Op een dag stond graaf Leopold Lippens op de achtste tee van de Royal Zoute Golf Club zich af te vragen of hij met hout dan wel met ijzer zou afslaan, toen een bediende in livrei kwam aangehold met op een zilveren dienblad een draagbare telefoon. Daarin hoorde de graaf het kakelende geluid van een redactieassistente van een of ander VRT-programma. Ze gingen iets maken over rijke mensen, en wanneer het de graaf schikte dat ze langs zouden komen. Jonge vrouwen op televisie gaan ervan uit dat hun wil wet is. ‘Mevrouw,’ bromde de graaf, ‘u vergist zich. Ik ben niet rijk. Ik ben zeer rijk. Goedemiddag.’ Hierna legde hij de telefoon terug op het dienblad, en sloeg met een ijzeren vijf tot op een meter van de pin.
Goed idee om Frieda Van Wijck bij zo iemand op visite te sturen. Frieda is iets wat een mens overkomt. Men kan zich er niet tegen wapenen, men ondergaat het. En als de maat echt vol is, trapt men het buiten. Zoals kardinaal Danneels vorig jaar deed, toen Frieda maar blééf doorvragen over kleur en vorm van zijn zwembroek.
‘Monseigneur, voor de laatste maal: zit er ja dan nee een suspensoir in? En doe uwe capot eens open.’ Dat laatste had betrekking op de aftandse VW Golf van de kardinaal, die op een binnenpleintje van het bisschoppelijk paleis christelijk stond door te roesten. ‘Ik zal uw vis platinées eens vervangen’, zei Frieda de olie van haar gelaat vegend, ‘en met uw chappement gaat ge ook niet veel meer klaar krijgen.’ Toen vond Danneels het welletjes, en zette de vrijpostige bezoekster de deur uit.
Zo ver is het niet gekomen bij graaf Lippens, in de omgang met vrouwen iets bedrevener dan de kardinaal. Frieda heeft nochtans haar best gedaan. Eerst had ze al met misprijzende blik de buitenkant van de Lippens-hoeve gemonsterd. ‘Rare vorm. Waarom hebt ge geen beroep gedaan op een architect?’ Maar eens binnen, kon ze haar afgrijzen niet langer verbergen: ‘Hier hangt wel veel wat men op het eerste gezicht kunst zou kunnen noemen, maar is het ook wat waard? Wat voor iets afzichtelijks is dit bijvoorbeeld?’
Het bleek om een geschilderd portret van de graaf zelf te gaan, gemaakt door een beroemde Engelse kunstenaar. Frieda was niet onder de indruk: ‘En dat daar? Van welke prutser is dat?’ Een Ensor! De graaf probeerde uit te leggen dat hij doeken en beelden meer om emotionele dan om financiële redenen verzamelt, maar dat viel bij Frieda in dovemansoren.
‘Was u vroeger, toen u er nog jong uitzag, populair bij de vrouwen?’ schakelde ze moeiteloos over naar een meer werelds onderwerp. Dat kon de graaf niet ontkennen. En hij deed het verhaal van zijn eerste vrouw, helaas overleden, die hij altijd had aanbeden.
Frieda twijfelde: ‘Aanbeden, aanbeden… Ge zijt er wel van gescheiden.’ Graaf Leopold stamelde iets over andere leefwerelden en in vriendschap uit elkaar gegaan, maar daarmee stopte hij het kruisverhoor niet. ‘Ik lees hier op mijn papieren dat ge op uw 53e opnieuw vader zijt geworden. Is dat niet wat oud? En ge hádt al twee kinderen!’
Dat heeft Lippens al vaker moeten horen, zij het meestal bij wijze van grap en niet bij wijze van verwijt. Hij verwijst dan naar Charlie Chaplin, die op zijn 84e nog vader werd. Maar Frieda was alweer een belediging verder: ‘Uw tweede vrouw is ook gaan lopen. Recht naar Amerika. Die nam blijkbaar geen risico’s.’
Graaf Lippens kon zichzelf wel slaan dat hij de raad van zijn wijzere broer om deze kwebbeltante niet te ontvangen, in de wind had geslagen. Hij bazelde iets over een nieuwe vriendin, maar dat stemde Frieda niet milder: ‘Nóg één!? Dat is dan nummer drie. En waar is die? Ik zie hier niets dat op de aanwezigheid van een vrouw wijst.’ Dit was pal in het hart van de burgemeester, die met rode kaken moest toegeven dat hij weer vrijgezel was. ‘Aha’, zagen we Frieda plots enkele berekeningen maken, ‘ge zijt dus weer op de markt?’ Frieda zelf is ook rijk getrouwd, maar tussen ‘rijk’ en ‘zeer rijk’ is inderdaad een verschil.
Gelukkig kon de graaf de aandacht afleiden naar een collectie stripverhalen die hij leest voor het slapengaan, en naar een vreemd zeteltje met een armsteun aan de voorkant. Diende om pijp op te roken, al wekte het bij Frieda zichtbaar andere gedachten op. Enkele beelden later zagen we haar naast Lippens, en in wankel evenwicht, het Zwin in fietsen en halthouden bij het standbeeld van stichter Leon Lippens, de vader van de graaf. ‘Schoon moustache had uwe pa’, kirde Frieda. ‘En een schone muts. Jammer dat de vogels erop… ‘
Graaf Lippens prees de natuurliefhebber en vogelbeschermer die zijn vader was geweest, en had het over de Zaïrese president Mobutu, die in het Zwin was komen wandelen en plots werd opgeschrikt door een koppel klapperende ooievaars. De lijfwachten van Mobutu dachten meteen aan een aanslag, en het heeft weinig gescheeld of ze hadden die twee ooievaars uit de lucht geschoten.
Na deze anekdote, die Frieda nauwelijks een glimlach kon ontlokken, ging het gesprek over de Lippenslaan. ‘In New York bestaat een Van Wijck-highway’, pochte Frieda. ‘Dat maakt toch meer indruk dan zo’n achterafstraatje aan de dijk.’
Lippens wenste de vragen niet meer af te wachten, en vertelde op eigen initiatief honderduit over een voettocht naar Compostela die hij had ondernomen, over een Tibetaans centrum in Cadzand, en over vele dingen die hij had gedaan die de meeste graven nooit hadden gedaan, en ook beter nooit zouden doen.
‘U hebt een aangenaam leven achter de rug’, besloot Frieda terwijl ze haar spullen weer begon in te pakken. ‘Rijk geboren, nooit veel uitgericht. Spijt dat het bijna gedaan is?’
Koen Meulenaere