‘Automobilisten zijn nu eenmaal meer begaan met hun schokdempers dan met kindertjes.’ Filosoof Hans Achterhuis over het nut van verkeersdrempels, de kredietcrisis en de utopie van de vrije markt.

Diep in zijn hart, zegt hij, is hij net zo’n moralist als Albert Camus. De Franse schrijver en filosoof over wie hij, als jonge man, zijn proefschrift schreef en die deze maand honderd jaar geleden werd geboren. Alleen: in de politiek kom je met moralisme niet bijster ver. Hans Achterhuis wordt in Nederland een ‘publieksfilosoof’ genoemd. Niet omdat hij zo graag op televisie komt of zo, maar omdat hij de filosofie voortdurend koppelt aan thema’s uit de actualiteit. Dat kan geweld zijn of de discussie over de zegeningen van de vrije markt. Ontwikkeling, schaarste, welzijn of de weldaden van de techniek.

Toch koos hij in de bekende botsing tussen Camus en Jean-Paul Sartre aanvankelijk de kant van de politiek-revolutionaire Sartre. Hij refereerde in de jaren zestig graag aan het denken van mensen zoals Mao Zedong en Che Guevara – om aan uitbuiting en onderdrukking te ontsnappen, was geweld nu eenmaal een noodzakelijk kwaad. Dat vond hij toen. Hij had later de intellectuele moed om daarvan terug te komen en af te rekenen met zijn verleden als utopist. ‘Elke vorm van utopisch denken is inherent gevaarlijk en gewelddadig.’

Kunnen we vandaag nog iets leren van het dispuut tussen Sartre en Camus? Hoe actueel is het denken van Camus nog?

Hans Achterhuis:Toen ik in de jaren zestig in Frankrijk mijn dissertatie over Camus schreef, was Sartre nog het grote voorbeeld, maar Sartre is intussen van zijn voetstuk gevallen – terwijl Camus tot op de dag van vandaag voor veel mensen een ijkpunt is. Een collega van me heeft een toneelstuk geschreven over Sartre en Camus, die hij in de hel het gezelschap laat krijgen van een islamitische zelfmoordterroriste. Ze raken met z’n drieën in gesprek over de toelaatbaarheid van blind geweld. Sartre heeft er geen probleem mee, zolang het maar voor het goede doel is. Maar Camus blijft roepen: het is misdadig op deze manier willekeurige mensen te doden. Terwijl Sartre politieke keuzes maakte, was Camus een echte moralist.

Camus predikte toch ook de opstand?

Achterhuis: Zeker, hij riep mensen op tot verzet, maar hij vond dat het daar niet bij mocht blijven. De mens in opstand – die hij beschrijft in zijn belangrijkste filosofische werk L’homme revolté – is de mens die nee zegt. De mens die altijd braaf mee heeft gehobbeld, maar ineens zegt: ik pik het niet langer. Hij zegt nee vanuit een positieve waarde die hij gerespecteerd wil zien. Maar dan begint het pas. Een opstand heeft alleen maar kans op slagen als je ook een beeld hebt hoe het anders kan. Dat miste ik bijvoorbeeld bij de Occupybeweging van een paar jaar geleden. Die bleef toch steken in alleen maar nee-zeggen.

Camus en Sartre waren typisch Franse intellectuelen, die zich overal mee bemoeiden. Moet een filosoof overal zijn zegje over willen doen? Is dat geen vorm van zelfoverschatting?

Achterhuis: Ik vrees van wel. Sartre was een groot filosoof, maar in zijn politieke stellingnames wilde het hem weleens aan kennis van zaken ontbreken – hij heeft zich dan ook vaak vergist. Maar het soort intellectueel dat hij was, is intussen een beetje uit de mode geraakt. Een filosoof die zich over een maatschappelijk probleem wil uitspreken, zal zich daar nu eerst grondig in moeten verdiepen. Op dat punt spiegel ik me graag aan Michel Foucault. Vóór hij zich met de strijd van psychiatrische patiënten en ex-gedetineerden ging bezighouden, had Foucault al grote studies over de gevangenissen en over waanzin geschreven. Als Denker des Vaderlands heb ik ook altijd geweigerd me in het publieke debat te mengen over kwesties waar ik geen verstand van had.

U deed dat wel over Europa. Terwijl u in 2005 nog tegen de nieuwe Europese Grondwet stemde, noemt u Europa nu ‘een ideaal waar we pal voor moeten staan’.

Achterhuis:Mijn motivatie om destijds tegen te stemmen, was het diepe gevoel dat ik nog steeds heb: het ging me te snel en het ging over de hoofden van iedereen heen. Ik heb de Europese Unie toen vergeleken met een man die zodanig uit evenwicht is geraakt dat hij dreigt om te vallen en daarom steeds harder vooruit moet hollen. Maar dat betekent niet dat ik afscheid wil nemen van Europa of dat ik er de noodzaak niet van inzie.

U dweept nu met Guy Verhofstadt.

Achterhuis:Nee hoor, ik ben niet zo’n dweper. Ik geloof ook helemaal niet dat we nu onmiddellijk de Verenigde Staten van Europa moeten gaan uitroepen, zoals Verhofstadt bepleit. Wat de Europese integratie betreft, zit ik meer op de lijn van de filosoof Luuk van Middelaar, de tekstschrijver van Herman Van Rompuy: doormodderen en telkens weer een stukje verder komen, met vallen en opstaan. Maar ik bewonder intussen wel de politieke moed van Verhofstadt en ik was een paar jaar geleden diep onder de indruk van zijn optreden in het tv-programma Zomergasten. Hij hield toen een prachtig, literair gekleurd verhaal, aan de hand van de autobiografie van Elias Canetti, waarin hij liet zien hoe het oude, multiculturele Europa vóór de Eerste Wereldoorlog eigenlijk een vanzelfsprekende eenheid was geworden en nadien ten prooi viel aan eng nationalisme. Dat was een verhaal waar ik me helemaal in kon vinden. Toen ik destijds in de Elzas woonde, kon je er de haat van de Fransen tegen de Duitsers nog ruiken. Zoiets moet niet terugkomen natuurlijk. Een terugval in de natiestaten lijkt me heel gevaarlijk.

Maar angst voor een nieuwe oorlog kan toch niet langer het cement vormen voor de Europese Unie? Wie is daar nu nog bang voor?

Achterhuis:We kunnen het ons nog nauwelijks voorstellen, maar we konden ons in de jaren negentig van de vorige eeuw ook geen voorstelling maken van wat er vervolgens wel degelijk in Joegoslavië gebeurde. En wie had durven denken dat we ooit nog een financieel-economische crisis zouden meemaken zoals we die de voorbije jaren hebben gekend? Dat was toch iets van vóór onze tijd?

Achterhuis:Dat dacht ik vroeger ook altijd. Utopieën waren voor mij, in de jaren zestig, toen ik er nog in geloofde, iets heel moois – en ze waren links. Mooi en links viel in die tijd nog samen. Later, toen ik de totalitaire kant van utopieën begon te zien en zag hoe ze in de praktijk vrijwel altijd desastreus uitpakten, raakte ik ervan overtuigd dat utopieën een soort linkse ziekte waren. Tot ik naar Memphis ging voor een congres over utopieën en daar via een vriend de roman Atlas Shrugged van de Amerikaanse schrijfster en filosofe Ayn Rand leerde kennen. Verschenen in 1957. Atlas Shrugged is het verhaal van een klein groepje mensen dat een voorbeeld wil zijn voor de hele wereld om die op lange termijn te hervormen. Ayn Rand schetst in haar roman een duidelijk rechtse, neoliberale utopie: een samenleving zonder overheidsbemoeienis, die drijft op winstbejag en hebzucht. In Europa is ze nauwelijks bekend, maar in de Verenigde Staten is ze nog altijd waanzinnig populair en voor veel Amerikanen is haar boek een soort Bijbel. Haar ideeën leverden voedsel voor het libertaire economische denken van Milton Friedman, dat door Ronald Reagan in de praktijk werd gebracht. En ze heeft natuurlijk een enorme invloed gehad op het gedachtegoed van de Tea Party.

Als de vrije markt een utopie is, hoe verklaart u dan dat het geloof in die vrije markt ook na de kredietcrisis onaangetast is gebleven?

Achterhuis:De aanhangers van het neoliberalisme keren de schuldvraag gewoon om: de kredietcrisis is de schuld van de overheid die de banken heeft gered en zich veel te veel met het bedrijfsleven en met de vrije markt heeft bemoeid. Een soortgelijk fenomeen deed zich in de jaren zestig en zeventig voor: het was niet omdat het in Sovjet-Unie fout liep dat mensen hun geloof in het communisme verloren.

Wil dat zeggen dat mensen hardleers zijn?

Achterhuis: Om het geloof in de vrije markt aan het wankelen te brengen moet je, zeker sinds de val van de Muur in 1989, van goeden huize zijn. En je moet het de neoliberale denkers nageven: toen de verzorgingsstaat in de jaren tachtig in de problemen sukkelde, hadden ze hun verhaaltje klaar. Ze hadden duidelijke ideeën en die voeren vandaag nog altijd de boventoon. Toen ik De utopie van de vrije markt schreef, zei een vriend: deze crisis is voor links toch een kans voor open doel! Maar bij de volgende verkiezingen gebeurde er helemaal niets.

Achterhuis: Omdat het geen samenhangend verhaal heeft. De sociaaldemocraat Wim Kok zei in de jaren negentig dat de Partij van de Arbeid in Nederland zijn ideologische veren moest afschudden, en die zijn nog steeds niet terug. Of neem de Derde Weg van Tony Blair: dat was in feite toch, als je goed kijkt, niets anders dan een verzachting van het neoliberalisme. Een beetje meer bezuinigen, een beetje minder verzorgingsstaat – dat is geen overtuigend verhaal.

Achterhuis: Links, in de brede zin, belichaamt voor mij toch een aantal andere waarden dan rechts. Gelijkheid is er daar één van: ik voel me niet thuis in een maatschappij waarin de sociale ongelijkheid te groot wordt. En solidariteit natuurlijk. Rechts gaat uit van de vrijheid van het individu. Ik heb die ook hoog in het vaandel, maar ze moet wel worden gerealiseerd in een context van gelijkheid. Als je bijvoorbeeld Friedrich von Hayek leest, de grote voorvechter van het vrijemarktdenken en nog altijd het grote voorbeeld van onze premier Mark Rutte, zie je dat er op die context niet wordt gelet. Terwijl, als je een beetje historisch denkt, weet je toch dat je altijd een deel bent van een samenleving.

In de Verenigde Staten werd de overheid bijna verplicht om de winkel te sluiten.

Achterhuis:Ik heb daar gefascineerd naar gekeken. In de discussie over Obamacare en het schuldplafond kon je opnieuw zien hoe het utopische denken van Ayn Rand functioneert. Het allerergste wat je in haar logica kunt doen, is compromissen sluiten. Compromissen zijn fout. Het is, volgens haar, ook niet erg als de wereld ten onder gaat: dat is een kans om opnieuw te beginnen.

Sterft, gij oude vormen en gedachten!

Achterhuis: Tot mijn stomme verbazing is Franklin D. Roosevelt voor veel Amerikanen nog altijd de grootste schurk uit de Amerikaanse geschiedenis. En zijn New Deal de grote vijand. Wij denken, met onze Europese bril, dat Roosevelt zijn land met die New Deal uit het moeras trok. Rand en haar volgelingen vinden het onvergeeflijk dat de overheid toen in het economische proces ingreep en verhinderde dat de economie helemaal tegen de grond ging. Je ziet dat nu nog in de ideeën van de Amerikaanse extreme rechterzijde, zoals de Tea Party: laat de boel maar kapot gaan, dan beginnen we opnieuw. Een vriend van me, een hoogleraar watertechniek, was in New Orleans om te zien hoe daar kon worden voorkomen dat er zich opnieuw een waterramp voordoet. Wat hij daar te horen kreeg, was dat ze eigenlijk niet willen dat er veel gebeurt. Hoe meer rampen, hoe sneller Jezus komt.

U deed ook onderzoek naar geweld in de samenleving. Hebben wij de humanitaire plicht om in conflicten tussenbeide te komen om weerloze burgers te beschermen?

Achterhuis: Als we op lange termijn iets willen bereiken, moeten we dat niet doen. Afghanistan is daar het meest duidelijke voorbeeld van. Een Nederlandse generaal zei dat hij zijn kleinkinderen niet in de ogen zou kunnen kijken, als we de vrouwen van Afghanistan in de steek zouden laten. Mij best, maar dan moeten we wel bereid zijn om daar tientallen jaren te blijven. Want na drie jaar is het voor die vrouwen vaak alleen maar erger. Dat is het dilemma. Ik denk dat we weinig mogelijkheden hebben om buiten de westerse cultuurkring in te grijpen. Hoeveel pijn dat ook doet.

Dan is de ‘responsability to protect’ van de Verenigde Naties ook een soort utopie?

Achterhuis: Het is gewoon niet haalbaar. Bovendien: als het politiek niet interessant is, doen we het toch niet. Rwanda was daarvan het duidelijkste voorbeeld.

Ligt het begrip selectieve verontwaardiging dan niet op de loer?

Achterhuis: Dat is onontkoombaar. Ik ben geen expert in buitenlandse politiek, maar ik heb in verband met Libië meteen gevraagd: wat komt er los, als je daar ingrijpt? Samuel Huntington heeft een punt als hij in zijn boek The clash of civilizations zegt dat we geen twee, maar drie keer moeten nadenken voor we ons met andere beschavingen gaan bemoeien. We moeten onze cultuur niet uitventen omdat ze zo superieur zou zijn.

U beschouwt de afwachtende houding van het Westen tegenover Syrië als de enige juiste?

Achterhuis: Het is vreselijk, maar ik weet echt niet wat we zouden kunnen doen. Een moralist als Camus zou zich afvragen of er toch niet iets moet gebeuren. Maar als je terugkijkt op de keren dat we wel ingrepen, in Irak en Afghanistan, kun je niet enthousiast zijn. Ik voel ook verontwaardiging over Syrië – ik ben geen cynicus. Maar verontwaardiging is in de politiek niet altijd een goede raadgever. Van de filosofe Hannah Arendt, die me al evenzeer heeft beïnvloed als Camus, heb ik geleerd dat handelen op basis van mededogen leidt tot een politiek van goede bedoelingen, die gevaarlijk kan zijn. Een politicus moet nadenken over de middelen die nodig zijn om een bepaald doel te bereiken. Anders dreigt hij meegezogen te worden in een moeras van moralisme.

En als hij geen immigratie wil, mag hij dus desnoods vluchtelingen laten verzuipen voor de kusten van Lampedusa?

Achterhuis:Nee, natuurlijk niet, wat daar gebeurt is onmenselijk. Maar dat is het nou net: als het om mensenrechten gaat, heb je er niets aan dat je mens bent. Dat is wat Hannah Arendt ‘de paradox van de mensenrechten’ noemde: om een beroep te kunnen doen op mensenrechten, moet je lid zijn van een natie. Anders ben je onzichtbaar. Je telt niet mee. Arendt wist waar ze het over had: voor ze het Amerikaanse staatsburgerschap kreeg, was ze zelf ook meer dan tien jaar staatloos geweest.

Gelooft u nog in het bestaan van zoiets als ‘structureel geweld’?

Achterhuis: Ja en nee. Als antiapartheidsactivist van het vroege uur zou ik altijd hebben gezegd dat er in Zuid-Afrika structureel geweld werd gebruikt. En dat kun je vandaag ook nog zeggen over Israël en de bezette Palestijnse gebieden. Maar ik zou de term niet gebruiken in verband met ongelijkheid in de wereld. Het feit dat wij nu koffie drinken, is geen vorm van structureel geweld.

Als er sprake is van structureel geweld, is tegengeweld dan ethisch toelaatbaar?

Achterhuis: Als je ziet hoe Palestijnen aan grensovergangen worden behandeld, begrijp ik dat er op een zeker ogenblik sprake is van tegengeweld. Ik veroordeel het niet. Maar ik denk dat het in veel gevallen productiever is om je op een geweldloze manier te verzetten.

Moeten we blijven streven naar meer economische groei?

Achterhuis:Hoeveel is te veel? Ik moet dan denken aan dat boek van Robert en Edward Skidelsky, waarin ze teruggrijpen naar een essay van John Maynard Keynes uit 1930. Hij betoogde daarin dat als we door hard werken uit de crisis komen onze kleinkinderen later zullen genieten van de rijkdom die we hebben geproduceerd. Alleen zijn we vervolgens allemaal nog harder gaan werken. Wij kunnen nu in Nederland wel beslissen om het wat rustiger aan te doen, maar als de Chinezen zich daar niets van aantrekken, moeten we toch weer mee in de race. We zitten allemaal in zo’n hamsterkooitje en we rennen en rennen om gelijke tred te houden. Een andere keuze kun je als land niet maken. Maar je kunt natuurlijk wel individueel beslissen om het kalmer aan te doen.

Als Europa beslist om de uitstoot van CO2 te verminderen en alle Chinezen kopen een auto, is de wereld geen spat vooruitgekomen.

Achterhuis: Etienne Vermeersch beschreef dat lang geleden al in De ogen van de panda. Aan de ene kant zeggen we moralistisch wat allemaal niet kan. Aan de andere kant kunnen we de Chinezen toch niet verbieden om een auto te kopen. Dat is het dilemma.

Kan de techniek daarvoor een oplossing bieden? In uw boek De erfenis van de utopie pleitte u voor ‘de moralisering van apparaten’. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?

Achterhuis: Als je van een afstand naar auto’s kijkt die een school naderen, zie je dat ze allemaal snelheid minderen. Je denkt dan: wat zijn die chauffeurs moreel goed bezig. Tot je ziet dat er op die plek een verkeersdrempel ligt en blijkt dat ze meer begaan zijn met hun schokdempers dan met de kindertjes. Je kunt mensen individueel aanspreken om bijvoorbeeld hun snelheid te matigen. Maar het is veel efficiënter de omgeving zodanig te construeren dat ze daartoe gedwongen worden. Ik geloof niet dat techniek alles oplost, maar met techniek kun je gedrag behoorlijk reguleren. Daar is veel discussie over geweest.

Het verwijt was dat u het geweten wou uitbesteden?

Achterhuis:Als je in een winkel de drankjes met te veel suiker onderop zet, worden er minder van verkocht. Mijn collega ethiek aan de universiteit zei dan: vreselijk, mensen moeten worden aangespoord om goed te handelen uit eigen keuze. Het probleem is: dat doen ze niet.

Maar neem onbemande camera’s. Loopt de samenleving daarmee toch niet tegen de limieten van dat uitbesteden op?

Achterhuis: Je moet daar op een goede manier mee omgaan. Ik zou me ook niet happy voelen als ik totaal zou worden gereguleerd door camera’s. Mensen maken zich zorgen over hun privacy, maar ze hebben wel allemaal een mobiele telefoon. Ze kunnen dan wel zeggen dat ze geen camera willen die alle auto’s registreert die Amsterdam binnenrijden, maar via die mobiele telefoon leveren ze zich intussen helemaal uit, met huid en haar. Ze vinden het dus kennelijk toch niet zo erg.

In Mechelen werken die camera’s al en in Antwerpen gaat het ook gebeuren.

Achterhuis: Praat erover. Maak mensen duidelijk dat de moralisering van apparaten al volop aan de gang is. Techniek wordt in die richting ontwikkeld. Probeer dan ten minste om als gebruiker van die techniek mee te praten.

Maar wat denkt de moralist daarvan?

Achterhuis: De moralist denkt: nee. Of probeer er een spelletje mee te spelen. Een anarchist of een slimme crimineel komt Antwerpen of Amsterdam heus nog wel binnen, zonder dat die camera hem heeft gezien.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK

‘Om het geloof in de vrije markt aan het wankelen te brengen moet je, zeker sinds de val van de Muur in 1989, van goeden huize zijn.’

‘De Occupy-beweging bleef steken in alleen maar nee-zeggen.’

‘Wij kunnen nu in Nederland wel beslissen om het wat rustiger aan te doen, maar als de Chinezen zich daar niets van aantrekken, moeten we toch weer mee in de race.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content