Gommaar Timmermans over zijn dertig jaar Knack.

Wij wervelden – dat wil zeggen mijn echtgenote en ik – over de dansvloer in het rond op de tonen van een wals, toen wij in botsing kwamen met Frans Verleyen en zijn dame die uitgebreid op de muziek ingingen. Een botsing is te veel gezegd. Het was eigenlijk een licht tegen elkander aanschuren, iets zoals de Titanic deed tegen de ijsberg met het verschrikkelijke gevolg van dien. Voor mij was de aanvaring echter goed nieuws. Frans riep me toe: ‘Gommaar, jij moet…’ Toen werd hij door de dansers verder gestuwd. Bij de volgende ronde kon hij eraan toevoegen: ‘… voor ons komen werken!’

Zo werd ik een losse medewerker van Knack. Hoe kon ik in vredesnaam weten wat dat betekende, daar ik van het bestaan van het blad niets afwist? Het antwoord is zeer eenvoudig. De vader van Frans, Cyriel Verleyen, had een heilige eed moeten zweren dat hij de benoeming van zijn zoon tot hoofdredacteur tot de gepaste tijd zou stilhouden. Cyriel was een goede vriend en hij zag in mij iemand aan wie men een heilig geheim kan toevertrouwen. Zodoende had hij mij in een hoek gedreven en het goede nieuws uitgekwinkeleerd.

Al deze gebeurtenissen speelden zich af op het avondfeest ter gelegenheid van het huwelijk van een der ontelbare broers en zussen van Frans. Ik vermoed dat het de lente van 1972 zal zijn geweest, de tijd dat de eerste koekoek roept en men zich tegen de lentekriebels moet laten inenten.

De gedachten van een wakend mens staan nooit stil. Als libellen zappen zij van het ene onderwerp naar het andere. Sommigen denken eraan het duivenhok in de roze verf te zetten in plaats van dat eeuwige groen, anderen laten hun gedachten over de laatste haarmode dwalen, weer anderen besluiten hun voortuintje om te spitten en er pompoenen in te kweken. Dat verschijnsel is van alle tijden. Doch in 1970 was er in het verre Roeselare een echtpaar dat zijn gedachten niet op bloemetjesbehang of een gazonsproeier had gezet. Zij droomden van een nieuw weekblad.

Ik kon dus onmogelijk weten dat Knack geboren werd. Vooral omdat het nog niet eens Knack heette en zelfs nog maar een weekblad in potentie was. Daar zou echter snel verandering in komen.

UIT DE MISERIE

Nu het geheim uit zijn kooi gelaten was, liep het eerst fluisterend en daarna trompettend door Vlaanderen. Vader Verleyen was een van die trompetten. Hij wist me te vertellen dat het echtpaar De Nolf niet zomaar dromers waren.

De week was nog niet ten einde of een jonge man werd aangesteld om het blad een vorm en een naam te geven. Het was een late mei-achtenzestiger die Carnaby Street zijn tweede thuis noemde, en met het woord Knack in zijn agenda in Oostende van de veerboot stapte. Dat vreemdsoortige woord was uit de titel van het toneelstuk The Knack and How to Get it geplukt. Men zou het kunnen vertalen als ‘de kneepjes kennen’. Slechts een weinig later bleek deze man de ‘knack’ niet te hebben. De volgende kandidaat vulde de pagina’s met rellen in de Bronx of een diefstallenreeks in Greenwich Village. Geen wonder dat dit de bloeddruk niet merkelijk deed stijgen in Plaslaar, Hoog Lachenen of Mannekensvere. Toen verscheen er een jeugdige kerel met een baard en een snor, een eeuwig verstopte neus én de ‘knack’. Het was Frans Verleyen. Knack was uit de miserie en de kinderschoenen.

Mijn eerste kennismaking met de ploeg was toen ik mijn eerste bijdrage, met name de strip Iamboree, persoonlijk afleverde. Ik ben dat trouwens 28 jaar lang blijven doen, zodat ik in totaal meer dan 140.000 kilometer heb afgelegd en een rode kever heb versleten.

Mijn indruk was er een van aangename verrassing. Allemaal jonge mensen die de hele krokodillenorde op zijn kop ging zetten. Er klonken flarden van Avanti Populo, een strijdlied dat toen erg in de mode was. Er werd wel eens met een balpen gegooid en de kopij was niet tijdig binnen, kortom de sfeer van een nieuw schooljaar.

Na verloop van tijd werd dit wangedrag in goede banen geleid. Niet door dwangogen zoals die van wijlen Gaston Eyskens, maar door de rustige basstem van de hoofdredacteur – zijn eigen stuk was soms ook aan de late kant.

De redactievergaderingen vonden op dinsdagvoormiddag plaats en werden als het niet zo goed wilde vlotten in het Joegoslavische restaurant achter het kantoor voortgezet. Het eethuis had iets weg van de Klow uit het Kuifjeavontuur De Scepter van Ottokar. Er werd tijdens de maaltijd gepeperde taal gesproken en gepeperd eten gegeten. Met één oog op de deur gericht, want het was de tijd dat het woelige volkje uit de Balkan het etentje nog wat pikanter maakte door al eens een bom in de spijszaal te werpen. Daardoor werden zowel de redactievergadering als het menu in razend tempo afgewerkt.

Als losse medewerker moest ik gelukkig nooit aan die bibbermaaltijden deelnemen. Ik heb slechts één vergadering meegemaakt, waarop Karel Anthierens ons de diepste geheimen van het weekblad visueel aan het verstand bracht. Hij nam een exemplaar van ons tijdschrift, trok er de middenkatern uit, en dan de volgende en de volgende. Tot enkel de omslag overbleef. ‘Een weekblad is gemaakt als een ui’, sprak hij, want Karel is een taalpurist. ‘Zo is het, en niet anders’, zei Frans Verleyen, ‘en nu is het aan ons, heren, om die ui te vullen.’ Dat gezegd zijnde werd de vergadering opgeheven.

Later verhuisde de redactie met man en muis van de Square Montgomery – die eigenlijk rond is – naar het Internationaal Perscentrum nabij het uit asbest opgetrokken Berlaymontgebouw. Het IPC was een modern, luchtig bouwsel met alle faciliteiten voor het in mekaar boksen van leesvoer allerhande. Het had zelfs een faciliteit te veel: op de gelijkvloerse verdieping was er een gezellige bar met rijkgevulde rekken, een glinsterende koffiemachine en een tapkast. Gedaan met de papieren bekers en thermosflessen. Echte schuimende pinten, wijn in de wereldberoemde Franse ballons, en het sterkere goed werd er deskundig en zacht in de glazen tulpjes uitgeschonken. De bar werd een groot succes. Men vloog er binnen en buiten als in een duiventil. Soms nuttigde ik er een glas bier en was er getuige van een vreemd ritueel. Wanneer Frans Verleyen er een bepaald Franstalig redactielid ontmoette, vatten zij mekaar immers bij de schouder en zongen: ‘ Le duc de … ressemble à son frère à son père qui ressemble à mon … comme deux gouttes d’eau…‘ Daarna losten ze hun greep en elk ging zijns weegs.

De grote bijval van de bar – of andere motieven – deed hogere machten besluiten dat er naar de ronde Square Montgomery teruggekeerd zou worden.

PADDESTOELENDANS

De jaren en gebeurtenissen kwamen en gingen: presidentsverkiezingen, stakingen, plotse overlijdens, overstromingen en erger. Kortom, alles wat bladen nodig hebben om in leven te blijven. Maar het was niet allemaal werk, ook spel kreeg zijn deel. Wij voeren in kano’s de Lesse af. Een derde van ons ontsnapte amper aan de verdrinkingsdood, een derde was druipnat en een derde bleef kurkdroog. Zij die bij de bus gebleven waren om de picknick te bereiden en het meegebrachte flesjesbier te halveren.

Wij gingen ook op paddestoelenjacht in de bossen van Zoersel. ’s Avonds, moe maar gelukkig, werd de ‘vangst’ in omeletten tot een driesterrenmaaltijd omgetoverd. Gelukkig kon mijn vrouw, die het een en ander van wilde champignons afweet, een dame ervan weerhouden een panteramaniet in de koekenpan te deponeren. Anders waren wij allen, uitgezonderd Mieke, het schaap en de gans Heidi, in het ziekenhuis terechtgekomen.

Dan was er de tijd van Daverdisse, waar de redactie met aanhang neerstreek en spraakmakende orgelconcerten organiseerde. Ik heb deze flamboyante periode niet mogen meemaken. Want toen zat ik mezelf te kwellen om op mijn eentje een tekenfilm van 260 minuten voor de Vlaamse tv in mekaar te boksen.

De mot kwam erin toen een koppel uit het noorden balpennen, papier en paperclips in ongeoorloofde hoeveelheden begon te stelen. Op het zich toe-eigenen van schrijfmateriaal was er geen nultolerantie gesteld, maar er zijn grenzen. Zoiets heeft nefaste gevolgen. Want even later wilde een geestelijke zijn lichtblauwe kever, die hem door de kleur aan de hemel deed denken, aan mij verkopen. De hele redactie fluisterde of telefoneerde me om niet op het aanbod in te gaan. Want steeds aan het lieve land aan de overkant denken, belette deze priester niet om aan de kilometerteller te prutsen. Regelmatig als de slinger van Foucault reed ik met mijn Volkswagen van Lier naar Brussel.

Na wat troebelen aan het hart kregen de schrijfgenen de bovenhand. Er verscheen een column van mij in plaats van de strips. Bij Knack was er ook veel veranderd. De receptiejuffrouwen had ik met de jaren zien komen en gaan. Frans werd ziek en de uitstappen namen in aantal en ‘geweldigheid’ af. Nu Frans overleden is, ken ik van de oude garde nog Fons de Haas, een klassieker die op de Knack-feesten de nieuwsschrijvers en -duiders op de tonen van Albinoni leerde dansen.

Na lang aarzelen ben ik dan toch, maar veel te laat, met pensioen gegaan. Wat de big brothers in de Zuidertoren maar al te graag zagen, daar zij onderwijl mijn verzuimde lijfrecht aan anderen besteden, want er zijn nog twee miljoen wachtenden. Daar de ploeg almaar jonger werd terwijl ik almaar ouder werd, sloeg ik toe. Op 1 april ging ik met pensioen, ik wilde het een weinig ludiek houden. 1 mei was mij ook mooi uitgekomen. Door die stap ontsnapte ik aan wat ‘De Meester van de Koude Berg’ zo mooi op papier gezet heeft:

De mens is als een kever in een bokaal

Hele dagen krabbelt hij rond zonder dat hij ooit aan de vokaal kan ontkomen

De hemel is buiten zijn bereik en zijn verlangens zijn onlesbaar

Terwijl maanden en jaren voorbij vlieden als een rivier

Ontdekt hij plots dat hij oud is.

Nu zit ik voor het raam en lees een boek, speel met de kat, kijk naar het wolkenspel en schrijf nog wel eens een stukje als er mij iets geestigs op het hart ligt, terwijl Knack zijn vierde decennium binnenvaart, op weg naar een gouden jubileum.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content