sowieso in een bepaalde positie geduwd. Het hardnekkige misverstand dat een advocaat de daad verdedigt en niet de dader, leeft bij veel mensen nog steeds. Ik vind dat jammer. Een advocaat is geen tegenstander maar een medestander van het gerecht; en binnen dat gerecht heeft ieder een welomlijnde taak. Kent u het gezegde ‘De deugd in het midden, zei de duivel, en hij zette zich tussen twee advocaten’? Ik heb het opgediept uit het wonderlijke boekje Van criminele saken ende quaede feyten. Ernst en zotternij in het oud recht, samengesteld door Jan Handers en in 1961 uitgegeven. Onder confraters is dat boekje een hebbeding. Maar: zo zien mensen de advocaat geheel onterecht dus nog vaak als een mooi pratende slechterik.

Kan een goede advocaat een slechte daad ‘mooipraten’?

Miskovic: Een goede advocaat zal tot het uiterste gaan in elke zaak. Dat is zijn taak. Daarom kan ik het niet verdragen dat men ten onrechte schiet op procedurepleiters. Zij zijn geen kommaneukers, zij zijn deskundigen die de regels ten gronde kennen en willen dat ze gerespecteerd worden. Ik vind hun specifieke manier van werken essentieel voor de rechtspraak. Ze móéten hun kennis aanwenden. In het voetbal vindt niemand het merkwaardig dat een scheidsrechter fluit als een speler een regel overtreedt. Ik weet het, er is natuurlijk een verschil: een scheidsrechter is onpartijdig en een advocaat is dat niet. Maar in de rechtspraak wordt iemand die opmerkt dat de door de wetgever opgelegde regels niet worden nageleefd, al te vaak gezien als iemand die de wet uitholt, terwijl hij de wereld juist het tegendeel bewijst. Qui suo iure utitur neminem laedit – hij die van zijn recht gebruikmaakt, brengt niemand schade toe; de Romeinen wisten dat al.

Allicht heeft de reputatie van strafpleiters als ‘mooipraters’ alles te maken met de overredingskracht die ze tijdens hun pleidooien te berde brengen. Goede strafpleiters zullen, als ze de zaak op een overtuigende, psychologische wijze benaderen, de rechters en de jury trachten te sturen. Daar is niets mis mee. Pleiters verdedigen hun cliënt. Ze verdedigen een mens en proberen toe te lichten hoe die tot bepaalde daden is kunnen komen. Pleiten is ook een zoektocht in het labyrint van de menselijke ziel.

Meteen nadat Ronald Janssen de moord op Kevin en Shana had bekend, doken op YouTube filmpjes op over zijn privéleven. Er is een Facebookpagina gewijd aan de ‘Doodstraf voor Ronald Janssen’.

Miskovic: De nieuwe media plegen een aanslag op ieders privacy, ook op die van een verdachte. Bovendien kan iedereen op deze fora à volonté en ongecensureerd zijn mening ventileren: deskundigen en ondeskundigen. Blogs, sociale netwerken, foto’s en filmpjes die de wereld rondgaan, maken deel uit van een evolutie die niet terug te draaien valt. Ook binnen ons vak. Het is me een raadsel hoe de rechtspraak deze nieuwe, invloedrijke werkelijkheid in haar werking zal incorporeren. We zijn te traag. Wij, justitie, lopen de realiteit altijd achterna. Ik kan dan wel zeggen dat een proces in de assisenzaal gevoerd moet worden en niet daarbuiten. Ik heb geen invloed op daarbuiten. En in de ogen van de buitenwereld heeft mijn cliënt Ronald Janssen bepaald geen recht op een proces. Ik hoor die geluiden uiteraard ook: dat men vindt dat er aan zijn proces geen overheidsgeld moet worden besteed en aan zijn opsluiting al evenmin. ‘Geef hem een spuit, en we zijn ervan af’; het is de echo van de wraak. En die wraak wordt nog extra aangedikt door het feit dat Ronald Janssen ‘jouw buurman had kunnen zijn’. Dat is het algemene gevoel. Mensen willen geen gevaar in hun buurt. De doodstraf is zo’n absolute veiligheid; voor die ene persoon, natuurlijk, want absolute veiligheid is een illusie. Het is mijn mening dat geen enkele rechtsstaat met wraak akkoord mag gaan. Wraak is gewetenloos.

Elke cliënt heeft recht op een eerlijk proces, en u zult zich voor elke cliënt inzetten?

Miskovic: Vrouwe Justitia mag haar blinddoek niet afdoen. Iedereen moet – ongeacht ras, kleur, afkomst of misdaad – op het recht kunnen vertrouwen. Maar of ik nu denk dat het proces-Janssen deze ideale sereniteit zal kennen? Ik heb sterke twijfels. Ik zal niet zeggen dat ik de pers en de sociale media vrees, want ik vind ‘vrezen’ een te sterk woord. Maar ik ben toch bang dat de sfeer die rond het proces zal worden geschapen, er een is die de eerlijke rechtsvinding in de weg zou kunnen staan. Terwijl dat juist de essentie van het proces moet zijn: hoe vinden wij, alle actoren, het recht? En hoe komen we daartoe? Een eerlijk en ten gronde gevoerd assisenproces biedt ook de tijd, de ruimte en de plaats voor de verwerking van menselijke drama’s. Waarmee ik niet zeg dat een proces de mogelijkheid biedt om het gebeurde te aanvaarden.

U bezoekt Ronald Janssen in zijn cel in de gevangenis van Hasselt. Bereidt u samen met hem het proces voor?

Miskovic: Ja, natuurlijk. We bekijken de zaak. Ik confronteer hem met feiten, uitspraken en bevindingen. Ik kan zijn belangen alleen naar behoren behartigen als ik zijn dossier ken, en grondig met hem gesproken heb. Het is essentieel dat ik deze zaak zeer ernstig neem. Die ernst ben ik aan alle betrokken partijen verschuldigd. Inclusief de jury, de rechtbank, de burgerlijke partijen en mezelf.

Wat is het geweten volgens u?

Miskovic: Ik durf het geweten een innerlijke stem te noemen die het onderscheid tussen goed en kwaad kan maken, en die aan de basis ligt van je houding en gedrag. Verder ben ik er zeker van dat iemand die opgroeit in een omgeving waar vertrouwen heerst en waar persoonlijke ontwikkeling mogelijk is, zijn geweten op een evenwichtiger en vanzelfsprekender manier zal uitbouwen dan iemand die het zonder die menselijke warmte moet stellen. Alleen rijst natuurlijk de vraag wie bepaalt wat goed is en wat slecht is.

Wordt uw geweten soms op de proef gesteld? Door cliënten, bijvoorbeeld?

Miskovic: Dat komt voor. Maar mijn graadmeter is: ik, en niet de cliënt, bepaal de spelregels. Ook hier is het een kwestie van te handelen naar je gevoel van eerlijkheid, en van niet mee te gaan in het spel van de wraak. Cliënten die hun wederhelft van wie ze scheiden het leven zo zuur mogelijk willen maken, stuur ik weer huiswaarts. Aan een dokter vraag je toch ook niet om je echtgenoot een spuitje te geven opdat hij, voor hij sterft, zo veel mogelijk zou lijden. Een arts stelt zijn kennis en kunde evengoed ten dienste van mensen die hij absoluut niet mag, of van wie hij de daden en het gedachtegoed in het geheel niet deelt. Het is zijn taak elke mens te helpen. En het is onze taak om elke mens te verdedigen.

Is een straf de ultieme manier om iemand te doen nadenken over, en te doen boeten voor een misdrijf?

Miskovic: Wat me opvalt, is dat tegenwoordig alles in geld wordt uitgedrukt. Ook in de rechtspraak. Bij een burenruzie – en die hel wens ik niemand toe – heeft de ene buur de boom van de andere omgehakt. ‘Ik eis dat hij mijn boom betaalt’, zul je de benadeelde horen zeggen. ‘Ik eis dat hij me vergoedt voor de schade die ik heb geleden.’ Er is niemand die eist: ‘Plant mij een nieuwe boom.’ Een boom moet weer groeien, dat duurt te lang, het gaat om instant bevrediging, om geld. En zo verloopt het met vrijwel alle conflicten en geschillen. Alimentatiegeld. Schadevergoedingen. Erfenissen. Enzovoort. Rechten dreigen door deze evolutie een consumptieproduct te worden; waarschijnlijk zijn ze het al.

U bent het kind van gastarbeiders. U bent opgegroeid in de cité van Winterslag. En u hebt Slavische roots. Schuilt in die combinatie de verklaring voor uw specialisatie in internationaal privaat recht?

Miskovic: Voor een groot stuk, zeer zeker. Ik ben opgegroeid tussen de Italianen, Turken, Marokkanen, Grieken. Die culturele diversiteit is nog steeds de wereld waarin ik bij voorkeur vertoef. Ook juridisch. Zelfs mijn genen zijn gemengd. Ik ben het kind van een Kroatische moeder en een Kroatisch-Bosnische vader. Mijn vader was mijnwerker. Mijn ouders kwamen naar Genk om de armoede te ontvluchten en om te werken voor een beter leven voor henzelf en hun kinderen. Thuis spraken we Kroatisch. Op school Nederlands. Op straat gebruikte ik het Italiaans: ik vind de Italiaanse woorden soms nog steeds gemakkelijker dan de Nederlandse. Als u me vraagt wat ik ben en wie ik me voel – een Vlaming, een Kroaat, een Bosniër, een migrant – kan ik daar niet op antwoorden. Ik weet het niet.

Ik druk me goed en zelfs genuanceerd uit in het Nederlands. Ik leef in een wereld waarvan ik de spelregels ken. En toch voel ik me hier niet helemaal in thuis, het is niet de wereld waartoe ik volledig behoor. Bovendien draag ik, zoals elke migrant, mijn naam mee, mijn achtergrond. Een naam – ook een woord – is nooit een detail. Denk maar aan dat uitzendbedrijf dat zich op werkkrachten zonder exotische accenten richtte. U zegt trouwens dat ik het kind van gastarbeiders ben. Die term uit de jaren vijftig en zestig hoor je vandaag niet meer. In het huidige Europa zijn gastarbeiders migranten geworden, vreemdelingen, allochtonen, illegalen, nieuwe Belgen, economische vluchtelingen enzovoort. In combinatie met vreemde nationaliteiten is het begrip ‘gast’ al enige tijd verdwenen. Ik zei het al: met taal kun je controleren. En met een en hetzelfde woord kun je een huis bouwen en een huis vernietigen. Waarom klinkt een moordgriet als een vrouw die je zeker wilt ontmoeten, en is een moordenaar iemand bij wie je het best uit de buurt blijft?

U komt uit een smeltkroes van culturen. U weet dat het helemaal niet goed gaat met de jonge gasten uit de cité van vroeger; er is geen werk, er zijn geen werkende vaders die als voorbeeld fungeren, de criminaliteit wenkt en de gevangenis wacht. Wie heeft de mislukking van het integratiedebat op zijn geweten, of is er geen sprake van een mislukking?

Miskovic: Er is zeker sprake van mislukking. Al in de jaren tachtig, toen de werkloosheid in deze buurten dagelijkse kost was, werd het integratiedebat gemonopoliseerd door uiterst rechts. Van een discussie was geen sprake, er waren geen intellectuele gronden, alles dreef op populistische uitspraken en goedkope visies. In feite is het hele integratievraagstuk een aaneenschakeling van gemiste kansen. Van de politiek, het bedrijfsleven, de Vlamingen, de migranten. Links heeft nooit durven te benoemen wat rechts aankaartte. Het durft dat nog steeds niet. Terwijl het moet worden gevoerd. Het is gewetenloos om integratie en multiculturaliteit als exclusieve thema’s van rechts te laten gedijen. Het zijn thema’s van iedereen die naar een betere wereld streeft. Het wordt tijd dat de samenleving eindelijk durft te erkennen dat Europa geen fort is.

Waarom durven migranten dat debat ook zelf niet aan te wakkeren? Het is een oproep die vaak terugkomt: dat de migrantengemeenschap nu eens publiekelijk toont waar zij de grenzen tussen goed en slecht trekt.

Miskovic: Ik noem migranten de ‘nieuwe vrouwen’. Tot voor kort, en nog steeds, moesten vrouwen dubbel presteren om zich te bewijzen, en om op dezelfde erkenning te kunnen rekenen als een man die vaak slechts middelmatig presteerde. Ik maak van migranten geen slachtoffers, maar ik weet uit eigen ervaring dat vreemdelingen nu de nieuwe vrouwen zijn. Ze moeten tegen betonnen vooroordelen opboksen. Ze vechten met de taal, en met het huis van de taal waarin ze wonen. Zelfs ik, die nochtans erg mondig ben, voel de beperkingen van de taal. Het zou al een goed begin zijn als migranten met talent en ambitie, net zoals hun autochtone medemens, op een goede baan zouden kunnen rekenen, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en als rolmodel kunnen functioneren. Mijn vader, een mijnwerker, was voor mij een rolmodel. Hij heeft mij kansen gegeven en hij heeft mij gestimuleerd. Ik ben hem heel veel dank verschuldigd. Of ik een rolmodel ben voor sommigen? Ik zou het niet weten. Maar ik hoop van wel.

DOOR MARGOT VANDERSTRAETEN

‘Ik probeer van de man een mens te maken. Hem een gezicht te geven en verklaringen te zoeken voor de feiten. Maar verklaringen zijn geen excuses.’

‘Ik betreur dat confrater Paul Quirynen niet gewoon heeft gezegd: “Ik doe het niet.”‘

‘Blogs, sociale netwerken… Het is me een raadsel hoe de rechtspraak die nieuwe werkelijkheid zal incorporeren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content